Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De mooiste verhalen (1988)

Informatie terzijde

Titelpagina van De mooiste verhalen
Afbeelding van De mooiste verhalenToon afbeelding van titelpagina van De mooiste verhalen

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.20 MB)

Scans (17.31 MB)

ebook (3.04 MB)

XML (0.47 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

bloemlezing
verhalen


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De mooiste verhalen

(1988)–Olaf J. de Landell–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 169]
[p. 169]

Salomo verschalkt

Toen Salomo de tempel in Jeruzalem bouwde, had hij voor dat doel in de stad vele kunstenaars tezamen gebracht, die de arbeid van hun handen verenigden in het bouwwerk ter ere van de Opperste. En Salomo bezichtigde de bouw elke dag, en sprak met de werkende mannen.

Op een dag zag hij een bouwmeester de stand van pilaren meten; en telkens, als de man zich boog werd aan zijn hals een glanzend sieraad zichtbaar, wat de koning nieuwsgierig maakte. Dat was een kleine, kristallen doos, waarin naast een plukje vlas een kooltje vuur glom. Dit vuur doofde niet, noch ontstak het de stof.

‘Wat beduidt dit wonderlijk kleinood?’ vroeg Salomo de meester.

‘O, koning,’ antwoordde hem de bouwheer, ‘ik heb een zeer schone en lieve vrouw. Mooier en vriendelijker heb ik er nimmer één ontmoet in al uw rijke landen. En in mijn menselijke zwakte heb ik waarlijk een ogenblik geaarzeld, haar alleen te laten, toen ik werd opgeroepen voor de bouw van deze tempel. Maar zij gaf mij dit doosje, zeggende: ‘Het vlas ben ik, en het vuur is de ontrouw. Zolang de stof niet is aangetast, denk ik aan jou alleen.’ En zie, ko-

[pagina 170]
[p. 170]

ning, reeds ben ik vierhonderd dagen hier, terwijl nog het vlas niet is gezengd.’

Met een glimlach antwoordde Salomo: ‘Maar het vuur blijft branden, vriend!’

‘Wat deert mij dat,’ zei de kunstenaar, ‘als het vlas zich niet laat schroeien, o koning?’

De grote gebieder ging verder, van man tot man, en hij keurde het beeldhouwen, en het polijsten van kostelijke steensoorten. Hij bezag de balken van coromandel- en sandel- en ebbehout, de reusachtige stukken ivoor welke verblindend in de zon lagen te wachten, en de kisten vol edelstenen voor de mozaïeken der heilige symbolen. Hij luisterde naar het gezang van de arbeiders rondom, en streelde met tastende vingers over platen goud en zilver, welke de goddelijke naam zouden bevatten.

En toen stond hij stil en glimlachte voor zich heen. ‘Wat is toch de mens dom en gehecht aan het vergankelijke!’ peinsde hij. ‘Deze bouwmeester, met zijn kristallen doosje! Met zijn schone, vriendelijke, deugdzame vrouw!...’ Want Salomo wist in zijn wijsheid, dat niets op aarde stand houdt. De hardste boom en de sterkste mens is vergankelijkheid - goud en bloed is kortstondig, roem en rijkdom vluchtig. En is de trouw niet juist de meest broze van alle dingen op aarde?...

‘Ik zal de bouwmeester leren, aan deze dingen voorbij te zien,’ dacht de koning. ‘Vertrouwen kunnen wij God alleen. De ervaring zal hem verbitteren als hij klein van geest is. Maar als hij verstandig mocht zijn, zal elk gebeuren in zijn leven hem verrijken.’

En Salomo riep twee zeer schone jongelingen, en zei tot hen: ‘Ga naar de stad van deze bouwmeester, zoek zijn vrouw en wees zo vriendelijk voor haar in de eenzaamheid van haar hart, dat zij de echtgenoot vergeet.’ De jongelingen kleedden en zalfden zich, en reisden naar de stad, waar zij na enig omzichtig zoeken de vrouw vonden en begroetten. Zij vroegen onderdak en kregen dit. Ze verlangden eten, en waren zeer vriendelijk voor de jonge vrouw.

Zij, deze eenzame, ontving hen zo gastvrij als de wetten voorschreven: ze noodde hen aan haar tafel, en spreidde een zacht bed in het gastvertrek.

De jongelingen aten geconfijte vruchten en zij dronken wijn. Ze waren zeer vrolijk en welgemoed, want ze meenden, binnen twee

[pagina 171]
[p. 171]

etmalen hun doel te zullen bereiken.

Doch toen ze zich ter ruste hadden gelegd, sloot de schone bouwmeestersvrouw de deur van hun vertrek, en hield hen daarbinnen gevangen.

Dertig dagen verbleven de jongemannen daar. Zij hadden volop eten en drinken - maar het werd hun toegemeten door een luik, zodat zij het gast-vertrek niet konden verlaten.

Elke ochtend bezag Salomo tersluiks het sieraad aan de hals van zijn bouwmeester. Het vuur lag los naast het vlas; het gloeide, maar tastte de stof niet aan.

‘Ach,’ peinsde de grote koning toen, ‘wat listig zijn de vrouwen! Dat zij hem dit sieraad mee gaf, met zulk een treffend verhaal erbij - dat ik er even stellig aan wil geloven, als deze echtgenoot zelve!... Want immers heeft het vuur in het kristal niets met de werkelijkheid te maken! De schone heeft met een lieve blik het geloof in haar man's hart verankerd - en zij voelt zich vrij, mijn jongelingen te ontvangen!’

Hij moest er stil om lachen, als hij de man zag arbeiden, met het fonkelend kristal aan zijn hals gebonden.

‘Wij vertellen onze vrouwen sprookjes, en zij luisteren geboeid,’ dacht hij voort. ‘En zij vertellen ons fabelen, welke wij geloven!’ En hij schoot in zo luide lach, dat de klank ervan de zang der werklieden overstemde. Want Salomo was zo wijs, dat de bitterheid over het leven zijn hart had verlaten.

Toen ging hij in zijn binnenkamer, en vermomde zich. En hij nam twee dienaren mee, als een gewoon handelsman, reizende naar de stad, waarheen hij de jongelingen had gezonden.

Hij zocht, en vond de woning. Zijn dienaren klopten aan de poort.

De vrouw echter zag de volstrekte nederigheid van de slaven, en het rechte schrijden van de koopman. Zijn glanzend oog rustte op haar met de blik van een heerser, en van zijn voorhoofd straalde het inzicht. Zij knielde aan haar poort, en zeide: ‘Treed binnen, koning.’

Salomo lachte haar toe en sprak, in schijn verbaasd: ‘Waarom noem je mij aldus? Leef je alleen, dat je een koning zóékt...?’

Maar de vrouw antwoordde: ‘Niemand is alleen, o koning! En ik herken u gemakkelijk, omdat het ware koningschap zich niet laat

[pagina 172]
[p. 172]

vermommen.’

De heerser bezag haar met groot welgevallen. ‘Vrouw,’ zei hij: ‘ik ben toch maar een handelaar, die bij u aanklopt om gastvrijheid.’

‘Hij die wil handelen, moet de rug kunnen buigen,’ weerlegde de vrouw. ‘Maar ik zeg u, dat uw rug die eens konings is. Zoals uw hoofd gekroond is met het goddelijke licht van wijsheid, en uw gelaat gezalfd met de glimlach der bespiegeling - zo draagt uw hand het zegel van de heerser. Ik heb u herkend, koning. Gelijk ik de jongelingen doorzag, die reeds dertig dagen gevangen zitten in de zaal der gasten.’

Salomo hoorde haar woorden aan, en dacht: ‘Zij is nog slimmer dan ik kon vermoeden: om die jongelingen op te sluiten, en zo de verdenking te ontgaan!’ Hij betrad haar woning, en gaf haar alle vriendelijkheid van zijn listig hart.

De vrouw wies zijn voeten en bood hem reukwater. Zij riep dienaren, die gedichten voorlazen, en slavinnen die dansten. En eindelijk liet zij een maaltijd opdragen, van uitgezochte spijzen. Daarbij reikte ze Salomo een schaal, waarop eieren gespreid lagen - en deze verschilden alle van kleur. ‘Proef, o koning!’ drong zij aan, ‘al zij het van elk ei slechts een deel, om vast te stellen, hoezeer hun smaken uiteen lopen!’

En de koning nam van elk ei een stuk, en proefde. Maar ze smaakten alle gelijk.

‘Ik vind geen verschil in hun smaak,’ zei hij; en een kleine wrevel stond op in zijn gedachten.

‘Ach, koning,’ antwoordde hem die vrouw toen met een zachte glimlach, ‘ze zijn als vrouwen. Het uiterlijk verschilt, maar in waarheid zijn ze gelijk. Het loont nimmer de moeite, zo veel mijlen uit uw koers te gaan, voor een schoon gelaat. Ik ben uw dienstmaagd; gij kunt met mij handelen naar uw wil... Maar uw wijsheid heeft u reeds lang gezegd, dat elke aardse begeerte voorbijgaande ijdelheid is. Ook de liefde is dat, zo lang zij niet is geadeld door trouw. Want trouw is geen begeerte, o, Salomo. Zij is het gesteente, waarmee God zijn tempel bouwde. En zo lang de mens deze steen niet kent, zal onze tempel stof zijn.’

Toen stond Salomo overeind, en zijn ogen schitterden als van tranen. ‘Gezegend zijt gij,’ sprak hij. ‘En gezegend is de dag, waar-

[pagina 173]
[p. 173]

op ik u mocht ontmoeten!’ Hij boog zich voor haar, als een handelaar voor een heerseres. ‘Gezegend,’ zei hij stil, ‘is de tempel-steen, welke gij in mijn handen hebt gelegd!’

Hij ging terug naar Jeruzalem, en wist zich wijzer dan tevoren.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken