Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Winterverhalen (1981)

Informatie terzijde

Titelpagina van Winterverhalen
Afbeelding van WinterverhalenToon afbeelding van titelpagina van Winterverhalen

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.05 MB)

Scans (13.30 MB)

ebook (2.96 MB)

XML (0.42 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

verhalen


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Winterverhalen

(1981)–Olaf J. de Landell–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 30]
[p. 30]

Sinterklaas schavuitje

Dat het Sint Nicolaas-feest onder geheiligde auspiciën staat, moge blijken uit het verhaal van Jan Smiggelaar, die op de achtste december van een vorig jaar met een heel lang gezicht café Van Dammen kwam binnenlopen. Als Jan niet elders ‘zat’, zat hij bij Van Dammen - het was zijn stam-café. Daar vertelde hij zijn geschiedenis aan de kameraden:

Jan Smiggelaar dan, had tien dagen tevoren iets aardigs vernomen. De heer Verbent - van Verbent & Teulings, in keramische artikelen - zou op Sinterklaasavond bij enkele mensen een verrassing bezorgen. Hij had voor dit doel de anonimiteit van de Goedheiligman gekozen, wat hem sierde. Op vijf december 's avonds om negen uur zou hij zich in zijn kantoor verkleden, en vandaar naar de adressen gaan, met een zak, waarin zich pakjes bevonden, bevattende aardige zaken en een goed bedrag in geld.

Nu was Jan Smiggelaar niet ontbloot van milddadige gevoelens. Doch deze gingen onloochenbaar in de eerste plaats naar hem uit. Hij zou die andere mensen graag hun pakje hebben gegund, ware het ingesloten goed bedrag in geld niet al te verblindend geweest voor zijn moraal.

Hij wandelde enkele malen langs de firma Verbent en Teulings, hij ging eens naar binnen en vroeg zichtzending op een vals adres, hij peinsde.

Op de avond van 5 december sloop hij, voor wie geen slot dicht wilde blijven, om acht uur het kantoor binnen.

Het was er stil en vriendelijk. Jan tuurde in het half-duister. Een straatlantaarn en de beroemde maan uit het liedje hielpen hem: bij de brandkast was de zak met geschenken zichtbaar; veelbelovend vol bobbels en bulten.

Jan Smiggelaar was geen man van lang dromen. De zak bleek niet zwaar. Dit zou hem hebben teleurgesteld, als hij niet de heer Verbent had horen roemen als een royaal man.

Juist toen Jan de zak over zijn arm hing, klonk er achter hem een nare klik, en iets dreigends beet hem in broek en jas tegelijk. Het zweet

[pagina 31]
[p. 31]

schoot Jan over zijn hele lijf. Het gevaar achter hem gromde niet - het was dus geen hond...

Langzaam verdraaide hij zijn nek, en trachtte de situatie te overzien. Het was een klem, die met scherpe kaken zijn textiel verankerd hield. En Jan, die glimlachte tegen elk slot, moest die avond zijn ernst bewaren: de klem zat dicht en liet zich niet bekeren.

Nu was Jan Smiggelaar nooit voor één gat gevangen. Met een grom dook hij uit colbert en pantalon, en stond daar in zijn blote sokken. Zijn inmiddels gewende ogen onderscheidden een keurige Sint Nicolaas-uitrusting, compleet met baard en pruik.

Een ogenblik stond Jan stil. Toen schoof hij alle brandbare zaken uit de buurt van de brandkast. De muren waren gewit en de vloer betegeld - meubels en tapijt stapelden zich onder Jans knuisten op tot een bange piramide in een andere hoek van de kamer.

‘Flauwe knul, met zo'n klemmetje!’ bromde hij kribbig. Maar vuur in zo'n kantoor ging hem toch aan het hart, en naast-an woonden nog mensen... Wat bleef er anders over, dan zijn pak te vernietigen, wilde hij enigermate zonder spoor zijn...?

Hij verkleedde zich met de handige snelheid van iemand, die gewend is aan de charades des levens. Hij werd een pracht van een Sint. Hij nam de geschenken, hij zette de deur open. Het was bijna half negen - er kwam enige haast bij. De zakken van de veroordeelde kleren leegde hij zo vakkundig alsof ze een ander behoorden. Hij sprenkelde zijn aansteker leeg over jasje en broek, en met de laatste energie van dit instrument stak hij de vlam in zijn garderobe.

Het fikte best. Hij sloot zacht de deur achter zich, snelde de gang door en ontkwam langs de achtertuin, zoals hij was gearriveerd. Daar stond hij zeven minuten te kijken, hoe het raam van het kantoor oranje-verlicht werd, wuivend en zwaaiend met paarse schaduwen. Toen stierf de gloed; niemand in de buurt had iets anders gedaan dan feestvieren. Het kantoor gedroeg zich zoals verwacht moest worden van deze instelling: het deed niet mee aan uitbundigheid; het brandde niet. Opgeruimd ging Jan op weg.

 

Doch wat is toch het noodlot, dat zo'n rode mantel en gouden mijter omzweeft...? Moeten dan alle kinderen nog overeind zijn, om kwart voor negen in de avond, en hebben zij katteogen, dat ze Sinterklaas ontwaren, waar hij helemaal niet wil zijn...?

Vijf minuten later voelde Jan Smiggelaar zich omwoeld als de ratten vanger van Hamelen. De kinderen - en wat zijn ze toch geëmanci-

[pagina 32]
[p. 32]

peerd, heden ten dage! - hingen aan zijn rokken, knepen in de zak met geschenken, graaiden verliefd naar zijn baard. Ze aanbaden hem met een bijkans misselijk-makende hartstocht. Ze loofden Sint, en gooiden zich te grabbel in beloften, die geen levend mens ooit waar kan maken. Ze wilden getrakteerd zijn, en eigenden zich de sensatie toe, waarnaar hun modern hart snakte.

De hartklopping in Jans boezem werd er een van inspanning, toen van drift, dan van woede. En tenslotte keerde de angst erin terug, toen hij achter een zee van hebzuchtige kinderen een agent van politie zag doemen.

Jan stond daar als een toonbeeld van benarde Sinterklazerigheid, beide handen om zijn geschenken geslagen, geplukhaard en met een scheve mijter. De december-wind speelde nare spelletjes met zijn kleding - maar de kinderen aanvaardden, dat zelfs Sinterklaas interlock droeg, als hij maar iets gaf.

De agent had uit de verte al medelijden met hem. Hij zei enkele tactloze dingen tegen de heiligen-vereerders, en bezwoer ze terug naar hun huizen. Zijn woorden waren even doeltreffend als zijn uniform. De jeugd ebde af. Toen stonden daar Sint en de smeris tegenover mekaar.

‘Waar gaat het heen, meneer?’ vroeg de agent. ‘U had een wagen moeten nemen!’

‘Ach ja,’ antwoordde Jan beschaafd, ‘maar ik wilde niet herkenbaar zijn!’ Dan bedacht hij, dat de pakjes misschien een aanwijzing gaven, welk adres hij formeel kon noemen. Hij greep in de zak. De agent geleidde hem attent naar een lantaarn, en nam hem het pakje uit handen. Jans benen stonden in de aanslag.

‘Dubbele Wagensteeg zes,’ zei de agent. ‘Dit is dichtbij, komt u maar mee!’

Die agent was zo'n ferme, aardige vent! Hij proefde ergens de nood van deze Sint, en wilde hem helpen.

 

Moeten wij in details vertellen, hoe hij Jan gezelschap hield tot aan het laatste adres, omdat er telkens nog weer kinderen opdoken...?

Jan Smiggelaar, bevend en tandeknarsend, paste zich bij elk volgend huis beter aan bij zijn rol. Hij werd bedankt, kindertjes kusten hem, ouders knelden half in tranen zijn hand vast. ‘Dat u dat wist...!’ ‘O, dat u zo goed voor ons bent...!’ ‘Ach, dat er nog zulke mensen bestaan...!’

Het nare was ook, dat Jan ontroerd werd. Hij was heus geen bloem-

[pagina 33]
[p. 33]

zoet mannetje..., maar er was iets in hem geraakt. Hij voelde zich op de een of andere manier rijk en goed en gelukkig en verschrikkelijk beschaamd; want zelfs deze gevoelens van voldoening waren gestolen... In zijn hart ontbotte naijver op de heer Verbent, die zo goed wist te helpen. Hij had zelf tranen in de ogen, als hij zag wat er uit de pakjes kwam.

De agent wachtte kies bij de deur, een brede glimlach over zijn kaken, en met argeloze ogen vol genegenheid. Hij had toch niet veel te doen, die avond.

En toen was de zak leeg. Er restte nog een doosje sigaren, waar geen adres op stond. ‘Dat is voor u,’ zei Jan, met zijn laatste altruïsme. De agent was verpletterd. ‘Ik mag zulke dingen toch niet -’ stamelde hij.

‘Vanavond mag alles,’ zei Jan. ‘Maar laat me nu alleen verder gaan, agent - ik wil zo graag voor iedereen onbekend blijven. Dat moet je toch een beetje eerbiedigen...!’

Zij schudden mekaar de hand als oude vrienden. En in een stil straatje stond Jan Smiggelaar dan eindelijk alleen. Het feest leek in volle gang - er was geen kip meer op straat. Ergens klonken elf slagen van een torenklok. Het was een afmattende avond geweest. Het duizelde Jan Smiggelaar.

Zo kwam hij in zijn eigen kamertje terug; en snauwde alle belangstelling van vrouwlief dicht op een manier, die hij niet bedoeld had. Hij plonsde op de scheve canapé, kostbaar in zijn rood en goud met aangeplakte juwelen, met een verwilderde blik in de ogen, en geen cent rijker dan tevoren. Zijn vrouw begreep dat goed, en ging koffie warmen.

 

Ach, was dat nu maar alles geweest...! Had ergens de sportieve mop nog ruimte gelaten voor een sterk verhaal en een grinnik...! Maar later moest blijken, dat de heer Verbent, door een ongeval met zijn auto, drie uur te laat in het kantoor was gekomen, waar rook hing en de brandkast geblakerd was, met resten van wat daarvoor gelegen had... men zag de opzij gesmeten kleden en meubels - geen moedwillige brandstichting dus...

En tot starre bevreemding hoorde de heer Verbent de volgende ochtend, dat een edele helper zijn taak had overgenomen: de geschenken waren niet verbrand, maar gewetensvol afgeleverd.

Nergens werd iets vermist. Was die brand in het kantoor wellicht een ongelukje van de vreemde helper, - had hij in nood verkeerd...? Men tastte volledig in het Sinterklaaselijk duister...

[pagina 34]
[p. 34]

In de krant verscheen een advertentie: ‘Wil degene, die zo bijzonder attent zich heeft belast met onze taak op Sint Nicolaasavond, zich bij onderstaand adres vervoegen? Het zal ons een eer en een genoegen zijn, hem te bedanken en schadeloos te stellen! Verbent & Teulings, keramische artikelen, Prinsenstraat 15-17.’

Er kwam geen reactie op.

En zelfs op de achtste december, dit verhaal vertellend in café Van Dammen, kon Jan Smiggelaar zijn stem en woordkeus niet beheersen. Het werd een rauw vertelsel.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken