De draad van Ariadne
(1966)–Arthur Lehning–
[pagina 222]
| |
Menno ter Braak en het fascismeIn de ochtend van de dag na de capitulatie, dus op 14 mei 1940, verschenen twee S.S.-officieren bij het huis van Ter Braak om hem te arresteren: één der eerste burgers van Den Haag die dit lot zou ondergaan. Aan de heren moest worden medegedeeld, dat zij hem op een ander adres konden aantreffen, maar niet meer in leven. Menno ter Braak had dit voorzien - en gevreesd. Hij was er ook voor bevreesd omdat hij door zijn veelvuldig contact met uit Nazi-Duitsland gevluchte intellectuelen, zich een zeer duidelijke, misschien zelfs obsederende voorstelling had gevormd, van de methoden van de Gestapo, van de toestanden in de concentratiekampen, van de martelingen en moorden, sinds de politieke gangsters de absolute macht uitoefenden in het Derde Rijk. Hij wist ook hoe in de eerste uren en dagen, toen de nazi-terreur van de staat en de straat ongeremd los brak - na de Rijksdagbrand op 27 februari 1933 - deze zich niet alleen richtte tegen de arbeidersbeweging, maar ook en vooral, tegen de intellectuelen, die het nationaal-socialisme openlijk hadden bestreden: de Ossietzkis, de Tucholskys, de Erich Mühsams en zoveel anderen, die voor zover zij niet hadden kunnen vluchten, werden gearresteerd en waarvan velen in de toen opgerichte concentratiekampen zijn omgekomen en vermoord. De belangstelling voor de cultuur kwam ook enkele maanden na de ‘Machtergreifung’ tot uiting, toen in mei 1933 te Berlijn, onder leiding van de nazi-filosoof Alfred Bäumler, kort tevoren benoemd op een nieuwe voor hem | |
[pagina 223]
| |
in het leven geroepen leerstoel voor ‘politieke pedagogie’ (!), bij het standbeeld van Wilhelm von Humboldt, de grote humanist en stichter van de universiteit, de eerste boekenverbrandingen plaats grepen. De organisatoren en uitvoerders waren studenten. Bij het licht van fakkels en bij martiale muziek en onder oergermaanse bezweringsformules werden een twintigduizend boeken op een brandstapel geworpen. In navolging van Berlijn vonden dergelijke vertoningen ook plaats te München, Neurenberg, Dresden en Breslau. Tot de auteurs van de werken, die ‘aan de vlammen werden prijs gegeven’ behoorden Karl Marx, Sigmund Freud, Albert Einstein, Walter Rathenau, Stefan Zweig, Thomas en Heinrich Mann, Alfred Döblin, Erich Maria Remarque, Ernst Gläser, Ernst Toller enzovoort. Het was een ‘symbolische daad’, en de symboliek bestond o.a. daarin dat de auteurs van dit undeutsche Schrifttum vanaf dat ogenblik vogelvrij waren. Het autodafé was het preludium voor het werkelijke autodafé, dat een goede tien jaar later in Auschwitz en elders plaats greep en dat ook vandaag nog de wereld verbijstert.
Voor de achtergrond van deze aan Menno ter Braak en het fascisme gewijde tentoonstelling is het niet zonder belang, naast de gebeurtenissen in Nazi-Duitsland, ook het politieke klimaat in de jaren 1933 tot 1940 in ons eigen land voor ogen te houden. Door de stromen van literatuur over oorlog en bezetting, die ons land hebben overspoeld, zou men gemakkelijk geneigd zijn te denken, dat het fascisme de 10de mei 1940 is begonnen, toen wij dit in ons land om zo te zeggen pas aan den lijve hebben gevoeld. Maar het hoofdstuk van de voorgeschiedenis der jaren 1933 tot 1940, is nog steeds niet geschreven. Als dat wel het geval zal zijn, dan zal dat een interessante bijdrage vormen tot verheldering van de historie van de jaren 1940-1945. Het woord onderduiken is pas in 1942 of 1943 aan de rijkdom van de nederlandse taal toegevoegd, maar het ver- | |
[pagina 224]
| |
schijnsel dateert van enkele jaren voordien. Reeds vanaf 1933 moesten politieke vluchtelingen uit Nazi-Duitsland hier onderduiken om zich aan de greep ook van de nederlandse politiële en justitiële autoriteiten te onttrekken. In 1934 schreef Ter Braak: ‘Veel Nederlanders hebben sympathie gevoeld voor de emigranten, slachtoffers van een voor Nederlandsche levensgewoonten weerzinwekkend systeem, maar als dat systeem zich éénmaal heeft geconsolideerd tot een “fatsoenlijke” staat, zal men hier de emigranten hoogstens nog dulden, en wee hen, wanneer zij dan pogingen doen die “bevriende” staat te benadelen!’ Nu, dat was weldra het geval. Onder de vluchtelingen waren talrijke antifascisten en deze lieden hadden twee misdaden op hun geweten: behalve bezwaren tegen het Hitlerfascisme - when it was not yet the fashion - waren zij ook zomaar uit het Derde Rijk vertrokken zonder paspoort en derhalve in ernstige overtreding met de vreemdelingenwet. Zo werd een aantal van hen op 24 februari 1934 tijdens een conferentie van linkse socialisten te Laren gearresteerd en op last van de burgemeester jhr. Van Nispen tot Sevenaer naar de duitse grens geleid en overgeleverd aan de Gestapo.Ga naar eindnoot42 Aan zulke praktijken ging de Amsterdamse politie zich, althans vóór 1940 niet te buiten. Die arresteerde ook wel antifascisten, maar ging omslachtiger te werk en leidde de ‘ongewenste vreemdelingen’ naar de belgische grens en dwong ze deze clandestien te overschrijden. Zo werd de (vreemdelingen)wet gehandhaafd en zo waren onze manieren. Sprekende op een openbare vergadering te Amsterdam op 26 mei 1936 belegd door het Nederlands Syndicalistisch Vakverbond, verklaarde Maurits Dekker: ‘Wij gaan het moeras in van slavernij en barbarisme. Wij zinken niet snel maar regelmatig en spoedig zal het ogenblik aanbreken waarbij wij met schrik tot de ontdekking komen dat wij tot onze nek in de modder zitten maar dan zal het te laat zijn om ons nog te redden.’ Toen hij de brochure publiceerde | |
[pagina 225]
| |
Hitler, een poging tot verklaring werd deze in beslag genomen, de auteur vervolgd en op 5 mei 1938 tot ƒ 100,- boete, subsidiair 50 dagen hechtenis veroordeeld.Ga naar eindnoot43 In 1938 waren er reeds vier kampen in Nederland waar duitse vluchtelingen onder politiebewaking verbleven. In 1939 werd een nieuw kamp ingericht, Westerbork, dat echter pas onder een andere bewaking goed zou functioneren. Ook de Arbeitseinsatz, hollands gezegd: de gedwongen tewerkstelling tijdens de oorlog van 500.000 nederlandse arbeiders in Nazi-Duitsland, was reeds door de nederlandse autoriteiten vóór de oorlog voorbereid. Vanaf 1937 oefende namelijk de nederlandse regering op werkloze arbeiders een druk uit om in het Derde Rijk te gaan werken. In 1938 zond Romme, sinds juni 1937 minister van Sociale Zaken in het vierde ministerie Colijn, een circulaire aan de burgemeesters, waarvan de vermelding zonder meer wat ongeloofwaardig zou zijn, zodat ik maar een passage citeer. Aan de gemeentebesturen werd medegedeeld: ‘dat bij weigering van het aanvaarden van aangeboden arbeid in Duitsland, de betrokken arbeiders, die steun ontvangen of bij een werkverschaffing zijn geplaatst, voor deze overheidszorg niet in aanmerking komen. Ingeval hun uitkering uit een werklozenkas wordt verstrekt, moet daar tegen bezwaar worden gemaakt.’ Een werklozenkas waaraan deze arbeiders notabene zelf jarenlang hadden bijgedragen. In 1937 was de toenmalige minister van Sociale Zaken Slingenberg, op bezoek gegaan bij zijn collega Darre, de nazi-minister van Landbouw om maatregelen voor deze Arbeitseinsatz te bespreken. Voor de militaire en industriële oorlogsvoorbereiding van Hitler waren er geen arbeiders genoeg en voor nederlandse ministers was dit welkome object van werkverschaffing geen bezwaar. Wie niet voor Hitler wilde werken, vond professor Romme, moest maar niet eten. Begin 1940 verscheen het boek van Hermann Rauschning Hitlers eigen woorden. Het was door Ter Braak vertaald en ingeleid. Rauschning, een conservatieve politicus die | |
[pagina 226]
| |
zich oorspronkelijk aangesloten had bij de N.S.D.A.P., gaf in dit boek de gesprekken weer die hij in 1933 en 1934 met de Führer had gehad. In de inleiding schreef Ter Braak, dat struisvogelpolitiek het gevaar niet zou afwenden en dat het goed was dat men op de hoogte was van de werkelijke bedoelingen van Hitler. De nederlandse regering dacht er anders over en liet ook dit boek in beslag nemen en verbieden.Ga naar eindnoot44 Om kort te gaan: de beruchte zogenaamde aanpassings-politiek van Colijn, die het regeringsbeleid al deze jaren had bepaald bleef niet beperkt tot de economische en sociale sfeer en het was dan ook geheel in de haak, dat Colijn in juni 1940 zou schrijven dat, nu Duitsland het vasteland van Europa zou beheersen, Nederland in politiek, sociaal en staatkundig opzicht het Derde Rijk tot leermeester moest kiezen.Ga naar eindnoot45 Het gevaar van de N.S.B. waarvan de aanhang in 1937 tot 5% van het electoraat was teruggelopen, was in feite nooit een ander dan van een eventuele vijfde colonne. Kenmerkender was de pénétration pacifique van een crypto-fascisme, van een gelijkschakeling, van de ‘aanpassing’, van de collaboratie avant la lettre in regeringskringen en partijen. Des te vreemder, waar het toch steeds duidelijker bleek wat het nazi-fascisme betekende. Sinds april 1933 waren de concentratiekampen in steeds grotere omvang in functie. Alle democratische organisaties, de arbeiderspartijen en hun culturele en sociale instellingen, evenals die van de vrijdenkers en humanisten waren geliquideerd. De pers, de scholen, de universiteit waren ‘gelijkgeschakeld’, anders gezegd: genazificeerd. Honderdduizenden bevonden zich in de concentratiekampen. Na jarenlange dagelijkse ophitsing tot moord op de joden van de geperverteerde Streicher, hadden reeds in november 1938 de eerste grote jodenpogroms plaats gevonden. Dit alles was bekend. Het stond in de krant. Men kon in 1940 in Nederland toch werkelijk niet zeggen: ‘Wir haben es nicht gewusst.’ | |
[pagina 227]
| |
Nu was Menno ter Braak van huis uit geen politicus, zelfs geen politicus zonder partij maar wat er sinds 1933 in Duitsland gebeurd was had zijn politieke belangstelling sterk gestimuleerd. Wat hem interesseerde waren, geloof ik, niet zozeer de historische politieke en sociale oorzaken, die dit fenomeen konden verklaren; dat wil dus zeggen de ongelukkige duitse geschiedenis, de mislukte revoluties vanaf de boerenopstanden in de 16e eeuw, via 1848, tot de gefrustreerde revolutie in 1918; het herstel van het militarisme, de enorme werkloosheid, die noch het kapitalisme van die dagen, noch de machtige sociaal-democratie in de Republiek van Weimar hadden weten op te lossen. Wat Ter Braak interesseerde en intrigeerde was één aspect: namelijk hoe dit démasqué van de westerse beschaving met zijn christelijke signatuur in zijn werk was gegaan en wat de wortels daarvan waren. In navolging van Nietzsche ontwikkelde hij zijn cultuurfilosofie van het nihilisme, waarin het ressentiment een dynamische rol vervulde. Maar tegen het nihilistische barbarisme dat nu geheel Europa bedreigde was geen afzijdigheid mogelijk en ondanks alle skepsis die hem eigen was koos Ter Braak voor de democratie, hoewel hij wel begreep dat zijn postulaten, van de honnête homme, van het fatsoen, van de menselijke waardigheid - termen die hij prefereerde boven die van geest en vrijheid, waar zoveel zwendel mee werd bedreven - ongeschikt waren voor de politieke propaganda en hij relativeerde zijn democratische standpunt met de even ironisch als serieus bedoelde opmerking, dat in de tijd van Mussolini en Hitler ook Nietzsche een democraat zou zijn geweest. Ter Braaks ontdekking van de nihilistische wortels van het fascisme, die hem misschien sneller en scherper bewust maakten van de gevaren die onze cultuur bedreigden, verklaart echter op zichzelf niet zijn activiteiten op dit gebied. Hij had ook achter zijn schrijftafel kunnen blijven zitten en zich niet in de democratische arena behoeven te begeven. Buitendien: anderen hebben dit gevaar evenzeer gezien en | |
[pagina 228]
| |
Bladzijde uit het handschrift van Menno ter Braak voor Van Oude en Nieuwe Christenen
| |
[pagina 229]
| |
ook zonder kennis te nemen van Ter Braaks rancuneleer begrepen dat de ‘Machtergreifung’ van de ‘braune Bataillonen’ nog wel andere implicaties had dan een of ander Zuidamerikaans ‘pronunciamento’. Ter Braaks intellectuele biografie geeft dus geen uitsluitsel over wat hem bewoog en de biografie tout court, die nog geschreven moet worden, zou de concrete invloed moeten nagaan, die de gebeurtenissen van die tijd op hem en op zijn werk hebben gehad. De invloed die hijzelf op de gebeurtenissen kon hebben was gering. Boeken van iemand als Ter Braak, die toch tot de drie of vier belangrijkste schrijvers van zijn generatie behoorde, werden in enkele honderden exemplaren verkocht. De massamedia onzer dagen, waardoor de schrijvers in de huiskamers verschijnen, waren nog niet uitgevonden, evenmin het pocketbook. Ook het Comité van Waakzaamheid tegen het Fascisme, waarvan Ter Braak één der leidende figuren was, had een geringe invloed en richtte zich trouwens voornamelijk tot intellectuelen. In dit verband was niet wat hij schreef het belangrijkst, maar dàt hij schreef om stelling te nemen to.v. de politieke gebeurtenissen. Het was zijn houding. In het voorjaar van 1939 noteerde hij, zich niet aan voorspellingen te willen wagen: het nazisme kan oorlog brengen en het kan in elkaar storten, maar het feit ongedaan maken, dat het er geweest is, kan het in geen geval. En dan volgen de woorden: Dit was mogelijk in Europa; men onthoude het, men onthoude het vooral als het nationaal-socialisme als systeem mocht verdwijnen. Wat te onthouden was, was niet alleen deze opstand der horden, maar ook de inéénstorting van de elite, die pretendeerde de europese cultuur te dragen, de zwakzinnige geestdrift van deze elite, ‘die de opperbruut vereerd hebben als een werkelijke autoriteit’. Een half jaar later brak de oorlog uit, die hij in hetzelfde geschrift had aangeduid als het ‘grote circusnummer van de hansworsten van het ressentiment, als de triomf van het christelijk Niets’. Ter Braak kon niet weten, wat wij nu weten en zelfs in | |
[pagina 230]
| |
zijn meest pessimistische ogenblikken zal hij wel niet hebben vermoed wat alles mogelijk was in Europa en welke afgronden dit christelijke Niets zou aannemen. ‘Dit was mogelijk in Europa. Men onthoude het, men onthoude het vooral als het nationaal-socialisme als systeem mocht verdwijnen’, - deze woorden zou men als motto willen gebruiken voor deze tentoonstelling Menno ter Braak en het fascisme, waarvoor men de initiatiefnemers en organisatoren, H.E.L.I.O.S., de Vereniging der Studenten in de Nederlandse Letteren aan de Universiteit van Amsterdam moet gelukwensen, en ik hoop dat zij, met name onder de academische jeugd, de belangstelling zal krijgen die ze verdient. Deze, niet omvangrijke, maar verzorgde en indringende tentoonstelling is in de eerste plaats een stuk literaire historie, die Ter Braaks schrijverschap en zijn activiteiten in het literaire bedrijf van zijn tijd illustreert maar die tevens duidelijk maakt dat men te doen heeft met een schrijver die zich weliswaar met skepsis en zonder veel illusies maar desondanks met grote overtuiging heeft geëngageerd zoals wij vandaag zeggen. Grondrechten en charters zijn een schone zaak en ook niet zonder belang, maar wat de moderne tijd ons heeft geleerd, is, hoe weinig er voor nodig is dat plechtig geproclameerde mensenrechten en in grondwetten neergelegde fundamentele vrijheden zonder meer worden afgeschaft. Nu het nationaal-socialisme, althans als ‘systeem’ is verdwenen is er ‘vooral’ reden niet te vergeten wat alles in Europa mogelijk was en hoe dun het laagje beschaving ook nu nog is dat een in wezen barbaarse wereld bedekt. The condition of liberty is eternal vigilance - het woord is 175 jaar oud, maar niet verouderd. Deze voortdurende waakzaamheid vooronderstelt echter ook de morele moed, het karakter en de bereidheid, om te handelen naar het woord van Goethe, dat Menno ter Braak met zijn leven heeft waar gemaakt:
Noch ist es Zeit, da rühre sich der Mann
Die Nacht tritt ein wo niemand wirken kann
|
|