Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Spiegel aan de wand (1969)

Informatie terzijde

Titelpagina van Spiegel aan de wand
Afbeelding van Spiegel aan de wandToon afbeelding van titelpagina van Spiegel aan de wand

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.91 MB)

Scans (9.68 MB)

ebook (2.99 MB)

XML (0.35 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Spiegel aan de wand

(1969)–Olaf J. de Landell–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

24

Als Bob Rafen weer de vestibule van het ‘Bella Monica’ betreedt, klopt het hart hem in de keel. Hij voelt zich als een insluiper en vreest een scène, hoewel hij Ina toch genoeg meent te kennen, om te twijfelen, of ze het daartoe zal laten komen.

Ina heeft hem niet ontvangen, toen hij een maand geleden hiervandaan kwam met zijn pasgeboren berouw.

Niettegenstaande de concierge van het huis hem verzekerde dat ze thuis was, bleef haar deur stom en roerloos gesloten bij zijn dringend bellen. Toen hij 's avonds weer kwam, gaf de concierge hem een brief van haar. De inhoud was kort: ‘Tracht niet me te spreken te krijgen. Als je weer belt, zal ik de portier waarschuwen.’

Hij had haar geschreven. Maar de brief kwam ongeopend terug.

Sedertdien probeerde hij alle mogelijke listen. Hij tele-

[pagina 119]
[p. 119]

foneerde; maar nooit was ze thuis. Het dagmeisje nam alle gesprekken aan en beloofde telkens, te noteren dat hij opgebeld had. Hij hoorde er nooit iets op terug.

Bob ging naar de modezaak waar ze werkte; doch de directrice zei hem kortaf, dat de aangestelden tijdens hun werk niet te spreken waren. Hoe lang hij ook 's avonds voor de deur wachtte, hoe vroeg hij haar 's morgens trachtte op te vangen, nooit gelukte het hem. Toen bleef hem nog één mogelijkheid: haar in of bij het schoonheidsinstituut te ontmoeten.

Dagenlang zwierf hij er in de buurt met wakende ogen en een hongerig hart. Er knaagde een nooit rustend schuldgevoel in hem, dat slechts overstemd werd door medelijden.

Doch juist toen stierf Ina's enig overgebleven familielid, tante Adèle Hendersen; en door de drukte die hierop volgde kwam Ina niet tot een bezoek aan het ‘Bella Monica’.

Van kennissen vernam Bob Rafen, dat ze de betrekking had neergelegd. Ze was universeel erfgename van het Hendersenkapitaaltje, en behoefde niet meer van 's morgens vroeg tot 's avonds laat voor anderen te staan en te lopen en te glimlachen.

Na korte tijd vatte Bob :weer post in de deftige straat, waarvan hij alle gevels en étalages nu tot in de kleinste finesses kende.

Zijn waakzaamheid verslapte ondanks goede wil, door gewoonte. En vandaag, juist nu hij zonder erg rondkeek, herkende hij met een schok de slanke gestalte in de chique donkerblauwe mantel, terwijl ze hier binnenstapte.

Voorzichtig, zijn lichaam één gespannen nonchalance, is hij quasi-rustig genaderd tot voor de deur, en nu is hij dan binnengetreden. Even overvalt hem de angstige onzekerheid, of Ina hem gezien heeft, en dat het instituut wellicht een achteruitgang heeft....

Dan gaat hij de trap op, weer, zoals een maand geleden, nu naar de andere vrouw.

Hij vindt de ontvangzaal als voorheen. Zijn schuldbesef

[pagina 120]
[p. 120]

voelt in de smetteloze schijn van chroom en glas een koele afkeuring. De twaalf gesloten cabines zijn evenzovele vragen.

Bij de réception overvalt hem een schaamte. Men heeft hem hier toch ook gezien met Mimi Daland.

Haperend informeert hij: ‘Is eh.... is juffrouw Lindes er al?’

Het meisje achter de glazen toonbank ziet hem met 'n nietszeggend gezicht aan en antwoordt: ‘Zeker, meneer.’

‘Ik zal even wachten,’ zegt Bob. Zijn verlegenheid groeit; vroeger heeft hij zoiets nooit aangekondigd. Dan knikte hij kort en ging eenvoudig ergens zitten, zoals elke zelfverzekerde jongeman, die op zijn geliefde wacht.

‘Gaat uw gang,’ antwoordt het meisje effen-vriendelijk.

Zich half afwendend, draalt Bob nog: ‘Welk.... kamertje....?’

Het woord ‘kamertje’ hindert hem onuitsprekelijk. De eigenlijke benaming is hem ontschoten.

‘Nummer elf,’ zegt de dame de réception.

‘Dank u wel.’

Hij slentert de zaal door met moeilijk teruggevonden onverschilligheid, en gaat opzij zitten, zodat cabine 11 vlak tegenover hem is, doch de vrouw daarbinnen hem niet bemerken kan, als de deur geopend mocht worden.

Daar zit hij dan, voor het oog van de wereld onberoerd, maar lichamelijk en geestelijk gespannen als een snaar, en hij wacht in het tergend besef, dat alles vóórkomen kan.

Het leven loopt echter en elk gebeuren is een reeds lang geschreven oordeel.

Op een gegeven ogenblik wordt de deur van cabine 11 geopend. Een slank assistentje komt te voorschijn. Bob ziet een snelle glimp van een geel interieur met dof- en glimmende bloemenmuren, een instrumententafeltje, terwijl hij luistert naar het zware Amerikaanse accent van het meisje: ‘Ik hall èt eev'n! Just vaif minuten.’ De deur valt dicht.

De assistente herkent meneer Rafen en groet hem. Ze haast zich naar het magazijntje in de personeelsafdeling:

[pagina 121]
[p. 121]

hamamelis moet ze hebben, en juffrouw Lindes heeft gezegd, dat ze graag eens een potje hormooncream wilde meenemen. Zo trekt het geld van Adèle Hendersen toch weer naar dit kostbare preparaat.

Bob ziet haar na en voelt zich als een drenkeling, die even uit de fatale ademloosheid van het water is bovengedreven in de wijde, ongrijpbare weelde van dodelijk begeerde lucht.

Ina - - daar moet Ina zijn....

Doch meteen duwt de angst hem onder: met twaalf cabines kan dat meisje in de réception zich toch ook gemakkelijk vergissen.... Wie weet, is Ina niet in 3 of 4.... en zit hij dus argeloos met zijn rug er naar toe....

Je kunt niet aan die juffrouw gaan vragen: ‘Weet u zeker, dat 't cabine 11 is....?’ en je kunt ook niet naar binnen gaan.... want zo dadelijk komt die assistente terug. - En je bent toch een welgemanierd man.... Je dringt niet binnen in de intimiteit van zo'n vertrekje....

‘Vijf minuten,’ zei de assistente. Nu pas komen die woorden tot hem. Als Ina daar werkelijk is, zal dat meisje zeggen, dat hij hier zit te wachten....

Vijf minuten - De idee bespringt hem en ritst met enkele felle grepen alle welgemanierdheid van hem af, en laat hem dan aan zijn lot over, naakt in zijn puur, schrijnend verlangen, beschonken van een òpschietend, driftig willen....

Bob Rafen staat wankelend op en loopt met tastende handen op die deur toe. Hij ziet niets, vindt de knop en opent de geel-glanzende omkoestering van die kleine kamer.

Met gesloten ogen rust Ina op de stalen ligstoel. Ze is zo kalm en vredig - - is er ooit een vervreemding tussen hen geweest? -

Nog vertrouwt ze, dat miss Anita is binnengekomen. Maar als na het sluiten van de deur de stilte terugzinkt, kijkt ze bevreemd op. En nu ziet ze Bob.

Zijn gezicht is onder het zwarte haar spierwit weggetrokken. De ogen zijn twee brandende donkere diepten,

[pagina 122]
[p. 122]

de mond trekt kleurloos in een onzeker beven, en onder de bleekbruine halshuid duwt een herhaaldelijk slikken.

Een ogenblik is Ina angstig; doch tussen hun harten ligt het vertrouwen van onsterfelijke herinneringen. Ze kan niet boos zijn, nu ze hem zo ziet. Toch geeft ze niet toe, en blijft hem zwijgend en onbeweeglijk aanzien.

Bob slikt en tracht zijn keel te bevrijden van een machtige greep. Hij kijkt naar Ina's gelaat en het begint te draaien en te vlammen voor zijn ogen, tot hij verblind naar zijn schoenen blikt. Dan wringen de woorden zich uit zijn beschaamde hart: ‘Ina.... ik.... ik ben zo gemeen geweest....’

Haar gezicht verstilt. Eén enkel woord zegt ze: ‘Ja....’

Ze beziet hem, en weet, dat woede op zo'n ogenblik niet bestaat. Haar armen verlangen redeloos, een kind te koesteren. Is dit het kind niet? -

Hij staat bij de deur en komt niet nader.

‘Ik kan niet zonder je,’ fluistert hij.

Het is voor haar een echo van de gedachte die vele verdroomde dagen en doorwaakte nachten vulde. Ze kan slechts het hoofd buigen in begrijpen.

Hij doet een stap naar haar toe en zegt snel: ‘De baby.. moet zo gauw mogelijk een naam hebben.... hij mag niet zonder geboren worden.... zonder mijn naam....’

Een siddering glijdt over haar trekken, voordat het masker helemaal verstijft. Hij ziet het en zoekt in razende angst door zijn gedachten, wat ze wil....

Haar stem is zacht en afwerend: ‘De baby heeft jouw naam niet meer nodig.’

Vrees en wanhoop vallen over zijn gezicht.

Ina wil niet, dat hij haar verkeerd begrijpt: er is geen ander. ‘De baby,’ gaat ze voort, en dit telkens gebruiken van zijn woorden klinkt bijna smadend, ‘heeft niets meer te duchten van aardse schande.’

En dan trilt ze opeens, van machteloos leed om het voorbije.

Bob schokt op. De tranen schieten in zijn ogen. Een afschuwelijke vernedering dondert op hem af en werpt hem

[pagina 123]
[p. 123]

terug in de ongewisheid van de laatste tijd.

‘God - - - Ina - -’ hijgt hij, ‘hoe.... is dat.... mogelijk? -’ Zweet glinstert in kleine druppeltjes op zijn voorhoofd. ‘Heb jij.... jij....?’

‘Ja,’ zegt ze weer. En nu richt ze zich op. In haar ontwaakt eensklaps het beledigde moederdier, dat haar kind heeft willen verdedigen, en het vernietigde uit angst, dat het lijden zou. Haar verscheurde zielsrust wendt zich in berouwvolle drift naar degeen, die alles veroorzaakte.

‘Ja,’ herhaalt Ina trillend en haast triomfantelijk. ‘Het is toch nog gebeurd....’

De man tegenover haar kan geen woord uitbrengen. Hij staat daar maar met niets dan zijn wanhoop en hartstocht; zijn medelijdende liefde is een povere gift.

‘Ik hoop, dat ik alléén de pijnen heb geleden,’ gaat Ina meedogenloos voort. ‘Het was zo klein en zo onvolgroeid enzo.... arm.... 't Leek wel een pasgeboren vogel, die uit 't nest is gevallen.... zo dun en vliezig.... En ik heb het vermoord.... ik heb het uitgedreven en het mijn lichaamswarmte ontnomen.... terwijl 't zo onschuldig en weerloos was....’ Ze knijpt haar vingers vast om de stalen leuning en zucht bevend. ‘Ik hoop, dat het geen pijn gehad heeft,’ fluistert ze. ‘Het was zo lief....’

Dit laatste breekt Bob. Hij barst in tranen uit. Onbeheerst en heftig snikt hij. Als een kleine jongen poogt hij zijn gezicht te bedekken, met zijn jasmouw, met zijn handen. Maar hij schaamt zich daarover nog meer dan over het huilen en buigt alleen het hoofd, terwijl zijn handen tasten naar een zakdoek.

Zonder het te weten heeft hij het enige gedaan, waarmee zijn geluk te redden was. Ina's armen sluiten zich om zijn schouders, en zijn hoofd in haar warme zachte halsholte drukkend, zegt ze: ‘Stil maar. Het is gebeurd.... We zullen samen oppassen, dat 't niet weer gebeurt.... Stil maar.... Ik had ook niet....’

En dan neemt ze woord voor woord alle schuld op zich, om dat uitzinnige schreien te stelpen, en geeft de man zodoende onbewust de meest wrede en volledige straf.

[pagina 124]
[p. 124]

Zo staan zij nog, als miss Anita binnenkomt. Ze is wat gehaast, want de cliënte heeft een beetje lang moeten wachten: de hamamelis was op. Onvergeeflijke nalatigheid; er moest eerst nieuwe gehaald worden.

‘O,’ zegt Anita. Ze voelt zich overgoten door een ijskoude panische schrik, als ze die twee mensen daar ziet in hun warmlevende intimiteit. ‘It is not allowed....’ begint ze schuchter, met de ogen op de man; meteen ziet ze, dat hij huilt en haar spraak zakt weg. ‘Pardon,’ mompelt ze vluchtend.

Nadat de deur dichtgegleden is, heft Bob Rafen zijn hoofd op. ‘Vergeef me,’ vraagt hij. ‘Vergeef me in Godsnaam....’

Ina drukt zijn gezicht weer tegen haar schouder. Er zijn momenten, dat je elkaar niet in de ogen mag zien, omdat de wederzijdse gedachten te teer zijn.

Ze blikt over zijn donkere haar heen en denkt: we hebben allebei een les gehad.

Is er nu een wanklank in haar geluk?

Vóélt ze zich gelukkig? -

Misschien moet ze nu eergevoel tonen of wellicht alleen maar verstandig zijn, en geen scherven trachten te lijmen.

Maar Ina Lindes weet met de vroege wijsheid van verdriet, dat niet één geluk volmaakt is, en dat de grootste bevrediging leeft in het niets eisende liefdegeven.

En wie zal ze anders haar liefde schenken dan de man, die erom smeekt, en die zonder het te beseffen haar hele leven tot zich trekt?

Deze verbintenis is niet slechter dan een andere; eerder beter; geen van beiden zal zich luchthartig laten drijven op de broosheid van een ogenblikkelijk geluk.

Ina behoeft echter zelfs dit niet zo te beredeneren, want ze weet, dat ze niets meer wenst dan dit....

‘Ik hoop, dat je me nooit weer....’ zegt ze. Verder komt ze niet. Haar stem is onvast. Maar ze heeft haar vergeving al uitgesproken. De mannenarmen omgrijpen haar. Ze voelt tegen haar hals, hoe Bob's gezicht vertrekt van spijt.

[pagina 125]
[p. 125]

‘Ik zou 't niet kunnen,’ fluistert hij.

Hoewel ze twijfelt, strelen haar handen z'n hoofd.

Diep onder zijn rampzalig wringend berouw voelt Bob een blijde rust wellen: hij is weer thuis, bij het stille vuur van de trouw.

Ina kust hem zacht. Ze aanvaardt hèm, en haar eigen liefdelot en het leven.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken