Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Winterverhalen (1981)

Informatie terzijde

Titelpagina van Winterverhalen
Afbeelding van WinterverhalenToon afbeelding van titelpagina van Winterverhalen

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.05 MB)

Scans (13.30 MB)

ebook (2.96 MB)

XML (0.42 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

verhalen


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Winterverhalen

(1981)–Olaf J. de Landell–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 195]
[p. 195]

De tijd - een illusie

Wij menen u het zeer leerzame verhaal te moeten vertellen over de oudejaarsavond van Minister-President Vannogmeer. Geen mens heeft het vóór ons uit de doeken gedaan, daar niet één menselijke mond het ooit heeft uitgesproken. Wij hoorden het uit nog betrouwbaarder bron - en dat geeft te denken.

 

Zijn Excellentie Meester Doctor Dominee Ingenieur Charles Vannogmeer was al zeven jaar minister-president van een machtige, jonge Staat. En hoewel iedereen hem had uitgenodigd, Oudejaar te komen vieren, had hij er de voorkeur aan gegeven, alleen te blijven.

Zijn knecht had vrij-af, zijn vrouw was naar familie in het zuiden, zijn kinderen gaven op verschillende feesten een geheel aparte glorie aan zijn roemruchte naam - alleen Charles Vannogmeer zat daar in het stille huis, bij een rossige haard te dromen.

Het vuur suisde een beetje; dat had van de wind kunnen zijn, of van de tijd, die immers, als de jaar-trechter nog slechts ijl gevuld is, sneller vliedt. In de vage schemer waren de familie-portretten tot schimmen geworden. De meubels leken verdronken in de schaduw. Daar waren alleen het vuur, de man en een gonzende wereld buiten.

 

Er was zo geweldig goed bewapend, dat afgelopen jaar. En de uitvindingen struikelden over elkanders nut. De mensheid was schatrijk en vadsig en kwaad.

De oude man had als Meester getracht, heil te brengen. Dat was voor meesters niet weggelegd. Hij had als Doctor geprobeerd, de mensheid in goedheid te slim af te zijn. Het had hem niet mogen gelukken. Hij had als Dominee gepoogd, het opperste gebroed van deze aarde geluk te tonen. Zij stonden echter juist met hun rug naar hem toe. En als Ingenieur was Charles Vannogmeer niet ver genoeg, dat hij alle tot fatale werkelijkheid gekomen dromen nog kon teniet doen... Hij was een kundig koetsier achter een op hol geslagen, dolle mensheid. Er viel niets anders te doen, dan alleen te blijven. Een dronk op het volgende jaar was even zot als het geboortekaartje van een grijsaard.

[pagina 196]
[p. 196]

De haard was hel oranje, fluisterend van voorbijgaande zaken: vuur en warmte voor dit ogenblik, as en sintels voor straks.

‘Heb ik dan vergeefs geleefd?’ dacht de minister-president. ‘Is dan elke strijd voor niets...?’ En zo klein voelde hij zich, dat hij niet eens durfde te bidden.

 

Hij had aldoor geweten, dat de plooi naast zijn voet van het divankleed was. Zo weten wij sommige dingen héél zeker in ons bestaan. Maar toen hij de ogen ophief, bleek het de japon van een statige, mooie vrouw, daar half tegenover hem.

De heer Vannogmeer knikte en rees uit zijn stoel. Hij dacht: ‘Ik droom, maar daarom kan ik toch wel beleefd blijven.’

De vrouw glimlachte zo vriendelijk, als hij zich alleen van zijn Moeder herinnerde. Ze had een gelaat, dat door wijsheid en ondervinding tot schoonheid was gekroond. En haar stem was even lief, toen ze zei: ‘Beste Meester Doctor Dominee Ingenieur, u hebt waarschijnlijk te veel gestudeerd. Anders zoudt u weten, dat er ver boven u een wezen is, dat álle titels verdient, en ze gelijk een dor bosje gras terzijde werpt.’

Hij knikte langzaam, en vroeg dan: ‘Mag ik zo onbescheiden zijn, mevrouw, uw naam te vragen?’

Haar antwoord leek hem de laatste verbijstering van dat jaar: ‘Ik ben de Tijd,’ zei ze.

‘Ik heb altijd gemeend, dat de Tijd een man was,’ antwoordde hij verbaasd.

‘U denkt toch ook, dat de wereld niet te redden is, - zoals u voordien heeft gemeend, haar wél te kunnen redden!’ gaf zij terug. ‘De Tijd een man!’ Zij lachte heel helder. ‘De Tijd, die altijd-door voortbrengt; die eeuwen en jaren aan haar hand geleidt en elke pasgeboren seconde in de armen houdt, die verdriet en vreugde heeft gewiegd, en uit de eeuwigheid tot in de eeuwigheid geeft en blijft geven.’ Zij zweeg even. Het vuur zong. ‘De Tijd,’ vervolgde de vrouw dromerig, ‘is een illusie. Begoocheling is zij, schijn en niets. Dáárom is de Tijd vrouw en werkelijkheid.’

En terwijl de minister-president had gemeend, tegen niemand te kunnen praten, die avond, voelde hij zich nu eensklaps veilig in het gesprek. ‘Wij falen van jaar op jaar,’ zei hij. ‘Als ik maar wist, waarom wij falen, en hoe... Misschien zou ik dan een richtlijn kennen voor de rest van mijn leven...’

Vrouw Tijd glimlachte. ‘Waarom de mens faalt,’ antwoordde ze, -

[pagina 197]
[p. 197]

‘dat is al zo dikwijls gezegd. Maar nog nimmer ervaren. Kijk, mijn lieve Excellentie, het leven is een zee met eilanden. Elk jaar is een eiland - vol jeugd-dromen en volwassenheids-ruïnes. De mens betreedt eiland na eiland en kijkt niet om. O, er zijn er wel, die denken, dat zij omkijken... Aan u, die vanavond van zo bijzonder goeden wille zijt, wil ik vergunnen, ten tweede male een van uw eilanden te betreden...’

Zij hief een kleine blanke hand, en leek een visioen te ontkluisteren.

 

Met volstrekt nuchtere ogen stelde Vannogmeer vast, dat de haard week naar een verleden toekomst, dat de vuur-gloed zich oploste in warm zonlicht. Het tapijt werd schaamteloos langzaam tot zilverwit zand, de muren verdeelden zich in boomstammen.

De man was jong, een kind nog bijna. Hij had juist zijn boot op de helling getrokken, en stapte nu met natte voeten in het rulle zand. Rondom hem hield de vogelen-zang op, de krekels zwegen. In een baan van lichtende stilte leek hij te kunnen volgen, hoe alle dieren tot zwijgen gingen, hun hoofden hieven en zijn kant op keken: wilde honden, herten, konijnen, pauwen, schapen, een leeuw.

Hun ogen beangstigden hem niet, omdat ze geen vrees of dreiging leken te kennen.

En opeens, terwijl hij zijn weg nog beraamde, begonnen ze te lopen en te vliegen, te springen en te huppelen. Eekhoorns, wilde geiten, ezeltjes, runderen, wilde katten. In zijn richting, alsof hij een langverwachte gast was, een geliefde meester.

Leeuweriken zaten op zijn hoofd, een eekhoorn leunde tegen zijn oor. Merels en wielewalen omvleugelden hem zingend, en de leeuw liep met voorname hoge passen aan zijn zijde te spinnen. Herten legden hun lief gelaat tegen zijn arm, een wilde koe blikte hem peinzend aan.

En zijn handen streelden en liefkoosden alsof ze nooit weer daarmee wilden ophouden. De man had een gevoel, of hij de liefde zelf was. Warmte en genegenheid straalden hem uit de huid van zijn leden, en spitsten zijn vingertoppen in tederheid. Nooit had hij God zo nabij geweten, zó zich uitschenkend in alle diere-ogen en koesterende vachten, als op dit verrukkend ogenblik. Hij drong zich naar de dieren en zij drongen zich naar hem - maar zij bezeerden elkander niet.

Hoe lang hij liep, wist hij niet. Het was hem, alsof hij met vrienden praatte. En niemand begreep de ander verkeerd. Ja, dit was de harmonie, die hij had gewenst; waarin het visioen van zijn levensbe-

[pagina 198]
[p. 198]

gin zich eindelijk en volstrekt gelukkig voltooide.

 

Maar terwijl hij een duif streelde, en een neushoorn-kalfje bij zijn naam riep, bemerkte de man, dat de leeuw hem had verlaten. En hoog boven koesterende eende-vleugels ging een flamingo in gestrekte vlucht van hem weg.

‘Zij komen wel terug,’ dacht de man. Hij glimlachte naar alle toegenegen ogen. - Waren het er echter nog zoveel als tevoren...?

Waar was het rund...? en bleef de kleine vos achter...?

De man liep voort. Het pad onder zijn voeten was bloesem-doorgeurd mos, en om hem heen lokten de struiken in wonderlijke kleur en aroom.

 

En toch.

Toch kwam het moment, waarop de man alleen was.

De dieren hadden van hem afgelaten. Hun jubel verklonk achter de bladeren, en zelfs de slang glipte in grille kronkels tussen de bloemen. Toen voelde de man, dat hij het koud had.

 

En zijn ogen opslaande, bemerkte hij in het water te staan...

Vóór hem lag dat strand, en hij had zo juist zijn boot aan wal getrokken. Ja, dat moest hetzelfde strand zijn; hij meende zelfs de stilte te herkennen: zo hadden tevoren de dieren gezwegen, naar hem kijkende, om hem te begroeten als hun geliefde meester en kameraad. Nu bleef de stilte echter voortduren.

Op het strand lagen veren en vachtharen. Bloed ontkleurde het felle groen van mos en loof.

De man hoorde, hoe tussen de bomen herten vluchtten en vogels wegvlogen. En achter dichte takken gromde de leeuw.

En zich onschuldig voelend, proefde de man, als in een verre herinnering, een bloed- en vlees-smaak op zijn lippen. Alsof hij de schuld van een ganse mensheid droeg en hun geheimste denken peilde.

Er was begeerd en verraden en vermoord in het paradijs. De mens kon nergens zijn intrede doen, zonder zijn honger te stillen aan vertrouwende genegenheid.

‘Ik, de koning,’ dacht de man; zo duidelijk alsof het aan het firmament stond geschreven. Hij ervoer glashelder, hoe bij de mens de lust van het hart tot lust van de maag werd zonder enige overgang. Omdat zijn hart geen onzienlijkheid kon aanvaarden, en zich aan de aarde had gekluisterd...

[pagina 199]
[p. 199]

‘Ik, de koning!’ dacht de man weer. En hij besefte, dat de mens geen ziel zal hebben, zolang hij de oer-ziel niet bezit, die hem aan al het andere bindt: de liefde. Hij heeft geen andere naam dan Mens; en die naam is een schrik-woord geworden.

‘Wij hebben verkeerd geregeerd,’ dacht de man zwak. ‘Onze tederheid is eigenliefde. We zijn te klein voor onze taak...’ Hij liep langzaam voort tot waar de bomen aanéén waren gekluisterd in een wand. Het zinkende zonlicht stond met oranje gloed daartussen, gevangen binnen de lage takken. En het bloed rondom verdroogde tot rode glans.

 

De minister-president staarde in zijn eigen haard. ‘Ik heb zitten slapen,’ dacht hij korzelig.

Maar zo eenvoudig was het die Oudejaars-avond toch niet, want de plooi van het divankleed was nog altijd de japon van een mooie, wijze vrouw.

‘Zo is allemans leven, en zo voltrekt zich elk jaar: een eiland vol vriendelijke Schepping,’ sprak ze zacht. ‘De mens treedt aan wal, en aanvaardt alles. Het einde overziet hij nimmer: alle gebreken, die tezamen zijn uitgegroeid tot domheid en verschrikking... Omdat hij de werkelijke liefde nog niet in het hart heeft...’

De oude man richtte zich op. ‘Ik wil en zal één eiland in mijn leven even gaaf en lieflijk achterlaten, als ik het betrad!’ zei hij.

In de glimlach van de vrouw waren genegenheid en teleurstelling vervlochten; dit was, wat hem aan zijn Moeder had doen denken.

‘Eén moet beginnen, daarnaar te streven,’ antwoordde zij. ‘Maar het zal lang duren, mijn lieve Excellentie. De dag, waarop de mens het paradijs van zijn levensjaar in ongeschonden liefde kan teruggeven, zal de laatste dag zijn. Dan zal de Tijd ophouden te bestaan, en geheiligd vervloeien in het eeuwige.’

En terwijl hij haar stem nog vernam, zag Mr. Dr. Ds. Ir. Vannogmeer, dat de plooi van haar japon het divankleed was. -

Maar buiten begonnen op dat moment de klokken twaalf te slaan; en dat vond hij het wonderlijkste van alles.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken