Alle de brieven. Deel 13: 1700-1701
(1993)–Anthoni van LeeuwenhoekGepubliceerd in:
| |||||
Korte inhoud:Korte samenvatting van L.'s eerdere onderzoek naar bijen en de voortplanting van enkele andere insekten. Bestudering van de bijenkoningin en haar eieren. | |||||
Opmerkingen:De hier afgedrukte tekst is die van uitgave A. | |||||
Letter No. 213 [133]
| |||||
Published in:
| |||||
Summary:Brief summary of L.'s earlier investigation of bees and of the propagation of some other insects. Studying the queen bee and her eggs. | |||||
Remarks:The text as printed here is that of edition A. | |||||
Delft in Holland den
Hoog Geleerde Heer1,
+IK hebbe het Boek, dat de Heerlijkheid, en het groot vermakelijk Hof van Rosendaal2 beschrijft, door lesen. 't Is my leet geweest dat ik het niet besien heb, ik wasser wel toe genegen, maar ik volgde de wil van myn geselschap op3. Dit leesen heeft my soo gaande4 gemaakt, dat ik by gesontheid toekomende Jaar wel een reyse soude aanvangen, om het selvige te komen sien. Daar werd in verhaalt, een voorval van een korf met Byen, die in de loop van een paart om verre getreden wierde5, en hoe de Byen het Paart vervolgden, en daar nevens andere wonderen, ontrent de Regering, werktuygen, en ordre, die de Byen houden, ontrent haren Koning6. Wat my belangt, ik schrijf de Byen niet meer kennisse toe, als andere kleyne vliegende schepsels, en alle het geene datze bewerken, most haar soo in geschapen wesen, soudenze haar geslagt voort setten7. Ik hebbe in den Jare 1673, aan de Koninklijk Societeit tot Londen geschreven8, dat de Byen hare Honig-raaden9 niet en maakten, als een konstig Werkmeester10, maar na11 hare Oogen, soo als die in 't hooft staan, als zynde de geschiktste ordre12. | |||||
Delft in Holland, the
Highly Learned Sir1,
+I have read the book that describes the manorial estate and the large and delightful garden of Rosendaal2. I am sorry that I have not seen it; I should have liked to do so, but I conformed to the wishes of my companions3. The reading of this book has made me so enthusiastic that next year, if I am well, I might make a trip there to see it. In the book an incident is described about a bee-hive which was knocked over by a horse4, and how the bees pursued the horse, and also other marvels, about the organization, the organs, and the order which the bees observe about their king5. So far as I am concerned, I do not credit the bees with more knowledge than other small flying creatures, and whatever they accomplish must be innate in them if they are to propagate their kind. In the year 1673 I wrote to the Royal Society in London6 that the bees did not make their honey-combs like competent craftsmen, but in accordance with [the structure of] their eyes, such as they are located in their heads7, because this is the most suitable arrangement8. | |||||
+Ik hebbe als doen ook geseyt, en in print aangewesen, die in den Jare 1673. in de Philosophical Transactions in Londen zyn gedrukt, namentlijk, dat de Bye twee Werktuygen13 heeft, die den selven in geschikte ordre14 onder tegen het hooft plaatst, en welke werktuygen verscheyde leden hebben, waar mede den selven, beeld ik my in15, sijn werk verrigt16. Dat ook17 daar nevens twee werktuygen heeft, waar mede hy de wasagtige deelen, die uyt de wassende18 planten gestooten werden, afschrabt, en aan sij pooten plaatst19. Dat den selven aldaar ook een veel ledig werktuyg20 heeft, dat met veel hairen is beset, waar mede de Bye den Honig uyt de Bloesem, ofte van de kruyden wist, die21 als dan in sijn mond ofte borst steekt, en suygt, ofte bergt, alsoo den Honig in desselfs borst, seer na op die manier, als22 de Oly-verkoopers hare Oly vaaten uyt wissen met een Vosse-staart, dieze dan door de Vingers trekken, en parssen alsoo de opgewiste Oly uyt de Vosse-staart23. Wy weten dat yder schepsel, hoe gering het in onse Oogen is, van den beginne24 in geschapen is, sijne Eyeren te leggen (soo die schepsels hare jongen geen voetsel konnen toe brengen) daar25 de jongen haar voetsel konnen bekomen. Om niet op te halen veel Ruspen, en Vliegen26, soo sien wy noyt, dat onse Hoenders, Patrysen, Water-Vogels, enz. hare nesten sullen maken op hooge Boomen, om dat soodanig gevogelte hare jongen geen voetsel kan toebrengen, en wanneera sulks27 geschiede, soo souden de jongen uyt de Eyeren komende, als haar in geschapen zynde28 der selver moeder te volgen, uyt de Boomen doot vallen. | |||||
+At that time I also said, and laid down in a paper that was printed in 1673 in the Philosophical Transactions in London, that the bee has two organs which it places neatly under its head, which organs have several segments and with which I assume it performs its task9. I said that it also has two organs with which it scrapes off the waxy parts, ejected from the plants as they grow, and places them on its legs10. I further said that it also has there a jointed organ covered with many hairs with which the bee wipes the honey from the blossom or the herbs and which it then puts in its mouth or thorax, and thus it sucks or stores the honey in its thorax, almost in the same way in which oil merchants wipe out their oil vessels with a foxtail, which they then draw between their fingers, thus pressing the wiped-up oil from the foxtail11. We know that it is innate from the beginning in every creature, however humble it may be in our eyes, to lay its eggs (if those creatures cannot bring their young food) where the young can get their food. Leaving apart many caterpillars and flying insects, we never see that our poultry, partridges, waterfowl, etc. make their nests in tall trees, because such fowl cannot nourish their young there, and if they did, the young, when emerging from the eggs, because it is an innate property of them to follow their mother, would drop dead from the trees. | |||||
De kleyne schepsels nu, als Ruspen, Vliegen, enz: sterven kort na dat29 Eyeren geleyt hebben, en de eenigste die over blyven (myns wetens) zyn de Byen, die, gelyk aldaar30 gesegt werd, niet langer, als seve Somers duuren. Ik hebbe ook in den Jare 1673. aangewesen31, de kooker van de Bye, waar in twee angels zyn geplaatst, die met haar Weerhaken zyn versien, en die in geschikte ordre12 leggen, en hoe de kooker eerst uyt het lighaam van de Bye werd gebragt, en dan de Angels uyt de kooker, welke Angels in 't steken zaagsgewyse bewogen werden, met haar voerende een weynig nat, welk nat ik my inbeelde, dat mede pyn en op swellinge was veroorsakende. +In dit ondersoeken na de Angels, en ook verscheyde Jaren daar na, hebbe ik veele Byen in myn thuyn opgevangen, en ontledet, om, was het mogelijk eenige Eyeren in hare lighamen te ontdekken, maar die niet vindende, en daar by, wetende dat de Byen des Winters over blyven, en voetsel gebruyken, soo most ik andere gedagten ontrent de Byen nemen, als het gemeene seggen is. Want soo onder de Byen soo veel Wijfjens als Mannetjens waren, gelyk in meest alle andere kleyne schepsels, hoe soude haar geslagt konnen bestaan, want soo yder Wijfje niet meer voortbragt, als hondert jongen, en dat ten minste twee â drie maal in een Jaar, soo souden eenige hondert maal meer Byen voortkomen, als wy gewaar werden, en ze zouden zoo veel voetsel van nooden hebben, datze door gebrek zouden sterven. +Dit soo sijnde, beeld ik my in, dat een swarm Byen, ingeschapen is, maar een Bye onder haar te hebben, dat een Wijfje is, die men Koning noemt, en dat alle de Mannekens rondom dat Wijfje loopen, om met deselve te versamelen32, welk Wijfje, die men den naam van Koning geeft, ingeschapen is te versamelen, en dat sonder versameling het Wyfje onvrugbaar soude zyn, en dat deselve soo veel Eyeren voortbrengt, als tot een swerm Byen behoort. Desen gewaanden33 Koning seyt men dat zaad voort brengt34. Dog dit en komt met myne stellinge niet over een, om dat het by my onverbreekelyk vast staat, dat het zaad Mannelyk is, en dat de Eyeren van de Wyfjens komende35, de Mannelyke zaaden, waar in men duysenden van levende Dierkens doorgaans36 ontdekt, die geene zyn die de Eyeren in de Wijfjens vrugtbaar maaken. | |||||
Now small creatures such as caterpillars, flying insects, etc. die shortly after having laid eggs, and the only insects that survive (to my knowledge) are the bees, which, as said in the poem, do not live more than seven summers12. In the year 1673 I also drew attention13 to the case of the bee, in which there are located two stings which are furnished with barbs and which are neatly arranged, and how the case is first brought out of the body of the bee, and then the stings out of the case, which stings are moved like a saw during the stinging process, while they carry along some moisture, which moisture I think was also that which caused pain and swelling. +During this research on the stings, and also several years afterwards, I caught many bees in my garden and dissected them in order to discover, if possible, some eggs in their bodies, but since I did not find any and moreover knew that the bees stay over the winter and take food, I was bound to conceive ideas about the bees different from the common sayings. For if there were as many females as males among the bees, as in almost all other small creatures, how could their kind continue to exist, for if each female produced no more than a hundred young ones, and this at least two or three times a year, there would be originated some hundreds of times more bees than we perceive, and they would need so much food that they would starve. +This being so, I believe that it is an innate property of a swarm of bees to have only one bee among them that is a female, which is called the king, and that all the males move round that female to copulate therewith, that it is an innate property of this female, which is given the name of king, to copulate, that without copulation the female would be infertile, and that she produces as many eggs as belong to a swarm of bees. This supposed king is said to produce seed14, but this does not agree with my theory, because I am firmly convinced that the seed is male and that, while the eggs come from the females, the male seeds, in which one always discovers thousands of living animalcules, are those which fertilize the eggs in the females. | |||||
+Als wy onse gedagten, ontrent de voortteeling van de Byen, veel maal hebben laten gaan, soo konnen wy niet begrypen, dat sonder Honig-raaden te maken, en die te plaatsen in holle Boomen, ofte andere holligheden, de Byen in de Wildernisse haar geslagt souden konnen voortsetten, want waar37 konnen de Eyeren van de Byen geplaatst werden, daar38 de Wormen, uyt de Eyeren gekomen zynde, haar voetsel souden konnen halen, daarze van moeten groot gemaakt werden. Wy hebben de ondervindingea, dat de Wormtjens, komende uyt de Eyeren van klanders39, onmagtig zyn40, om voort te kruypen, en dus hun voetsel niet konnende rapen, de klander ingeschapen, en gemaakt is41, om een gaatje in een koorn te maken, en aldaar een eytje in te leggen, op dat het Wormtje, uyt het Eytje komende, sijn voetsel en grootmakinge uyt een koorntje bekomt42. Ook soo isser een kleyn vliegent schepseltje, dat wanneer het sijn Eytje niet komt te plaatsen, in het knopje van de bloesem van een Appelboom, waar uyt het sijn volkome wasdom bekomt, sijn geslagt, voor soo veel ons bekent is, niet soude voort setten43. | |||||
+When we had let our thoughts dwell many times on the procreation of the bees, we could not understand that without making honeycombs and placing them in hollow trees or other hollow things the bees would be able to reproduce their kind in the wilderness, for where else can the eggs of the bees be placed where the larvae, when emerged from the eggs, could get their nourishment, from which they must grow. We have found that, because the little larvae coming from the eggs of grain-weevils15 are unable to crawl along and therefore cannot get their nourishment, it is an innate property of the grain-weevil and that it is created in such a way as to make a little hole in a grain of corn and lay an egg in it, in order that the little larva, when emerging from the egg, may get its nourishment and growth from a grain of corn16. There is also a small flying creature which, if it does not place its egg in the bud of the blossom of an apple-tree, from which it gets its full growth, would not reproduce its kind, for all we know17. | |||||
Sien wy niet wat al grollen44 ons van de Mier werd verhaalt, daar45 wy by ondervindinge weten, dat de naarstigheid die de Mier gebruykt, in 't versamelen van de spijs, niet en is om in de Winter tot voetsel te gebruyken, want dan leyt de Mier als onbeweeglyk, en sonder yets te eeten, als niet konnende46 om de koude voortloopen, maar alleen strekt47, om de jonge kleyne Wormkens, die uyt der selver Eyeren zijn gekomen, die niet grooter als santjens zyn, en onbequaam zyn niet alleen om haar kost te soeken, maar ook niet en konnen voortkruypen, te voeden, en wanneer de Wormtjens, door de toe voerende spijs van de Mieren, soo verre gekomen sijn, tot datze hare wasdom hebben, soo omspinnen de Wormen haar selven, en veranderen in 't gespin tot een Mier, en soodanig lighaam noemt men een Ey van een Mier, daar45 een regt48 Mieren Ey wel duysent maal kleynder is, en wat al dwalingen maakt men malkanderen al wijs, in de huyshoudinge, en ordre49 van de Mieren50. +In 't kort, hoe geringen schepsel ons voorkomt51, wy sien de in geschapenheid, tot verwonderens toe. Selfs hebbe ik nu laatst, het afschuwelyk schepsel de Spinnekop veel malen beschout, en ten deele ontledet, om de loop van het bloet, de Oogen, de Klaeuwen, de Angels, het over wondere maaksel waar uyt de draaden voortkomen, die onbegrypelyk veel en dun sijn, en wat werkt de spin anders uyt52, als het geene hem van den beginne in geschapen is, en dit gaat van de eene tot de andere over53. +Dus verre myne ondervindinge54, en gedagten, op het papier gestelt hebbende, bekome ik op den 14. September, van een Bye Houder, die my al lang te vooren sulks belooft hadde, een levende en een doode Bye, die men koning noemt. Ik beschouwde aanstonts de doode soo genaamde Koning, die veel langer van lijf was, als een gemeene55 Bye, en ik ontdekten in den selven, de kooker, en twee Angels in de kooker leggende, gelijk de andere Byen hebben. Als mede was dese Bye soo wel bequaam om de Honig-raaden te maken, was, en Honig aan te brengen, als de gemeene Byen, wantze was soo wel met werktuygen, die ik armen, schrappers, en wisser noem, versien, als de andere. | |||||
What silly stories are not told to us about the ant, while we know by experience that the zeal which the ant displays in collecting food is not meant to use it for nourishment in winter, for then the ant is as it were immobile and does not eat anything, because it cannot move owing to the cold, but that it is only meant to feed the young little larvae, which have come out of their eggs, which are no larger than small grains of sand, and which not only are unable to find their food, but also cannot crawl along; and when the little larvae, owing to the food brought by the ants, have reached the stage where they are fully grown, the larvae spin a cocoon about themselves and in the cocoon are transformed into an ant. And such a body they call an egg of an ant, whilst a real ant egg is at least a thousand times smaller. What errors people make each other believe as to the economy and society of the ants18. +Briefly, however small a creature we may see, we perceive the innate property, to our great astonishment. I myself recently examined many times that horrible creature, the spider, and partly dissected it, to see the circulation of the blood, the eyes, the claws, the stings, the extremely wonderful structure from which the threads come, which are incredibly numerous and thin; and what else does the spider accomplish but that which is innate in it from the beginning, and this property is passed on from one to the other19. +When I had thus far committed to paper my findings and thoughts, on the 14th of September I received from a bee-keeper, who had promised me this a long time before, a living and a dead bee called a king. I at once examined the dead so-called king, whose body was much longer than that of an ordinary bee, and I discovered in it the case and two stings located in the case, such as the other bees have. Furthermore this bee was as well able to make the honeycombs and to bring wax and honey as are the ordinary bees, for she was equipped just as well as the others with organs which I call arms, scrapers, and wipers. | |||||
+Vorders opende ik het lighaam, en ik haalden uyt het selve een onbedenkelijke56 groote menigte van lang werpige Eyeren, waar uytwe besluyten mosten, dat de grootheid van dit lighaam, tot geen ander eynde was geschapen, als om soo groot getal van Eyeren te konnen dragen57. Dese Eyeren, die veele ontrent vier maal soo lang, als dik waren, en de welke ik oordeelde, dat al haar volkome groote hadden58, maakten een aangenaam gesigt, want de schors van het Ey verbeelde59, als of deselve van schulps gewyse60 deelen was te samen gestelt. Wat de levende Bye belangde, die was het grootste gedeelte van een poot afgebrooken, ende van een tweede poot, daar nevens staande, was een kleyn gedeelte af, en dus was sijn voortgang moeyelijk. Ik hadde de laatste Bye in een glase tuba gedaan, en soo geschikt, dat den selven aan beyde de eynden op de kurk konde sitten, om dat het glas te kout was. Ik hadde aan beyde de eynden soodanige opening gelaten, waar door ik honig bragt, die de Bye seer gratig61a, door desselfs werktuygen, die ik geseyt hebbe dat aan 't hooft staan, in sijn lighaam voerde. Ik hadde ook een tweede glase tuba toe gestelt62, om de Bye te konnen verplaatsen, wanneer de selve door sijn afgang de glase tuba mogte vuyl gemaakt hebben, en ik plaatsten de glase tuba in een houte kooker, en droeg deselve in myn sak, om dat de glase tuba seer dun van glas was, en ligt soude gebrooken hebben, ende ten anderen, om dat63 de Bye warm soude wesen. Dog ik vond des anderen daags smergens, dat de Bye was stervende, en kort daar na doot. Ik opende dit lighaam mede, maar ik haalde geen Eyeren uyt het selve, die soo groot waren, dat ik die voor regte64 Eyeren konde aannemen, waar uyt ik besluyten most, dat deze laatste Bye kort daar te vooren haar Eyeren was quyt geworden, en hetgeene men voor Eyeren soude aansien, waren uytnemende kleyn. Ik hebbe uyt dese, en de voorgaande Bye, een rond lighaamtje gehaalt, van de groote als een heel groot grof sand65, welkers schors seer rimpelig was, en wanneer ik het opende, scheen het in 't eerste my toe, dat in het selve beslooten was een lighaam van een Wormtje, dog het laatste en was soo verre nog niet gekomen. Ik hadde hier ontrent bysondere66 gedagten, maar om daar wat van te seggen, most men meer ontledingen doen, dat ons ontbreekt. | |||||
+Next I opened the body and I got from it an incredibly large number of oblong eggs, from which we were bound to conclude that the largeness of this body had been created for no other purpose but to be able to bear so large a number of eggs20. These eggs, many of which were about four times as long as they were thick and which I thought were already fully grown, formed a pleasant sight, for the skin of the egg looked as if it were composed of shell-like parts. As to the living bee, the larger part of one leg had been broken off, and a small part of a second leg, next to it, was gone, so that its movement was difficult. I had put the latter bee in a glass tube and arranged it in such a way that it could sit on the cork at either end, because the glass was too cold. At either end I had left an opening, through which I introduced honey, which the bee very eagerly introduced into its body by means of its organs, which I have said are located on the head. I had also prepared a second glass tube, in order that I might transfer the bee if it should have fouled the glass tube with its excrements, and I placed the glass tube in a wooden case and carried it about in my pocket, because the glass of the tube was very thin and might easily have been broken, and secondly in order that the bee should be warm. But the next morning I found that the bee was dying, and shortly afterwards dead. I opened this body as well, but I got no eggs from it that were so large that I could take them to be real eggs, from which I was bound to conclude that this latter bee had got rid of her eggs shortly before; and the things one might assume to be eggs were extremely small. Out of this bee and the preceding one I got a round little body, the size of a very coarse grain of sand21, whose skin was very wrinkled, and when I opened it, at first it appeared to me that the body of a little larva was enclosed in it, but the latter had not yet reached that stage. I had different ideas about this, but if one were to say something about it, one ought to perform more dissections, which I have not done. | |||||
Ik sag in de ontledinge soo menigvuldige vaaten, en werktuygen, datse my in dit laatste schepsel, daar ik omsigtiger mede handelde, als met het eerste, niet en sijn uyt te drukken, nog uyt te spreeken67. +Seker Heer heeft my het boek van de Byen, door Theodorum Clutium68 beschreven, ter hand laten komen, welkers eerste Boeks inhout is, van de wonderlijke oorspronk, natuur, eygenschap, kragtige seldsame werkinge, van de wonderbare Policie69 en regeringe, die zy met haren Koning onder malkanderen onderhouden70. Dog ik hebbe soo nu als dan daar maar een weynig in gesien. Ik beeld my in, dat de Geleerde Werelt nu wijser is, als sulke en diergelijke verdigtsels aan te nemen, en het geene ik van desen kome te seggen, dat sullen na alle aparentie andere van my seggen. Dog ik ben sulks getroost, ik tragt niet dan waarheden te ontdekken, en soo ik bevinde, dat ik hier of daar in kome te missen, ik sal gaarne belijdenis van mijne dwalinge doen. Neemt my ten goede, dat ik U Ed. in desselfs swaarwigtige besigheden, met dese mijne geringe gedagten en ondervindinge54 ben lastig vallende, die sonder ordre, soo alsze my in 't hooft quamen, op het papier sijn gebragt, en ik sal onder des blyven, enz.
A. van Leeuwenhoek. | |||||
During the dissection I saw so many vessels and organs that I cannot describe or mention them for this last creature, which I handled with greater care than the first22. +A certain gentleman sent me the book on the bees, described by Theodorum Clutium23; the contents of the first book are: of the curious origin, nature, property, powerful strange effect of the wondrous organization and government which they maintain with each other about their king. But I have only looked it through cursorily here and there. I believe that the learned world is now wiser than that it should accept such fictions, and what I say of them, others will to all appearance say of me. But I do not mind this; I only try to discover truths, and if I find that I err in something or other, I will gladly confess my error. Do not take it amiss of me that I importune you in your arduous duties with these humble ideas and findings of mine, which have been committed to paper in a haphazard way, such as they occurred to me. I remain meanwhile, etc.
A. van Leeuwenhoek. |
|