Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Winterverhalen (1981)

Informatie terzijde

Titelpagina van Winterverhalen
Afbeelding van WinterverhalenToon afbeelding van titelpagina van Winterverhalen

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.05 MB)

Scans (13.30 MB)

ebook (2.96 MB)

XML (0.42 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

verhalen


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Winterverhalen

(1981)–Olaf J. de Landell–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 13]
[p. 13]

Zie de maan schijnt door de bomen

De invalide vrouw zat in een stoel bij het venster; het was avond. Sinterklaasavond. Het licht had ze uitgelaten, want de maan scheen. Ze dacht aan het liedje, en wilde het nu eens echt ervaren: zie, de maan schijnt door de bomen.

Je kon zo prettig nadenken, bij volle maan! En zij had niets te doen, vanavond. Ze keek uit over de stille, winterse achtertuin: schaduwachtig, in een kanten waas van kale takken; waar de maan koket met zilveren gloed langs streelde. In een achterhuis waren twee ramen verlicht; kinderstemmen klonken in opgewonden gepraat, met flarden van liedjes ertussen.

Wat wist ze de spanning nog goed vóór zich te halen! Het verwachten van allerlei goeds, met daarachter een vaag, haastig berouw over bewuste ondeugendheden van het afgelopen jaar... Zo ervoer je zonde en vergiffenis tezamen nooit weer, in het leven. Niet zo helder en mild. - Het was jammer, dat er niemand was geweest, die het pakje voor Anneke had kunnen bezorgen. Een kindje van die leeftijd was er nog zo hevig ìn - een pakje de volgende morgen was heel iets anders...

En ze had het met zorg uitgezocht en samen gesteld. -

Er voer een zachte windvlaag door de twijgen. De maan leek er even van te sidderen. En terwijl de vrouw bij het venster helemaal niet naar de schutting had gekeken, zag ze, dat de beweging van de takken daar te lang aanhield, en zich als het ware voortzette naar de grond toe.

Ze had het nimmer meegemaakt, maar ze wist meteen: ‘daar kruipt een kerel over de afscheiding!’

Een kille prikkeling toog langs haar rug: ze was alleen in huis en kon zich niet verweren.

Naast haar lag het uitgepakte Sint-plagerijtje: een chocoladen revolvertje in zilverpapier, omdat ze soms bang was, alleen. Het zag er zo echt uit. Het begeleidend gedichtje zei toepasselijk: ‘En bedenk toch, juffrouw lieve, zijt gij ooit nog bang voor dieven, dan wapen u met dit kanon, en schiet de kerels door hun pon! Gij komt met de foto in de krant - Sint leest het wel, in Spanjeland!’

[pagina 14]
[p. 14]

Zij zag nu half-duidelijk een gestalte sluipen, gebogen tussen de struikjes, op het huis toe. Wat kon ze doen...?

Ze nam het revolvertje in haar hand en wachtte.

Als de vent nu maar voor haar venster kwam, dan zou ze zich toonbaar maken - dan vluchtte hij.

Maar hij liep om.

Ze hoorde hem met martelende zekerheid aan de keukendeur morrelen. Het was daarna een poosje stil.

De vrouw had het gevoel, of haar oren opgericht stonden als van een konijn. Ze hoorde alles. Soms meende ze teveel te horen. Maar dat was toch niet het geval: hij kwam voorzichtig de gang in.

Hij tastte de deur van haar kamer af - hij kwam binnen.

 

Zij loerde naar hem door haar wimpers.

Een magere schim.

Ja, natuurlijk was hij niet dik. Dat hoorde er niet bij.

Toen hij van de deur wegsloop naar de zijkant van de kamer, waar de kast zichtbaar was, zei ze plotseling luid: ‘Welkom bij een invalide vrouw, die gewapend is en kan schieten!’

De man schrok zo ontzettend, dat hij zijn hoofd stootte. Ze meende zijn hart te horen bonzen, toen hij zijn mond opende. Maar hij zei geen woord. Ze had hem meteen bij de deur moeten bedreigen, dan had hij nog kunnen vluchten. Wat moest ze nu?!

‘Wel?’ informeerde ze scherp. ‘Zeg es wat!’

Hij likte langs zijn lippen - merkwaardig, hoe helder maanlicht kon zijn! ‘Tja,’ zei hij.

Het was een jongensstem.

Een vreemde, ijzige kalmte gleed over haar.

‘Ben je een moordenaar, of alleen maar een beroerde dief, of een nozem met teveel bluf?’ vroeg ze.

‘Ik denk,’ antwoordde hij beheerst, ‘een mengsel van die laatste twee.’

Zijn accent was tamelijk plat, maar zijn geestigheid verraste haar.

Ze lachte. ‘Moet je indruk maken op je meisje?’ informeerde ze.

‘Heb ik al gedaan,’ zei hij laconiek.

‘Moet je de kost vandaag nog verdienen?’ vroeg ze verder. ‘Nee, jongen, blijf staan, en geen handen in je zakken!’

Hij leunde brutaal tegen de muur, met de armen slap langs het lichaam.

‘Ben je al lang in het vak?’ vroeg ze.

‘Ik -’ Hij aarzelde, en wreef met een impulsief gebaar langs zijn

[pagina 15]
[p. 15]

gezicht. ‘Ik heb nog nooit ingebroken... daarom heb ik het nou zeker ook zo rot gedaan,’ zei hij trouwhartig. ‘'t Is nog niet veel soeps, hè...?’

‘Mij al veel te veel,’ vertelde ze hem.

Hij grinnikte. ‘Ik had m'n meisje wat willen geven...,’ bekende hij, ‘maar vandaag heb ik geen geld gebeurd... En als ik d'r vanavond niet verras, zal 't wel uit zijn...!’

Het klonk jeugdig somber en redeloos. De vrouw moest zich beheersen om niet weer te lachen.

‘En toen dacht je: ik ga die juf de hals afsnijden, dan heb ik een miljoen!’ begreep ze.

‘Néé,’ verbeterde hij geschrokken-haastig, ‘nee, dat niet...’ Hij sloot de ogen. Het maanlicht hinderde hem.

De vrouw zei peinzend: ‘Zie, de maan schijnt door de bomen.’

De jongen knikte en opende z'n ogen weer. ‘Makkers, staakt uw wild geraas!’ vulde hij met een grijns aan.

De vrouw knikte langzaam. ‘'t Heerlijk avondje is gekomen,’ ging ze voort.

Maar hij scheen er toch niet een beurtzang van te willen maken. Hij zweeg. ‘Voor jou is 't net zo min een heerlijk avondje als voor mij,’ stelde ze vast. ‘Ik heb vanavond één pakje gekregen -’ ze had hem bijna verteld van het chocoladen revolvertje. ‘Maar dat er iemand zou komen stélen - dat had ik geen moment kunnen denken,’ besloot ze mat.

De insluiper knikte vaag.

‘Dus is het uit, als je vanavond je meisje niets geeft?’ vroeg ze.

Hij knikte weer. ‘Ja,’ zei hij hees maar beslist.

‘Wat moet je nog jong zijn, dat je dan toch gelooft aan de liefde van dat meisje,’ besloot de vrouw peinzend.

‘Ik heb d'r verjaardag vergete,’ bekende hij. ‘Ik moest overwerken...

En zij heb míjn verjaardag níét vergete...’

De vrouw glimlachte. ‘Je hebt dus werk? Je verdient dus toch?’

‘Ja...,’ hij aarzelde weer.

Ze vroeg zich af, hoeveel hij loog; en besloot hem in alles te geloven.

‘Maar me vader neemt me alles af...’

Ze zuchtte. ‘Wat verwacht je nou eigenlijk van een inbraak?’ vroeg ze toen weer.

Hij haalde de schouders op. ‘Niets,’ zei hij uitgestreken.

Zij lachte nu helder op in het duister. ‘Dan was ik ook vàst niet gegaan,’ zei ze.

[pagina 16]
[p. 16]

‘Ik dacht: “misschien vind ik een paar rijksdaalders in de keuken”,’ legde de jongen uit. ‘En toen ik daar niks vond, dacht ik - “ik ben d'r nou toch..., ik zal èffetjes verder snorren”...’ Het klonk teleurgesteld.

Ze bekeek hem in het witte schijnsel. ‘Ik eh - ben niet de jongen die duizendjes vindt,’ zei hij eenvoudig.

Ze viel hem bijna in de rede: ‘Wat ga je nu doen?’

Hij haalde weer zijn schouders op - dat ergerde haar een beetje!

‘Ik probeer al vijf minuten me d'r uit te praten,’ bekende hij.

‘En als je je d'r uit praat,’ ze glimlachte nu, ‘word je dan weer eerlijk...? Of stap je dan naar de volgende keukendeur?’

Hij dacht na. ‘Ik zou graag gewoon naar huis gaan,’ zei hij simpel, ‘en proberen te vergéten, wat ik heb gedaan, vanavond...’ Hij keek langs haar heen de tuin in, en voegde er argeloos bij: ‘Misschien is het ook maar best, dat het zó is gelopen, want anders zou ik misschien nòg es iets hebben gewaagd. Of ik zou beróúw hebben gehad...!’ Dat scheen hij veel erger te vinden.

‘Daar lijk je me gelúkkig nog ver van af,’ troostte ze hem sarcastisch.

‘Hm,’ gromde hij, ‘ik heb u toch beslist aan 't schrikken gemaakt...’

‘Ik jou ook,’ zei ze. ‘Heb je je hoofd erg gestoten?’

Hij bevoelde de plek. ‘Nogal,’ antwoordde hij.

Ze zwegen even, buiten zongen kinderstemmen.

‘Wat zou je meisje willen hebben?’ vroeg ze toen nieuwsgierig.

‘Een crème handtas,’ antwoordde hij prompt.

Ze glimlachte. ‘Kijk eens in die kast daar bij je linkerhand,’ zei ze. ‘O, je kunt niets stelen, want ik heb je onder schot.’

Hij wendde zich stuntelig om en opende de kast.

‘Daar zie je een pak liggen...’

‘Ja,’ zei de jongen.

‘Dat neem je eruit, en je sluit de kast weer.’

Hij nam het pak. Het bevatte een prachtige crème handtas, die ze pas had gekocht.

‘Zo-één?’

‘Nou, mieters!’ zei de jongen begerig. ‘Maar zo-één kan ik niet betalen en dat weet ze wel!’

‘Je mag hem hebben,’ antwoordde de vrouw.

Hij hief bijna geschrokken het hoofd. ‘Ik?!’

‘Ja, jij,’ bevestigde ze. ‘Maar dan moet je dìt pakje voor me bezorgen vanavond. Het adres staat erop. Het is voor een klein meisje...’ Ze wachtte.

[pagina 17]
[p. 17]

‘Maar - vertrouwt u me dan?!’ vroeg de jongen verpletterd.

‘Mag ik dat niet, op Sinterklaas-avond?’ weervroeg ze mild.

Hij knikte, grenzeloos verlegen.

‘Je gaat terug door de keuken,’ beval ze, ‘je sluit het raam dat je hebt opengemaakt, en je gaat weg door de deur. De sleutel leg je in het boodschappenkastje ernaast. Dan ga je door het tuinpoortje; dat komt uit op de steeg.’

Hij stond onbeweeglijk.

‘Kom,’ maande ze, ‘ga nu. En - prettige avond...’

Hij zei onvast: ‘ik ben u - héél dankbaar...’

Toen ze niet meer antwoordde, ging hij voorzichtig weg.

Ze hoorde hem door de gang gaan. De keukendeur klonk, het venster werd voorzichtig gesloten.

De jongen liep door de tuin. De manestralen beschenen hem als een toneel-licht. Hij hield het hoofd gebogen, en veegde zijn neus af met z'n hele vuist. Of wiste hij zijn ogen af...?

Bij de tuinpoort stond hij stil én hief het hoofd. Hij zocht haar venster en stak zijn hand op.

De vrouw wuifde. Ze legde het revolvertje neer en likte haar vingers af: het was gesmolten van haar warme hand.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken