Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Vrouw-beroep-maatschappij (1969)

Informatie terzijde

Titelpagina van Vrouw-beroep-maatschappij
Afbeelding van Vrouw-beroep-maatschappijToon afbeelding van titelpagina van Vrouw-beroep-maatschappij

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.61 MB)

XML (1.38 MB)

tekstbestand






Genre

non-fictie

Subgenre

studie
non-fictie/sociologie


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Vrouw-beroep-maatschappij

(1969)–H.M. Langeveld–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Analyse van een vertraagde emancipatie


Vorige Volgende
[pagina 18]
[p. 18]
‘Met verwondering heeft de heer Berkhouwer kennis genomen van een in de Staatscourant afgedrukte keuringsbeschikking, waarin staat dat bij de keuring van vrouwelijke kandidaten voor politieagent “bijzondere aandacht moet worden geschonken aan de algemene lichaamsontwikkeling”, zulks om esthetische redenen. Is het niet beter dit verschil in beoordeling van mannelijke en vrouwelijke kandidaten te laten verdwijnen?’ Nieuwe Rott. Courant, 14 nov. 1963
[pagina 19]
[p. 19]

Hoofdstuk II
terugblik op de emancipatiestrijd

historisch-sociologische studies ontbreken

De emancipatie is een historisch proces van lange adem en het is bovendien een samengesteld proces, waarin verschillende strevingen en tendenzen in ongelijke sterkte optreden. Een loutere schildering van de situatie van het ogenblik doet hieraan geen recht en blijft daarom onvolledig hoe ver men ook in detail zou afdalen. De onvolledigheid ligt namelijk in het gebrek aan perspectief, dat het onmogelijk maakt de verschijnselen in hun proportionele ontwikkeling te zien. Ik voel daarom behoefte aan een terugblik. Een terugblik waarop? Beelden uit de negentiende eeuw dringen zich vanzelf op: van weldoende dames en suffragettes, van slovende volksvrouwen en ingewikkeld geklede fietsrijdsters, van Georges Sand en Florence Nightingale en Aletta Jacobs. Liggen hier de wortels van de huidige situatie?

Een geschiedschrijving van de vrouwenemancipatie zou men op bijna elk willekeurig moment kunnen laten aanvangen. De emancipatiestrijd is ook geen typisch negentiende-eeuws verschijnsel. Wel is typisch voor dat tijdperk de snelheid en intensiteit waarmee de emancipatie zich doorzette. Toch meen ik dat het doel van deze terugblik - verduidelijking van de hedendaagse toestanden - vraagt om iets verder in de geschiedenis terug te gaan. Zeker vanaf de tweede helft van de achttiende eeuw moeten wij de ontwikkeling volgen om er enige lijn in te kunnen zien. Helaas wordt dat ons niet gemakkelijk gemaakt.

In de eerste twee decennia van deze eeuw was de vrouwenemancipatie een voorwerp van wetenschappelijke belangstelling. Met het verdwijnen van het feminisme verloor blijkbaar ook de wetenschap haar interesse. Dat is jammer. De oudere studies gaan meestal uit van een vooringenomen standpunt pro of contra de emancipatie en de beschrijving van het historisch proces draagt daar dan de kenmerken van.

In het bijzonder missen wij een historisch-sociologische studie. Een dergelijke studie zou niet beperkt moeten blijven tot de georganiseerde strijd om economische, politieke en andere rechten, maar zou ook gewijd moe-

[pagina 20]
[p. 20]

ten zijn aan de veel onopvallender verlopende bevrijding van de vrouw van allerlei gedragstaboes die haar leven binnen enge grenzen deden verlopen. Men zou aandacht moeten schenken aan onderwerpen als de bewegingsvrijheid van de vrouw buitenshuis, kleding, sport, roken, gespreksonderwerpen, make-up enz.

In het kader van de behandeling van mijn probleem voel ik het ontbreken van een historisch-sociologische studie zelfs als een pijnlijk gemis. Niet alleen dat mijn poging om perspectief aan te brengen schetsmatig en gebrekkig moet blijven, het gevaar dreigt dat men met dit perspectief te willekeuriger gaat omspringen naarmate er minder gegevens ter beschikking staan. Beveiliging daartegen kan alleen liggen in het maken van dit voorbehoud, dat deze beschouwing een hypothetisch karakter draagt.

Waar gaat het verleden over in het heden? Dat wil ik bij voorkeur niet aangeven met een jaartal dat de valse schijn zou wekken van een reële scheidslijn. In het vervolg van deze studie wordt de tijdsdimensie voor zover mogelijk en op bescheidener schaal eveneens gehanteerd. Dan zal ik verschijnselen nauwkeuriger binden aan tijdstippen.

definities: emancipatie, feminisme, vrouwenbeweging

Ik heb reeds de termen ‘emancipatie’, ‘bevrijding’, ‘feminisme’ laten vallen. De begrippen, die ik in de volgende, historisch getinte beschouwing zal benutten, worden hier eerst nader omschreven. Dat zijn ‘emancipatie’, ‘feminisme’ en ‘vrouwenbeweging’.

Emancipatie is volgens Van Doorn in een artikel over het katholieke emancipatiestreven ‘principiële en praktische bereikbaarheid van gelijke mogelijkheden’, maar behoeft niet in te houden ‘het bezetten van gelijke functies en machtsposities’.Ga naar eind1 Verwey-Jonker is het hier niet geheel mee eens en meent, dat het criterium moet zijn of ‘de subculturen van verschillende groepen in voldoende mate in de totale cultuur zijn geïntegreerd’, hetgeen betekent ‘dat de leden van de subculturen onbelemmerd toegang hebben tot de totale cultuur en bovendien dat de totale cultuur bepaalde elementen moet hebben overgenomen uit de subculturen - in elk geval bereid moet zijn dit te doen.’Ga naar eind2

 

Dit is een belangwekkende definitie. Verwey-Jonker voegt eraan toe, dat de

[pagina 21]
[p. 21]

vrouwen in de negentiende eeuw geen subcultuur hadden. Met de arbeiders stonden zij buiten de cultuur,Ga naar eind3 Ik ben daar nog zo zeker niet van. Morin heeft de feminiene elementen in onze hedendaagse cultuur aangewezen.Ga naar eind4 Zijn deze het resultaat van het emancipatie-proces? In hoeverre moet de subcultuur opgaan in de totale cultuur om van emancipatie te kunnen spreken?

 

Ik zal in ieder geval de gemakkelijk toepasbare definitie van Van Doorn gebruiken en misschien levert deze - immers slechts schetsmatige - analyse ook enkele aanknopingspunten op voor een toetsing aan de begripsbepaling van Verwey-Jonker.

Feminisme is volgens een definitie van Mirra Komarovsky ‘a social movement to obtain for women an equal status with that of men in political, economic and other spheres’.Ga naar eind5 Feminisme zal ik limiteren tot een historisch begrensd streven naar gelijke rechten op het gebied van het onderwijs, op economisch en politiek terrein, en in het huwelijk. In Nederland begint dat streven zeer aarzelend omstreeks 1840 en neemt een (voorlopig?) einde omstreeks 1920.

De vrouwenbeweging is een term die ik bewaar voor het feministisch streven in organisatorisch verband.

het emancipatieproces in het verleden

Hoewel het emancipatieproces in de verschillende Westeuropese landen en in Noord-Amerika wel overeenkomstige trekken vertoont, verloopt het in deze landen toch niet gelijk. Het is onmogelijk hieraan in dit bestek aandacht te besteden, ik spring kriskras door Europa alvorens in Nederland terecht te komen.

Het vertrekpunt is de tweede helft van de achttiende eeuw, maar juist de hieraan voorafgaande ontwikkeling maakt het ook logisch de aanvang van het emancipatieproces in deze periode te leggen. Zeer in het kort iets over die ontwikkeling. In Frankrijk namen de adellijke vrouwen in de zeventiende eeuw hun lot in eigen handen. De adel had zich langzamerhand tot een ‘leisure class’ ontwikkeld en deze situatie bood de mannen, maar vooral de vrouwen de gelegenheid hun tijd te besteden aan de cultivering van de eigen persoonlijkheid. In de literaire Salons schiepen zij zich een wereld waarin zij op gelijke voet met de mannen deelnamen, hoewel zij er zelf veel meer een stimulerende dan een creatieve rol in vervulden. De Précieuses kunnen zeker niet verdacht worden van femi-

[pagina 22]
[p. 22]

nistische bedoelingen, die in die tijd voornamelijk gevonden werden in de wens de intellectuele situatie van de vrouw te veranderen. De Précieuses echter hadden een afschuw van de ‘femme savante’, zij legden meer nadruk op het gevoel dan op het verstand. Min of meer ondanks zichzelve dus verzekerden zij de Franse vrouw van een belangrijke plaats in het intellectuele leven.

De Salons vonden navolging in andere landen en bij andere maatschappelijke groepen. De hogere burgerij der Westeuropese naties stelde zich de adel ten voorbeeld. Daarbij werden in de achttiende eeuw de zeden in Salonkringen steeds libertijnser. Als reactie hierop ontstonden in Engeland de Bluestocking Societies. Deze dames uit de welvarende middenstand vatten de oude doelstellingen van de Précieuses weer op en trachtten in hun kring de literaire smaak en de conversatie te verbeteren. Feministische gedachten waren hun vreemd, zij waren tevreden met de afhankelijke positie die de bijbel de vrouw toewijst.

Hoewel de genoemde groepen dus nog helemaal niet ‘opkwamen voor hun rechten’, maakte hun aanwezigheid toch, dat de latere emancipatieideeën op zodanig toebereide bodem vielen, dat zij daarin wortel konden schieten. Er moest een groep vrouwen zijn van voldoende intellectueel niveau om als draagster van de emancipatiegedachten te fungeren.

Dit maakt duidelijk, dat ik de emancipatie primair als een culturele stroming zie en dat in tegenstelling tot vele anderen die zich ermee hebben bezig gehouden. Ik noem als voorbeeld Karl Bücher en Lily Braun. Zij weten de emancipatie aan het vrouwenoverschot, dat volgens Braun speciaal onder de bourgeoisie groot geweest zou zijn.

 

Zij doet zelfs een poging tot exactere demografische verklaring met behulp van volkstellingscijfers uit het laatst van de negentiende eeuw.Ga naar eind7 De uit zuiver economische beweegredenen ontsproten strijd om arbeid zou de oorsprong der burgerlijke vrouwenbeweging zijn.Ga naar eind8 Braun citeert Auguste Schmidt, Luise Otto en Fanny Lewald-Stahr, die allen verklaarden, dat de enige emancipatie waarnaar zij streefden die van de arbeid was. Ook Bücher legde de oorzaak van de vrouwenbeweging in de ongelijke aantalsverhouding van mannen en vrouwen. Na deze constatering trekt hij een parallel met de middeleeuwen. Ook toen waren er veel meer vrouwen dan mannen. Dat leidde evenwel niet tot emancipatie, het bleef een verzorgingsvraagstuk, dat men op verschillende manieren trachtte op te lossen. Bücher ging niet in op de voor de hand liggende conclusie, dat demografische verhoudingen dan toch niet de enige oorzaak van het feministisch streven konden zijn.Ga naar eind9 Wieth-Knudsen evenwel ontkende, dat

[pagina 23]
[p. 23]

het vrouwenoverschot verantwoordelijk was voor het ontstaan van de vrouwenbeweging.Ga naar eind10 Volgens hem was de aantalsverhouding van mannen en vrouwen aan het eind van de achttiende en het begin van de negentiende eeuw in Noord-Europa gunstiger dan ooit, veel gunstiger dan in de middeleeuwen. Het vrouwenoverschot bedroeg zelden meer dan 5%, terwijl in Amerika de mannen zelfs in de meerderheid waren. Hij zag de emancipatie dan ook alleen maar als een gevolg van de Aufklärung - een verderfelijk gevolg - en als een begeleidingsverschijnsel van het liberalisme.Ga naar eind11

 

Er zouden uitvoerige demografische naspeuringen nodig zijn om met enige zekerheid iets over de grootte van het vrouwenoverschot te kunnen zeggen. Voor een verklaring van de emancipatie is de nauwkeurige omvang hiervan van weinig belang. Dat er een vrouwenoverschot was, schijnt onmiskenbaar. Maar er waren altijd al vrouwen genoopt geweest hun leven door te brengen in afhankelijkheid van verwanten of in het klooster. Ook stond in de achttiende eeuw het - toen weliswaar zeer onaanzienlijke - beroep van onderwijzeres voor hen open. Was het lot van deze vrouwen nu plotseling zoveel ondraaglijker geworden? In zekere zin wel.

 

De Aufklärung, die inderdaad aan de wieg van de emancipatie heeft gestaan en zelfs in vele gedaanten, vestigde de aandacht op de opvoeding van het kind tot lid van de maatschappij. Kinderen werden niet meer alleen groot gebracht, maar welbewust opgevoed! Gevolg van de grotere waarde die gehecht werd aan de opvoeding is een grotere waardering voor de moeder als voornaamste opvoedster gedurende een aantal jaren. Het aanzien van de vrouw als moeder stijgt: ‘...opvoeden wilde dus zeggen: de vorming der kinderen tot burgers en burgeressen van de hemel. In dit grootsche plan was aan de vrouw een verantwoordelijke taak op de schouders gelegd, die haar aanzien in de maatschappij aanmerkelijk verhoogde. Het groote gezag in de opvoeding van haar kinderen was haar toegekend op grond van haar ‘geheiligde Moederregten’, gekocht met smarten en levensgevaar.’Ga naar eind12

De stijging in aanzien van de gehuwde vrouw moest automatisch een relatieve daling in status voor de ongehuwde vrouw ten gevolge hebben. De gehuwde vrouw uit de welvarende burgerij verkreeg ook zekere privileges. Reeds was zij maatschappelijk vrijgesteld van beroepsarbeid. Dit was een gevolg van de splitsing van huishouden en bedrijf, die leidde tot een vergaande roldifferentiatie tussen man en vrouw.

[pagina 24]
[p. 24]

Deze ontwikkeling, die na de middeleeuwen aanving, zette zich in de loop der volgende eeuwen door en is, merkwaardig genoeg, zelfs in onze dagen nog steeds niet geheel afgelopen.Ga naar eind13 Maar Banks toont aan, hoe het in de loop van de negentiende eeuw in de min of meer gegoede burgerij steeds meer gewoonte wordt, dat de huisvrouw ook geen actief aandeel meer neemt in het huishouden, maar in het ontvangen en afleggen van bezoeken een louter representatieve functie vervult.Ga naar eind14 Noodzakelijk pendant van de verheffing van de vrouw als moeder en echtgenote is de statusverlaging van het ongehuwde vrouwelijke familielid in het gezin. Deze statusdaling zou wellicht nog niet direct tot een roep om arbeid geleid hebben, als de sociale en economische omstandigheden er niet toe meegewerkt hadden de vrouwen de mogelijkheid van een ander leven onder ogen te brengen. De maatschappij was in versnelde beweging geraakt. De opheffing van de gilden, de daaruit voortvloeiende vrijheid van arbeid en de industriële ontwikkeling hadden voor vrouwen uit de verschillende maatschappelijke standen verschillende consequenties.

Enerzijds ontstond hieruit het probleem van de vrouwen en kinderen, die noodgedwongen de fabrieken bevolkten. Anderzijds, d.w.z. in burgerkringen waar de arbeid een steeds centraler plaats ging innemen in het leven en in de waardering van de man, zagen vrouwen hierin een middel om zich zelfstandig te maken en hun (‘spinster’) status te verhogen. Door de toenemende bureaucratisering kon er ook vraag naar de arbeid van enigszins geletterde vrouwen ontstaan. Daar zij meer uit waren op een plaats op de arbeidsmarkt dan op gelijke rechten in de arbeid bekommerden zij zich vooralsnog niet om de veel lagere lonen, die hun werden geboden. De professionalisering van de verpleging en de positieverbetering van de onderwijzeres gingen min of meer hand aan hand met het feminisme.

 

Ik keer weer terug tot de Aufklärung, die op verschillende manieren het emancipatieproces heeft beïnvloed. In de literatuur zijn twee emancipatiestromingen aan te wijzen, die beide in de negentiende eeuw doorwerken.

De eerste is al genoemd als de beklemtoning van de rol der vrouw als moeder. De opvoeding van kinderen vereist kennis en aan de moeder als voornaamste opvoedster gedurende enige jaren wordt het recht op een zekere mate van verstandelijke ontwikkeling toegekend. De ontwikkeling die nodig werd geacht, was overigens zeer beperkt. En hoe verheer-

[pagina 25]
[p. 25]

lijkt zij ook wordt, de vrouw blijft in het gezin ondergeschikt aan de man; de paternalistische gezinsstructuur blijft volkomen intact. Het is niet van belang ontbloot, dat deze richting een vertegenwoordiger vond in Rousseau. Zijn kritiek op de zedelijke verdorvenheid van de Parijse hogere kringen deed hem de huiselijkheid en de rol van de vrouw daarin hoog ten troon verheffen.

Deze door Rousseau aangevallen kringen, waarin de vrouwen zo'n belangrijke plaats innamen, waren echter ook de dragers van de nieuwe geestelijke en intellectuele stromingen. Met de verwerping van zeden en moraal van deze dames is Rousseau ertoe gekomen ook hun intellectuele status en hun zelfstandigheid te verwerpen. Rousseau spreekt zich duidelijk uit tegen gelijkberechtiging van de vrouw; van emancipatie betoont hij zich slechts in zoverre een voorstander als nodig is om de vrouw geschikt te maken voor haar rol van echtgenote en moeder. Rousseau plaatst de vrouw als beeld van zijn schepping op een voetstuk; men zie de bewondering voor Julie als Madame de Wolmar en zijn gloedvolle schilderingen van het leven aan de huiselijke haard in het vijfde deel van ‘La nouvelle Héloise’. Hier wordt het moderne gesloten gezin in ideale vorm al ten voeten uit getekend.

 

In overeenstemming met de hoge eisen die Rousseau aan het gezinsleven stelt, veroordeelt hij de door de ouders gearrangeerde huwelijken. Sophie krijgt de vrijheid zelf haar man te kiezen.Ga naar eind15 Maar in het huwelijk is de man de meester, want zo wil het de natuur ‘...le plus fort soit le maître en apparence, et dépende en effet du plus foible’.Ga naar eind16 Want de vrouw is speciaal gemaakt om de man te behagen en om aan hem onderworpen te zijn.Ga naar eind17 Rousseau veroordeelt huwelijksontrouw van de man, maar bij de vrouw is dit nog een veel grotere fout, want zij richt het gezin ten gronde.Ga naar eind18 De opvoeding van de vrouw moet gericht zijn op haar taak in het gezin. ‘Cultiver dans les femmes les qualités de l'homme, et négliger celles qui leur sont propres, c'est donc visiblement travailler à leur préjudice.’Ga naar eind19 ‘S'ensuit-il qu'elle doive être élevée dans l'ignorance de toute chose, et bornée aux seules fonctions du ménage? L'homme fera-t-il sa servante de sa compagne? Se privera-t-il auprès d'elle du plus grand charme de la société? Pour mieux l'asservir, l'empêchera-t-il de rien sentir, de rien connoître? En fera-t-il un véritable automate? Non, sans doute; ainsi ne l'a pas dit la nature, qui donne aux femmes un esprit si agréable et si délïé au contraire, elle veut qu'elles pensent, qu'elles jugent, qu'elles aiment, qu'elles connoissent, qu'elles cultivent leur esprit comme leur figure; ce sont les armes qu'elle leur donne pour suppléer a la force qui leur manque et pour diriger la nôtre. Elles doivent apprendre beaucoup de choses, mais seulement celles qu'il

[pagina 26]
[p. 26]

leur convient de savoir.’Ga naar eind20 Uit het studieprogramma dat haar leermeester voor Julie opstelt, blijkt wel, dat Rousseau het niet nodig vindt het meisje veel kennis bij te brengen. Saint-Preux schrijft aan Julie, dat hij haar geen talen meer zal onderwijzen behalve het Italiaans, dat zij al kent, geen algebra, geen geometrie en geen fysica. Het onderricht in de geschiedenis zal hij beperken tot dat van haar eigen land. Verder zal hij haar slechts ‘livres de goût et de moeurs’ laten lezen.Ga naar eind21 Wel moet het meisje zingen en dansen leren, want daarmee zal zij haar echtgenoot kunnen behagen en dan zal hij zijn amusement niet buitenshuis gaan zoeken. ‘Personne n'a-t-il vu d'heureuses families ainsi réunies, où chacun sait fournir du sien aux amusements communs?’Ga naar eind22

 

Over de enorme invloed van Rousseau behoef ik verder niet uit te weiden. Toen ‘La nouvelle Héloise’ verscheen, was de oplage direct uitverkocht. Bibliotheken konden niet voldoen aan de vraag, men leende het boek uit per dag en per uur.

 

Vanuit de Aufklärung kan men ook een andere lijn de negentiende eeuw in trekken, een die regelrecht naar het feminisme voert, bijv. van Condorcet via Mary Wollstonecraft naar John Stuart Mill, Condorcet eiste voor de vrouwen het kiesrecht en de verkiesbaarheid en wilde voor hen de mogelijkheid openen van toelating tot elk ambt. Zijn stem ging verloren in het gewoel van de Franse Revolutie. Mary Wollstonecraft werd door hem geïnspireerd tot haar boek ‘A vindication of the rights of women’, maar zij stond volkomen eenzaam temidden van haar tijdgenoten. Eerst wat Mill bijna tachtig jaar later schreef ‘on the subjection of women’ vond een belangstelling die te vergelijken is met die voor ‘La nouvelle Héloise’. Behalve aan de personen lag dit ook aan de in de loop van die periode sterk gewijzigde sociale en economische omstandigheden.

 

Ook indirect beïnvloedde de Aufklärung het emancipatieproces, namelijk via de opkomst en verbreiding van humanitaire denkbeelden. Hier ligt het begin van filantropie en sociale hervorming. De liefdadigheid werd geïncorporeerd in de rol van de vrouw voor zover hierin een verlengstuk gezien kon worden van haar zorgende en verzorgende bezigheid als huismoeder. Hierdoor waren aan haar filantropische activiteiten vrij nauwe grenzen gesteld.Ga naar eind23 Dat neemt niet weg, dat de vrouwen hierdoor de gelegenheid kregen kennis te maken met bestaande sociale problemen, problemen die bij het vorderen van de industriële ontwikkeling voortdurend in omvang toenamen. Hier lag een arbeidsterrein braak, dat door de

[pagina 27]
[p. 27]

meest bewusten der liefdadige dames gezien en gecultiveerd werd als wat het was: een terrein voor sociale hervormingen (verpleging, geheelonthouding, prostitutie, geboortenregeling, volksopvoeding enz.). De emancipatie is meer een exponent van dit werk dan omgekeerd.

Al met al mondden de verschillende tendenzen - waaraan later die van het socialisme nog wordt toegevoegd - uit in het negentiende-eeuwse feminisme, dat deze stromingen niet heeft vermogen te integreren gelijk uit de historie van de vrouwenbeweging blijkt.

het feminisme in nederland

Het heeft geen zin uitvoerig in te gaan op de faits et gestes der Nederlandse feministen en anti-feministen. Die zoeke men elders.Ga naar eind24 Hier zijn alleen reikwijdte en resultaten van het feminisme van belang. Op grond van bestudering der bestaande literatuur aangevuld met enkele bronnen zal ik aangeven waar en in hoeverre het feministisch streven in Nederland de emancipatie wist te verwezenlijken.

De vrouwenbeweging wordt vaak in een adem genoemd met die van arbeiders en van confessionele volkesgroepen. Daarmee wordt de indruk gewekt, dat de emancipatiegedachte de vrouwen en masse in beweging zette, zoals het socialisme de arbeidersmassa's beroerde. Niets is minder waar. De vrouwenbeweging is altijd beperkt gebleven tot een kleine groep vrouwen.

De vrouwenbeweging is ook nooit een eenheid geworden. De vrouwen slaagden er niet in hun zaak los te maken van hun stand, klasse en godsdienst. Dit werd hun trouwens extra moeilijk gemaakt doordat - zoals ik in de vorige paragraaf liet zien - van het begin af in het emancipatieproces vrij sterk uiteenlopende stromingen aanwezig waren.

de vrouwenbeweging

In Nederland treden de eerste vrouwen in het openbare leven onder invloed van het Réveil, orthodox-protestantse vrouwen dus.Ga naar eind25 Hun activiteit was gericht op verbetering van het onderwijs aan meisjes, liefdadigheid en sociale verheffing van het volk. Door de orthodox-protestantsen werden veranderingen in gedrag en situatie van de vrouw aanvaard voor

[pagina 28]
[p. 28]

zover die beschouwd konden worden als een verlengstuk van haar gezinsrol of als een bijdrage tot verbetering van de gezinsverhoudingen. In een door de Vereeniging ter Bevordering van Christelijke Lectuur uitgegeven uit het Frans vertaald boekje werd over de liefdadige werkzaamheid van de vrouw gezegd: ‘Déze emancipatie zal aan haar karakter, aan haren plicht geen afbreuk doen; de liefdadige vrouw is meer vrouw, meer echtgenoote, meer moeder dan ooit; nederigheid vergezelt haar, achting omringt haar; haar invloed wordt, in den besten zin des woords, gezag; toch is het niet dit, wat haar aanlokt; God heeft iets uitnemenders in haar gelegd: zelfverloochening, behoefte om zich toe te wijden, om zich te geven uit medelijden en uit edelmoedigheid.’Ga naar eind26

Al die veranderingen werden afgewezen, waarvan men meende dat zij afbreuk zouden doen aan de gezinstaak van de vrouw en de hiërarchie man-vrouw zouden ondermijnen. Toen in de tweede helft der negentiende eeuw de vrouw al meer en meer opgenomen werd in het beroepsleven, gaf dit aanleiding tot gewrongen redeneringen. Uit hetzelfde boekje, naar aanleiding van de toelating van vrouwen tot de medische studie: ‘Als het, zooals men zegt, slechts te doen is, om aan andere vrouwen geneeskundigen van haar eigen sekse te verschaffen, als het slechts te doen is, om daardoor een rechtmatig gevoel van kieschheid te sparen, dan is het wél, dan hebben wij er niets tegen, en waar Amerika het voornemen heeft, om een gedeelte dier vrouwelijke geneeskundigen naar China en het Oosten te zenden, teneinde aldaar door deze hare kennis toegang tot de harems te verkrijgen, daar kunnen wij niet anders dan die uitbreiding van het arbeidsveld der vrouw toejuichen. Maar laat men ons niet spreken van vrouwelijke advocaten of vrouwelijke predikers; dáar toch komt het onvereenigbare terstond aan het licht, want dáar verdwijnt de vrouw, om slechts een man in vrouwenkleederen over te laten’.Ga naar eind27

In deze kringen werd de vrouw recht op opleiding toegekend, een opleiding die sterk in het teken van de gezinsrol stond, zoals bij voorbeeld blijkt uit de idealen van Elise van Calcar.Ga naar eind28 Ook werd de ongehuwde vrouw het recht op arbeid verleend, maar alleen op arbeid die overeenkomt met het ‘wezen der vrouw’. Maar tegenover herziening van de huwelijkswetgeving, geboortenregeling, vrouwenkiesrecht stond men afwijzend. In de negentiende-eeuwse lectuur over de vrouw en de vrouwenbeweging wordt het woord emancipatie niet onwelwillend gebruikt, het woord feminisme daarentegen wordt altijd in verwerpende of denigre-

[pagina 29]
[p. 29]

rende zin gehanteerd. Onder emancipatie vestond men namelijk het opheffen van een aantal schrijnende onrechten en belemmeringen binnen het traditionele domein der vrouw, dat men ook wel wilde uitbreiden voor zover het maatschappelijk leven daar dringend behoefte aan had (liefdadigheid, verpleging, onderwijs). Onder het feminisme verstond men het streven naar rechten, die buiten de grenzen van het vrouwelijk gebied lagen. In een later stadium van het emancipatieproces, toen het feminisme zich voornamelijk concentreerde op het verkrijgen van politieke rechten, hebben de protestantse vrouwen daarin geen grote rol meer gespeeld.

 

De rooms-katholieken vormden in het negentiende-eeuwse Nederland als geheel een bevolkingsgroep, die nog weinig gewicht in de schaal legde en waarvan de intellectuele laag maar uiterst dun was. Als groep hebben de katholieke vrouwen dan ook geen noemenswaard aandeel gehad in de vrouwenbeweging.

 

In de arbeidersklasse heeft de vrouwenemancipatie van meet af aan een onderdeel gevormd van de emancipatie dier klasse als geheel. Hoewel in theorie het socialisme alle feministische eisen onderschreef, bleef hun realisering in de praktijk van het politieke leven ondergeschikt aan de doelen die de mannen zich stelden, omdat de strijd van de mannen gezien werd als ook de vrouwen ten goede komende. Thönnessen evenwel laat zien hoe in Duitsland in socialistische kringen de feministische vrouwen met duidelijke spot en vijandigheid van de kant der mannen te kampen hadden.Ga naar eind29 Ook van Troelstra is bekend, dat hij het feminisme - althans voor zover dat de strijd om het kiesrecht betrof - niet zeer hartelijk bejegende. Voor een deel had dit zeker politieke redenen: hij vreesde een verzwakking van het socialisme door te geringe klassebewustheid van de vrouwen. Ga naar eind30 Het heeft ten gevolge gehad, dat de S.D.A.P. zich niet zo voor het vrouwenkiesrecht heeft ingezet als de verschillende liberale partijen.Ga naar eind31

 

De vrouwenbeweging was vooral een beweging van vrouwen uit gegoede en intellectuele leringen van het liberaal-humanistische bevolkingsdeel. Een grote omvang heeft deze beweging nooit aangenomen. De eigenlijke strijd is voornamelijk gestreden op politiek terrein. Het lag in de geest des tijds om de nadruk te leggen op politieke ongelijkheid. Mill meende, dat als de vrouwen maar eenmaal politiek gelijkgerechtigd waren, de

[pagina 30]
[p. 30]

tabel i: ledentallen der verenigingen voor vrouwenkiesrecht

1907 1908 1909 1910 1911 1912 1913
Ver voor Vrouwen-
kiesrecht (1894)
? ? ? 6000 8000 9350 14000
        (1000) (1000) (1650) (2000)
Vrije Vrouwen-
ver. (1889)
? ? ? 125* 125* 125* 125*
Ver. ‘De Vrouwen-
bond’ (1895)
? ? ? 106 104 103 105*
        (4) (4) (4) (2)
Ver. tot verbetering van de maatsch. en rechts-
toestand der vrouw in Nederland (1898)
? ? ? 108 108 108 108
        (22) (22) (22) (22)
Ver. ter behartiging van de belangen der vrouw ? ? ? 220 220 220 200
              (13)
Ned. Bond voor Vrouwen-
kiesrecht (1907)
300 800 1800 1581 2472 4420* 5000*
        (497) (824)    
Ver. Tentoon-
stelling ‘De Vrouw 1813-1913’ (1912)
- - - - - - -
Enschede's Vrouwen-
comité
- - - - - - -
‘De Neutrale’ Ver. voor Vrouwen-
kiesrecht
- - - - - - -
totaal (mannen en vrouwen)       9663 12879 16002 21575
Hoewel pogingen in het werk gesteld zijn om de ledentallen zo exact mogelijk vast te stellen is het waarschijnlijk dat de cijfers toch niet geheel nauwkeurig zijn.
cijfers tussen () = aantal mannen
* = mannelijke leden inbegrepen
bronnen: Vrouwenjaarboekje voor Nederland 1905 t/m 1920; over 1907-1909 uit het Gedenkboek Nederlandse Bond voor Vrouwenkiesrecht (1917)
rest vanzelf wel kwam. Uit de strijd om algemene kiesrechtsuitbreiding vloeide ook de strijd om het vrouwenkiesrecht logisch voort. Daarom heb ik voor Nederland nagegaan hoeveel vrouwen speciaal tot dit doel georganiseerd waren en de resultaten in tabel I samengevat. Gezamen-

[pagina 31]
[p. 31]

1914 1915 1916 1917 1918 1919 1920
Ver voor Vrouwen-
kiesrecht (1894)
13500 19000* 19000* 19000* 24000* 24000* 24000*
  (2500)            
Vrije Vrouwen-
ver. (1889)
125* 125* 125* 125* 125* 125* 125*
Ver. ‘De Vrouwen-
bond’ (1895)
136* 136* 136* 136* 136* 136* 136*
               
Ver. tot verbetering van de maatsch. en rechts-
toestand der vrouw in Nederland (1898)
108 108 108 89 89 89 89
  (22) (22) (22) (18) (18) (18) (18)
Ver. ter behartiging van de belangen der vrouw 200 200 200 200 202 218 237
  (13) (13) (13) (13) (13) (13) (13)
Ned. Bond voor Vrouwen-
kiesrecht (1907)
4800 7250* 6900* 8900* 9800* 9800* 9800*
  (1500)            
Ver. Tentoon-
stelling ‘De Vrouw 1813-1913’ (1912)
? - - - - - -
Enschede's Vrouwen-
comité
- - - - - - 88*
‘De Neutrale’ Ver. voor Vrouwen-
kiesrecht
- - - ? ? ? -
totaal (mannen en vrouwen)   26854 26504       34506
lijk hebben de verenigingen nooit meer dan een 30.000 vrouwelijke leden kunnen bereiken. En wellicht is het zowel in oorzaken als consequenties tekenend, dat het aandeel van de gehuwde vrouw relatief zoveel kleiner is dan van de ongehuwde vrouw.

De in het namenregister van het boek ‘Van moeder op dochter’ (1948) vermelde vrouwen, die een vooraanstaande plaats innamen in het emancipatiestreven in de periode 1820-1928, deelde ik in naar burgerlijke staat: gehuwd 51, ongehuwd 53.

Ter vergelijking een zelfde indeling van door Ray Strachey in ‘The cause’ (1928) genoemde vrouwen, die in de negentiende en het begin van de twintigste eeuw in Engeland op de voorgrond traden: gehuwd 53, ongehuwd 75, gehuwd geweest 2, niet na te gaan 1.

[pagina 32]
[p. 32]

Natuurlijk hebben de schrijvers van beide boeken een selectie gemaakt, maar geen selectie naar burgerlijke staat. De bewijsvoering gaat echter in zoverre wel mank, dat de in de literatuur genoemde vrouwen de prominenten zijn, degenen die hun hele leven in dienst stelden van de vrouwenemancipatie. Ongehuwde vrouwen zouden dat gemakkelijker hebben kunnen doen, omdat zij minder in beslag genomen werden door gezinsplichten. Dat is wellicht waar, hoewel ook de gehuwde vrouwen in de kringen van waaruit de vrouwenbeweging geleid werd, nu niet direct bezweken onder huiselijke beslommeringen.

Ik heb evenwel ook nog een telling gemaakt van een andere ‘laag’ feministen. Uit de ‘Vrouwenjaarboekjes’ van 1910 en 1920 telde ik de gehuwde en de ongehuwde vrouwen onder de daar genoemde functionarissen (hoofdbestuursleden, afdelingssecretarissen en correspondenten) van vrouwenorganisaties. Deze jaarboekjes zijn beschikbaar van 1905 tot en met 1920. Het leek mij voldoende daaruit twee jaargangen te nemen, omdat de persoonswisselingen in dergelijke verenigingsbesturen doorgaans niet zo talrijk zijn. In catagorie A van tabel II vindt men de typisch feministische organisaties en het valt op, dat de gehuwde functionarissen hier absoluut in de minderheid blijven. Het beeld is niet veel anders dan bij de ‘prominenten’. Het is dan ook niet waarschijnlijk, dat de verhouding onder de gewone leden een totaal andere geweest is, al is enige verschuiving ten gunste van de gehuwde vrouwen wel te verwachten.

Opmerkenswaard is, dat de gehuwde vrouwen naar verhouding talrijker waren in de besturen van de in categorie B en C van tabel II ondergebrachte organisaties. Deze verenigingen hielden zich voornamelijk bezig met liefdadigheid en maatschappelijk werk. Hier blijkt welke grenzen gehuwde vrouwen zelf aan hun emancipatiestreven stelden. De vrouwen dan die actief deelnamen aan verandering van bestaande toestanden en die vormden slechts een minderheid. Men mag rustig stellen, dat de vrouwenbeweging de grote massa der vrouwen vrijwel onberoerd liet. De vrouwenbeweging vond bij hen in de verste verte niet die weerklank die de arbeidersbeweging bij de arbeiders had. Dat blijkt ook als men de vergelijking verder doortrekt. De organisatie van de arbeiders heeft zich onmiddellijk in de confessionele bevolkingsgroepen doorgezet, ongetwijfeld mede onder dreiging van de aantrekkingskracht die het socialisme op de kerkelijke arbeidersbevolking uitoefende. De eisen van de vrouwen echter kon men van confessionele zijde rustig afwijzen zonder gevaar te lopen dat de vrouwen zich van de kerk zouden afkeren.

[pagina 33]
[p. 33]

tabel ii: vrouwelijke functionarissen van verenigingen naar burgerlijke staat

verenigingen in categorie:
jaar A B C
  gehuwdGa naar voetnoot* ongehuwd gehuwdGa naar voetnoot* ongehuwd gehuwdGa naar voetnoot* ongehuwd
1910 40 70 114 99 147 101
1920 129 140 90Ga naar voetnoot** 58Ga naar voetnoot** 290 321

A = ‘Vereenigingen die zich ten doel stellen de vrouw de haar nog ontbrekende staatkundige en burgerlijke rechten te doen verkrijgen en hare maatschappelijke positie te verbeteren’ (De verenigingen zijn met name genoemd in tabel I)
B = ‘Vereenigingen die zich ten doel stellen de vrouwen bij haren arbeid voort te helpen of wel uitbreiding van den werkkring der vrouw te bevorderen’ (zoals ‘Arbeid Adelt’, ‘Tesselschade’, Ver. ‘Steun aan Vrouwenarbeid’, Ver. voor Fabrieksarbeidsters; dus geen vakverenigingen)
C = ‘Vereenigingen die inzonderheid werken voor de zedelijke verheffing der vrouw’ (zoals Ned. Vrouwenbond tot verhooging van het zedelijk bewustzijn, Ver. ‘Onderlinge Vrouwenbescherming’, Ned. Vereeniging ter behartiging van de belangen der Jonge Meisjes, R.K. Vereenigingen ter bescherming van Meisjes)
bron: Vrouwenjaarboekje voor Nederland, bewerkt aan het Nationaal Bureau voor Vrouwenarbeid

algemene resultaten van de emancipatiestrijd

Al nam de vrouwenbeweging geen grote omvang aan, omdat in het bijzonder de getrouwde vrouwen - die immers de grote meerderheid der vrouwen vormden - afzijdig bleven, dat betekent niet dat zij ook geen deel hadden aan de emancipatie. Alles wat van de verworven rechten in hun kraam te pas kwam, eigenden zij zich rustig toe. Hun kraam - dat is hun huwelijk, hun gezin en alles wat daartoe leidt. Voor een deel voltrok deze emancipatie zich zonder veel gerucht, in ieder geval los van elk programmatisch streven, toen eenmaal het recht op onderwijs en arbeid

[pagina 34]
[p. 34]

voor het meisje erkend was. Een viertal factoren moet daarbij van zeer veel belang geweest zijn:

(1)De splitsing van opvoeding en onderwijs. Toen meisjes toegelaten werden tot het voortgezet onderwijs, werden zij daarmee een groot deel van de dag aan het gezinsmilieu onttrokken. Voordien had de persoonlijkheidsvorming van het jonge meisje plaats in en door het gezin behalve wanneer zij naar kostschool ging. De kostscholen waren er echter helemaal op gericht meisjes af te leveren, die de hun toekomende plaats in gezelschap en huishouden zouden kunnen innemen. Zij verschilden daarom veel minder van het gezinsmilieu dan het algemeen voortgezet onderwijs. Dit was intellectualistisch; zijn functie was kennisoverdracht en geen vorming van de persoonlijkheid. Het jonge meisje was hier op zichzelf aangewezen, er werden eisen aan haar gesteld. Dit moest wel leiden tot een vrijere persoonlijke ontwikkeling dan de stereotiepe modellering door moeder en kostschool.
(2)De coëducatie.
(3)Het verrichten van beroepsarbeid buitenshuis. Coëducatie en beroepsarbeid buitenshuis noopten het meisje zich aan te passen aan de daar geldende gedragsmaatstaven. Het verschijnen van de vrouw in de mannenwereld verminderde de egards van de man jegens haar, maar maakte dat zij zichzelf ook meer kon veroorloven zodra men eenmaal aan haar aanwezigheid gewend was. De gelijkschakeling in de gewone dingen van het dagelijks leven (fietsen, aan sport doen, zonder manlijke begeleiding reizen en uitgaan e.d.m.) is op zichzelf weer een belangrijke kracht in het emancipatieproces.
(4)De coïnstructie, die het meisje op voet van gelijkheid met de jongen plaatste. Toen het feminisme passé was, is de opvoedkundige waarde der coïnstructie herhaalde malen in twijfel getrokken. In de negentiende eeuw heeft de coïnstructie stellig een emancipatiebevorderende invloed gehad. Dat het meisje dezelfde leerstof bleek te kunnen verwerken als de jongen, moet haar zelfvertrouwen hebben geschonken en haar zelfstandigheid hebben vergroot.

emancipatieresultaten m.b.t. beroepsarbeid

Haar grotere bewegingsvrijheid, de verovering van een zekere mate van juridische en economische onafhankelijkheid, de grotere gelijkheid aan

[pagina 35]
[p. 35]

de man in zedelijk en moreel opzicht heeft de vrouw benut om het huwelijk een nieuwe gedaante te geven. Aan het eind van de negentiende eeuw zette de stijging van het aantal echtscheidingen in. Mede op grond hiervan werd de vrouwenemancipatie wel tot een gevaar voor het huwelijk verklaard. Het aantal huwelijkssluitingen is echter nooit gedaald, integendeel in de laatste honderd jaar voortdurend gestegen.Ga naar eind32 In de radicale vrije-liefde-theorieën die gedurende de negentiende eeuw de ronde gaan doen, treedt vanaf ongeveer 1900 tot circa 1930 een hausse op (bijv. Ellen Key, Léon Blum, Calverton, Carpenter, Russell, ten onzent de Wibauts), maar tekenend voor de emancipatie is dat deze daarna vervangen worden door voorlichtingslectuur over het huwelijk. (En pas sinds enkele jaren is een nieuwe ontwikkeling gaande: openlijke aandacht voor seksualiteit buiten het huwelijk in allerlei vormen en relaties.)

Het volledigst bereikte de vrouwenbeweging namelijk haar doel in het huwelijk: een egalitaire verhouding van man en vrouw. Recht op vrije partnerkeuze, de morele mogelijkheid van echtscheiding, gelijke zeggenschap, recht op seksueel genot, afkeuring van buitenechtelijk verkeer van de man veeleer dan toelating van buitenechtelijk verkeer van beiden, thans zelfs recht op huishoudelijke bijstand door de man, zijn zo enige verworvenheden van de vrouw in het huwelijk, die deze relatie grondig gewijzigd hebben. De emancipatie heeft de vrouw de gelijke van de man gemaakt in het gezin, waarvan zij reeds de spil was. Enerzijds heeft dit bijgedragen tot een zeer hechte institutionalisering van de gezinsstructuur, anderzijds tot het zeer onvolledig blijven van de emancipatie buiten het gezin. Het gezin werd het bolwerk van de vrouw: als gehuwde vrouw en moeder genoot zij maatschappelijk aanzien, haar macht en zeggenschap in het gezin evenaarden die van de man, haar huishoudelijke en gezinstaak was in burgerkringen niet bijzonder zwaar. Wat had zij meer te wensen?

Recht op arbeid voor de gehuwde vrouw is nooit een centraal punt geweest in de vrouwenbeweging. Talloze arbeidersvrouwen gingen noodgedwongen uit werken. In het socialisme ontstonden twee stromingen. De ene verzette zich tegen beschermende maatregelen ten behoeve van arbeidsters, daar dit de opmars van het socialisme zou belemmeren. De andere, inherent aan het reformistisch socialisme, was voor bescherming van de arbeidster. Ook de burgerlijke vrouwenbeweging was tegen speciale bescherming van de werkende vrouw, omdat die haar t.o.v. de man weer in een uitzonderingspositie zou plaatsen. De arbeidersvrouwen zelf

[pagina 36]
[p. 36]

wensten niets liever dan thuis te kunnen blijven. Gehuwde vrouwen uit burgerkringen hebben nooit in grote getale arbeid buitenshuis geambieerd. Waarom ook? Zij hadden al een geprivilegieerde positie, het enige ontbrekende was dat zij in het huwelijk de gelijke van de man waren.

 

In Nederland betekende de - zeer onverwachte - verwerving van het kiesrecht het einde van de feministische strijd. Maar ook in Europese landen, waar de vrouwen het kiesrecht niet direct na de eerste wereldoorlog kregen, is die strijd daarna niet meer intensief gevoerd. De eerste wereldoorlog had de laatste stoot gegeven tot de bevrijding van de vrouw uit wat nog restte van een knellend keurslijf van zedelijke en fatsoensnormen en dat gaf haar de mogelijkheid zich te doen gelden op eigen, vertrouwd terrein. En dat was haar ruimschoots voldoende. Voor het onkerkelijk bevolkingsdeel geldt zeker, dat de emancipatie van de vrouw binnen het gezin op het tijdstip van de verkrijging van het kiesrecht een feit was. De vrouw had geen belang bij een uitbreiding van. rechten, die plichten met zich mee zouden brengen waardoor zij genoopt zou zijn buiten de veiligheid van huwelijk en gezinsleven te treden.

Ook hier een groot verschil met die andere emancipatie, van de arbeiders. Zij konden zich niet terugtrekken in een veilig bolwerk, dát immers was juist wat hun ten enenmale ontbrak en waarvoor zij vochten. Voor de vrouwen daarentegen was het huwelijk altijd al een veilige haven geweest ondanks de bezwaren, die overigens ook maar betrekkelijk waren. Er is ongetwijfeld verband tussen de vorming van het zogenaamde gesloten, geïndividualiseerde gezin in de negentiende eeuw en de centrale plaats die de vrouw in het gezin gaat innemen. Dat is haar wereld, waarin zij zich op haar gemak voelt en het vrijwel voor het zeggen heeft, en die zij tracht af te sluiten en zelfs in de plaats te stellen voor de storende buitenwereld.

Zo waren feminisme en vrouwenbeweging eigenlijk alweer verdwenen, voordat zij goed en wel waren doorgedrongen tot de kerkelijke bevolokingsgroepen. De emancipatie binnen het gezin zette zich echter ook hier door, daar dit onderhand een zichzelf aandrijvend proces was geworden. De veranderingen in de status van de vrouw eerst als moeder en vervolgens als echtgenote ziet men goed weerspiegeld in het recht.

Recht en wetgeving volgen de maatschappelijke ontwikkeling vaak op enige afstand in de tijd. Zo werden bij de kinderwetten van 1901 de rechten van de vrouw als moeder zodanig herzien, dat zij, meer overeen kwa-

[pagina 37]
[p. 37]

men met de feitelijke toestand van het gezinsleven. In plaats van de vaderlijke macht kwam de ouderlijke macht, waarvan de vader echter de uitoefening behield. (Eerst in 1947 kwam de uitoefening aan beide ouders, terwijl bij verschil van inzicht de vader beslist.) Bij huwelijk van minderjarige kinderen werd thans ook de toestemming van de moeder vereist. De getrouwde vrouw kon zich niet meer verschonen van het voogdijschap over eigen kinderen en kon voogd of toeziend voogd worden over andere kinderen. Dit waren de belangrijkste bepalingen.

Het huwelijksrecht werd pas een halve eeuw later grondig gewijzigd, in 1956 met de wet tot opheffing der handelingsonbekwaamheid der gehuwde vrouw. Bij deze wet werd ook het huwelijksvermogensrecht gewijzigd op andere punten dan de naam aangeeft, terwijl ook familierechtelijke gevolgen van het huwelijk geregeld werden.Ga naar eind33 Wat de laatste betreft de gehoorzaamheidsplicht van de vrouw werd opgeheven evenals de plicht van de man om haar te beschermen, een nieuwe regeling ter bepaling van de plaats van samenwoning werd ingevoerd, er werd een uitgewerkte ordening opgenomen van het gezamenlijk dragen der huishoudkosten en de vrouw werd een onafhankelijke woonplaats toegekend.Ga naar eind34 In het wetsontwerp bleven de man enkele rechten voorbehouden (zoals het hebben van een beslissende stem in de opvoeding der kinderen en het beheer over het vermogen en de rechtsvertegenwoordiging der minderjarige kinderen), terwijl het bovendien door de Christelijke Kamermeerderheid zo geamendeerd werd dat de man ‘het hoofd der echtvereniging’ bleef. Dit laatste artikel verdween in 1968.

Overigens wijst de snelheid en geruisloosheid waarmee dit wetsontwerp werd aangenomen, erop dat er een grote mate van communis opinio is gegroeid. De wet was slechts een juridische confirmatie van bestaande verhoudingen. Waar het op aankomt, is dat deze verhoudingen ook in confessionele kring grotendeels aanvaard blijken te worden. Na de tweede wereldoorlog werden in deze milieus ook de positieve uitspraken over het partnerhuwelijkGa naar eind35, de geboortenregelingGa naar eind36 en het recht op arbeid van de gehuwde vrouwGa naar eind37 steeds meer gehoord.

 

In vogelvlucht kunnen wij de ontwikkeling zo zien, dat vanuit de Aufklärung twee stromingen hun loop begonnen. De eerste is de verandering in plaats en functie van het gezin en het toenemend belang van de rol van de vrouw daarin; de tweede is de feministische stroming. In de loop van de negentiende eeuw zijn beide nu eens gelijk opgegaan en hebben elkaar

[pagina 38]
[p. 38]

versterkt, dan weer kwamen zij in botsing. Maar uiteindelijk heeft de eerste stroom zich zo zeer met de feministische gevoed, dat deze bloedarm geworden, eraan ten gronde ging.

Erkenning van het recht op arbeid voor de ongehuwde vrouw is van meet af aan een der belangrijkste eisen van het feminisme geweest. De economische maatschappij-sector heeft de vrouw geaccepteerd voor zover hij haar op een ogenblik goed gebruiken kon. Voor jonge meisjes werd het verkregen recht op arbeid mettertijd ook een plicht tot arbeid. Aanvankelijk hadden de vrouwen het te druk met het veroveren van een plaats op de arbeidsmarkt dan dat zij er zich zeer om bekommerden welke plaats dit was.Ga naar eind38 Vanuit het feminisme gezien was deze plaats verre van gelijkwaardig aan die van de man, maar de hieruit voortvloeiende eisen (gelijk loon, toelating tot alle beroepen, gelijke kansen enz.) hebben onvoldoende zeggingskracht gehad om daarmee een krachtige vrouwenbeweging in leven te houden. Zoals gezegd is het recht op arbeid voor de gehuwde vrouw in de vrouwenbeweging nooit een punt van groot praktisch belang geweest. De noodzaak ontbrak om hiervoor continu te ageren. Het was meer iets dat bij tijden opdook als de overheid de kleine groep gehuwde vrouwelijke ambtenaren en onderwijzeressen weer eens wilde uitschakelen.

In het algemeen genomen heeft de vrouw zelf aan arbeid weinig anders geambieerd dan wat haar voor een groot deel ten gevolge van de industriële revolutie, maar mede dank zij emancipatie en ondanks feminisme ten deel viel: de routine-arbeid in de industrie, de routine-arbeid op kantoren en de arbeid in de ‘verzorgende’ beroepen. De beperktheid van haar arbeidsleven (qua beroepskeus, carrière, verdiensten, taakomvang enz.) benauwde haar - generaliserend gezegd - weinig. Het huwelijk biedt haar het perspectief dat in het beroep ontbreekt. Maar de emancipatie heeft haar bovendien de mogelijkheid geschonken zich - zolang zij ongehuwd is maar een reële huwelijkskans heeft - op andere wijze gemakkelijker te doen gelden dan door de uitoefening van een beroep in de volle zin des woords.

De verandering van het huwelijk naar een egalitaire relatie zou niet mogelijk geweest zijn zonder dat ook de verhouding der seksen buiten het huwelijk ingrijpend gewijzigd werd. Het partnerhuwelijk veronderstelt vrije partnerkeus, niet alleen in naam, maar ook in feite. De gelegenheid moet er zijn om in ruime kring mogelijke partners te leren kennen alvorens men een keus maakt. Ook voor de emancipatie was lang niet elk huwelijk

[pagina 39]
[p. 39]

een door de ouders aan hun dochter opgelegde zaak. Het jonge meisje leefde toen echter te opgesloten en had daardoor te weinig en te formele contacten om te kunnen spreken van keuzemogelijkheid in ruime kring. Dat is radicaal veranderd o.a. door de intrede van de vrouw in het beroepsleven, dat een nieuw keuzemilieu bood. Daarbij komen de veranderingen in houding en gedrag tegenover elkaar, van mannen en vrouwen in het algemeen en van ongehuwden in het bijzonder.

Het meisje heeft er recht op door de man als begeerlijk erkend en gewaardeerd te worden. Men kan ook zeggen, dat de man er recht op heeft het meisje als begeerlijk te zien en dat te laten blijken. Hier is sprake van een recht, dat tot op zekere hoogte tevens plicht is. Aan zijn plicht voldoet de man door zich galant te gedragen tegenover de vrouw, zijn recht oefent hij uit door haar het hof te maken. De tegenkant van zijn galant gedrag is haar recht op consideratie, op bescherming en op ontlasting van minder aangename taken. Maar daar tegenover geldt voor haar de plicht zich door het tonen van vrouwelijk geachte eigenschappen aantrekkelijk te maken en mannelijke toenadering aan te moedigen, zij het slechts tot een zekere grens. Dit is al eeuwenlang zo. Het nieuwe is dat er zowel in het tonen van de gewenste eigenschappen als in de toenaderingsgrens verschuivingen zijn opgetreden.

In plaats van ingetogenheid in uiterlijk en bescheidenheid in gedrag te betrachten, dient de jonge vrouw van nu haar bekoorlijkheden zo voordelig mogelijk uit te stallen en mag zij in haar optreden de aandacht op zichzelf vestigen. Er is verder een wijde variatiemogelijkheid in de betrekkingen die zij aanknoopt met leden van de andere sekse. En ook al is de relatie nog zo oppervlakkig of nog zo zakelijk, dan is het toch wel mogelijk in het interactiepatroon elementen op te nemen van de bovengeschetste man-vrouw verhouding. De wereld der commercie heeft dit snel gezien en de vrouwelijke charme wordt tegenwoordig door haar benut ter verhoging van de omzet: nieuwe consumptie-artikelen worden per advertentie of in werkelijkheid aan de man gebracht overgoten met de glimlach van lieftallige jongedames.

Dat vrouwen de aantrekkingskracht die zij voor de andere sekse hebben, financieel exploiteren, is natuurlijk niets nieuws; dat dit in de maatschappij volledig aanvaard en aangemoedigd wordt, is wel nieuw. Overigens vormen de schoonheidskoninginnen, pin-up girls e.d. slechts een kleine minderheid, die min of meer de positie van het jonge meisje in onze maatschappij symboliseert. Die positie is zo, dat in het algemeen de jon-

[pagina 40]
[p. 40]

ge vrouw in situaties die haar in contact met mannen brengen, in principe de grote voldoening vindt zich als persoon gewaardeerd te voelen. Dat de waardering slechts een bepaald aspect van haar persoon geldt, realiseert zij zich doorgaans niet en voordat het verstrijken der jaren haar daartoe dwingt, is zij meestal wel de veilige haven van het huwelijk binnengelopen. Deze omstandigheden stimuleren het meisje niet om zich met moeite en inspanning op de arbeidsmarkt een plaats te veroveren die gelijkwaardig is aan die van de man. De meest gunstige arbeidssituatie is voor haar die, waarin het contact met mannen haar behoeften aan erkenning van haar vrouwelijke aantrekkingskracht bevredigt.

Dit is in zeer grove trekken het resultaat van het emancipatiestreven zoals dat in de negentiende eeuw inzette. Of het emancipatieproces daarmee beëindigd is, is uit deze globale schildering niet af te leiden. Detaillering zal er misschien verandering in brengen: onderstromen, beweginggen en feiten aan het licht brengen, die tezamen een nieuw beeld scheppen. In het volgende hoofdstuk zal ik daarom van de huidige arbeidssituatie van de vrouwen een meer gedetailleerd feitelijk overzicht geven.

balans van het emancipatieproces

Eerst keer ik terug tot de aan het begin van dit hoofdstuk gegeven definities van emancipatie. Bieden zij aanknopingspunten voor algemene uitspraken over de volledigheid der emancipatie? Zijn voor vrouwen gelijke mogelijkheden principieel en praktisch bereikbaar? Van Doorn geeft uitdrukkelijk te kennen dat het niet gaat om het bezetten van gelijke posities.Ga naar eind39 Dat is geen maatstaf voor de emancipatie. De vrouwen behoeven dus niet in dezelfde beroepen en functies in gelijke mate werkzaam te zijn als de mannen om de emancipatie volledig te doen zijn. Wat bedoelt Van Doorn met ‘principieel gelijke mogelijkheden’? Men kan juridische, zedelijke en morele principes onderscheiden en emancipatie volgens één principe behoeft niet samen te gaan met emancipatie volgens een der andere beginselen. In ieder geval heeft de vrouwenbeweging de vrouwen principieel noch praktisch gelijke arbeidsmogelijkheden geschonken; Praktisch gezien hebben de vrouwen in het huwelijk zeker gelijke mogelijkheden (positie t.o.v. kinderen, t.o.v. buitenstaanders, stem in gezinsaangelegenheden, materiële en immateriële voordelen van het huwelijk); naar zedelijke en morele principes gezien ook, naar juridische niet geheel.

[pagina 41]
[p. 41]

Ik heb mij niet bezig gehouden met andere maatschappelijke terreinen dan die van ‘gezin’ en ‘beroep’, omdat zij voor deze studie niet van direct belang zijn. Men zou voor de politiek wellicht kunnen vaststellen, dat de vrouwen hier principieel bijna gelijke mogelijkheden hebben, die ook praktisch toenemen. In de kunst bestaat grote mate van gelijkheid in beide opzichten, in de wetenschap minder. Is dat zo? Een vrouw kan evengoed geleerde worden als kunstenaar. Beide wegen staan voor haar open. Waarom zijn er dan minder vrouwelijke geleerden dan vrouwelijke kunstenaars van naam? Het antwoord luidt doorgaans, dat de wetenschap de vrouw minder ligt dan de kunst. Voor ik een conclusie trek nog een voorbeeld. Er zijn heel weinig vrouwen onder de ambtenaren bij de Europese organen; toch zijn zij ook benoembaar en als zij solliciteren, ontmoeten zij geen extra obstakels. Maar de weerstanden liggen bij de vrouwen zelf; zij verlaten niet gemakkelijk hun land en hun eigen, vertrouwde omgeving. Kan men nu zeggen, dat op dit punt de emancipatie volledig is daar er gelijke mogelijkheden bestaan om benoemd te worden bij een Europees orgaan? In dit voorbeeld zijn het de vrouwen zelf die de mogelijkheden niet benutten omdat zij er geestelijk ‘niet aan toe’ zijn.

Van Doorns definitie slaat op één kant van de emancipatie: de bereidheid van de meerderheid de minderheid in zich op te nemen. Dat impliceert, dat bij de minderheid de wens bestaat toegelaten te worden en dat lijkt ook plausibel, daar er anders waarschijnlijk geen sprake was geweest van een emancipatiebeweging. Zo eenvoudig is het nu ook weer niet altijd. De mens is verslaafd aan zijn ketenen. Een emancipatiebeweging kan door een klein deel der achtergestelde of verdrukte groep in gang gezet worden, terwijl het grootste deel hierin zelfs niet passief betrokken raakt. Zolang een aanzienlijk groepsdeel geestelijk geheel gebonden blijft aan de oude minderheidssituatie en de nieuwe mogelijkheden zelfs niet opmerkt, kan men de emancipatie toch geen feit noemen. Ik vat samen: volgens Van Doorns definitie is de emancipatie in de arbeidssector onvolledig; hoe onvolledig is niet vast te stellen omdat de definitie te kort schiet.

 

Komen wij verder met de definitie van Verwey-Jonker? Hebben vrouwen onbelemmerd toegang tot de totale cultuur? Is er een vrouwelijke subcultuur waarvan elementen in de totale cultuur worden opgenomen? Emancipatie houdt toch niet in, dat een minderheid - minderheid in sociologische en daarom niet altijd in numerieke zin - zich in niets meer van de

[pagina 42]
[p. 42]

meerderheid onderscheidt. De geëmancipeerde minderheid behoudt als groep eigen kenmerken. Zodra men het begrip emancipatie nu gaat betrekken op de cultuurparticipatie raakt men in moeilijkheden. Want in hoeverre moet de minderheidsgroep deelnemen aan de totale cultuur om geëmancipeerd te heten, in hoeverre moet de eigen subcultuur behouden blijven en welke elementen hieruit moeten in de totale cultuur worden opgenomen? Het is namelijk zo, dat behoud van de eigen, subcultuur per definitie volledige deelneming aan de totale cultuur uitsluit. Op straffe van verlies van de eigen subcultuur blijft de toegang tot althans een deel van de totale cultuur versperd.

Met enige goede wil zou men tot de vrouwelijke subcultuur kunnen rekenen alles wat binnen de gezinssfeer valt. Het is een feit, dat sedert Freud en de opkomst der damesbladen de totale cultuur hiervan ook steeds meer doortrokken raakt. Omgekeerd is het op zijn muist genomen twijfelachtig of vrouwen onbelemmerd toegang hebben tot de totale cultuur. In alle cultuursectoren zijn zij wel vertegenwoordigd, maar vaak meer passief en receptief (godsdienst, kunst) dan actief en vaak in zeer beperkt aantal (wetenschap). Of is het zo, dat verdergaande deelneming aan de totale cultuur de eigen subcultuur in gevaar zou brengen? Het lijkt mij toe, dat toepassing van deze definitie van emancipatie, die een groot aantal hypothesen in zich bergt, niet goed mogelijk is. Emancipatieprocessen, hun begin, verloop en afloop, moeten eerst meer in concreto bestudeerd worden.

Het is niet doenlijk de balans van het emancipatieproces op te maken. Het begrip emancipatie was bruikbaar in de beschrijving van een historisch proces. Het blijkt minder goed bruikbaar te zijn voor de beoordeling van een situatie. In hoofdstuk IV zal ik een ander begrippenkader naar voren brengen, waarmee een deel van het emancipatieproces aan een nader onderzoek onderworpen wordt. Dit deel is in de tijd begrensd: het heden met waar noodzakelijk een terugblik in een recent verleden en waar dat niet al te riskant lijkt, een blik in de toekomst. Het is ook sociaal-ruimtelijk begrensd: het blijft beperkt tot de maatschappelijke sector van de arbeid.

eind1
j.a.a. van doorn, De emancipatie der Nederlandse Rooms-Katholieken in de sociologische literatuur, S.G., V, 5, sept. 1958, 202.
eind2
h. verwey-jonker, De emancipatiebewegingen, in Drift en koers, Een halve eeuw sociale verandering in Nederland, o.r.v. a.n.j. den hollander e.a., 1962, 122.
eind3
Idem, 110.
eind4
e. morin, L'esprit du temps, 1962, hfdst. 16.
eind5
In h. p. fairchild, ed., Dictionary of sociology, 1955.

eind7
l. braun, De vrouwenkwestie, 2e dr., z.j. (1902 of 1903), 150-162.
eind8
Idem, 115.
eind9
k. bücher, Die Frauenfrage im Mittelalter, 2e dr., 1910.
eind10
k.a. wieth-knudsen, Frauenfrage und Feminismus, Vom Altertum bis zur Gegenwart, 1926, 176.
eind11
Idem, 177.
eind12
s.i. von wolzogen kuehr, De Nederlandsche vrouw in de tweede helft der 18e eeuw, 1920, dl II, 2.
eind13
Tot voor kort was het in de kleine middenstandsbedrijven nog zeer gebruikelijk, dat de echtgenote in de zaak meewerkte. Volgens een in 1953 gehouden enquête was 52 % van het personeel in de detailhandel en 36 % van het personeel in het ambacht echtgenote van de ondernemer. (E.I.M., Sociaalecon. gegevens Midden- en Kleinbedrijf, no. 7, Het personeel in ambacht en detailhandel, 21). Vergelijking van de Volkstellingcijfers 1947 en 1960 leert, dat het aantal vrouwen dat meewerkt in het bedrijf van het gezinshoofd thans wel snel daalt.
eind14
j.a. banks, Prosperity and parenthood, 1954, hfdst. V.
eind15
j.j. rousseau, Emile ou de l'éducation, in OEuvres complètes, V, 1832, 113.
eind16
Idem, 9.
eind17
Idem, 6.
eind18
Idem, 13.
eind19
Idem, 19.
eind20
Idem, 20.
eind21
j.j. rousseau, La nouvelle Héloise, partie I, lettre XII, in OEuvres complètes, 1833.
eind22
rousseau, op. cit., 1832, 45.
eind23
Zie bijv. r. strachey, ‘The cause’, A short history of the Women's Movement in Great Britain, 1928, 77 e.v.

eind24
Bijv. in Van moeder op dochter, Het aandeel van de vrouw in een veranderende wereld, o.r.v. w.h. posthumus-van der goot, 1948.

eind25
Van moeder op dochter, 342.
eind26
a. de gasparin, De emancipatie van de vrouw, 1874, 74.
eind27
Idem, 45/46.
eind28
e. van calcar, De dubbele roeping der vrouw. Een prijsv.raag beantwoord, 1873; zie ook Van moeder op dochter, 90 e.v.
eind29
w. thönnessen, Die Frauenemanzipation in Politik und Literatur der deutschen Sozialdemokratie (1863-1938), 1958.
eind30
p.j. troelstra, Gedenkschriften, 3e dl., 1929, 13-17.
eind31
p.j. troelstra, Gedenkschriften, 4e dl., 1931, 48-50.

voetnoot*
Inclusief weduwen
voetnoot*
Inclusief weduwen
voetnoot*
Inclusief weduwen
voetnoot**
De achteruitgang in aantal wordt veroorzaakt doordat bij het Nationaal Bureau Vrouwenarbeid geen correspondenten meer vermeld staan.
voetnoot**
De achteruitgang in aantal wordt veroorzaakt doordat bij het Nationaal Bureau Vrouwenarbeid geen correspondenten meer vermeld staan.

eind32
g.a. kooy, Het veranderend gezin in Nederland, 1957, 124.
eind33
e.a.a. luijten, Hoofd der echtvereniging. Enkele rechtsvergelijkende beschouwingen naar aanleiding van de privaatrechtelijke emancipatie der gehuwde vrouw in de wetgevingen van Nederland en enige andere Europese landen, 1960, 3.
eind34
Idem, 4.
eind35
Bijv. in Het huwelijk, Herderlijk schrijven van de Generale Synode der N.H. Kerk, 4e dr., 1953 en in j. rinzema, Huwelijk en echtscheiding in Bijbel en moderne samenleving, 1961.
eind36
Ook in het Herderlijk schrijven van de Generale Synode der N.H. Kerk, 1953; men zie bijv. ook het nummer over geboortenregeling van het Mndbl. voor de Geestelijke Volksgezondheid, XVIII, 3 mrt. 1963.
eind37
Bijv. verschillende artikelen in De niet aanwezige huisvrouw, Beschouwingen over de buitenshuis werkende gehuwde vrouw, uitgegeven ter gelegenheid van het 10-jarig bestaan van het Kath. Nat. Bureau voor Geestelijke Gezondheidszorg, 1962.
eind38
th. pirker, Büro und Maschine, 1962, 43.

eind39
van doorn, op. cit., 202.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken