Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De taal van Stijn Streuvels. Deel 1. Het woord bij Streuvels (1970)

Informatie terzijde

Titelpagina van De taal van Stijn Streuvels. Deel 1. Het woord bij Streuvels
Afbeelding van De taal van Stijn Streuvels. Deel 1. Het woord bij StreuvelsToon afbeelding van titelpagina van De taal van Stijn Streuvels. Deel 1. Het woord bij Streuvels

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (3.44 MB)

Scans (16.28 MB)

XML (1.02 MB)

tekstbestand






Genre

sec - taalkunde

Subgenre

proefschrift


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De taal van Stijn Streuvels. Deel 1. Het woord bij Streuvels

(1970)–Hubert Lemeire–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 309]
[p. 309]

§ 3. Vorming van adjectieven

A. Samenstelling

De voornaamste samenvoegingen met adjectivische functie bij Streuvels zijn de combinaties van twee adjectieven, van een substantief en een adjectief, van een adjectief en een participium, van een substantief en een participium.

I. Samenstelling bestaande uit twee adjectieven

Deze combinatie is het meest voorkomende type.

 

De samenkoppeling is een suggestieve vorm van de uitdrukking van de gelijktijdig waargenomen uiterlijke eigenschappen van de objecten der omgeving.

 

Het is dus een uitstekend hulpmiddel voor de (door de impressionisten gewenste) nauwkeurig gedetailleerde en fijn genuanceerde schildering.

 

De adjectieven komen gewoonlijk gepaard voor: meestal zijn ze op te vatten als twee termen van een coördinatie.

 

In andere verbindingen staat het eerste adjectief gesubordineerd bij het tweede; het drukt een schakering uit. Soms heeft het ook oorzakelijke betekenis.

 

1.Kleuraanduidende adjectieven zijn uiteraard veelvuldig. Uit het zeer groot aantal kleurencomposita blijkt dat Streuvels houdt van een kleuren-combinerende schakering.
[pagina 310]
[p. 310]

De voornaamste samenstellingen zijn:

 

a) de eenvoudige kleurenmenging waardoor de ene kleur met de andere verbonden wordt; zie p. 31: het koppelteken.
b) de nuancering van een kleur door de andere zodat ze een lichtere of donkere tonaliteit krijgt.
c) de verbinding van een kleuradjectief met een participium: zie p. 314 en 318.

 

In de meeste gevallen kan men de adjectieven verbinden door het voegwoord en. Deze lossere naast-elkaar-schikking is logischer en minder gecompliceerd, de woordsamenstelling echter onderscheidt wel de nuances of kenmerken, maar brengt ze ook zo nauw mogelijk samen wat aan de stijl een bont-verdoezelende of duister-mysterieus karakter geeftGa naar voetnoot(1).

 

Voorbeelden:Ga naar voetnoot(2)

 

bij a)

bruinros
geelgouden, geluwbruin, -groen, -geel
goudgeluw, -rood, -geel
grijsrood
purperzwart, zwartpurper
roodros
witgrijs
[pagina 311]
[p. 311]

bij b)

blakbleek, -helder, -wit
blijblauw, -grijs
blondgrijs, -ros
bontrood (naast: bont-rood)
dofblauw, -bruin, -gouden, -groen, -rood
donkerrood, -zwart
frisgroen
gladblauw, -bruin, -geel
grijsblond
grauwrood
heetgeel, -gouden
helderblauw
klaarblauw, -groen
matblauw, -bleek, -purper
rozeblond
scherpgeel, -wit
somberbruin, -groen
teerblauw, -bleek, -blond, -geel, -groen, teder
roze
warmbruin
wazigblauw, -wit
zwartdonker

 

Toevoeging vam het suffix aan een samengesteld kleuradjectief komt uiterst zelden voor: roodrosig.

[pagina 312]
[p. 312]

2. Andere aanduidingen.

a) uiterlijke kenmerken, vorm van

-)de mens:
blauwkoud
bleekziek
magertaai
sterkstatig
stijfhouten
-)voorwerpen, dingen:
hooggeweldig, -scherp
laaglang
langslank
rankrilde
rondmollig
rondopen
scherpschuin

 

De formaties met rond als tweede lid zijn zeer talrijk

 

breed-, dik-, glets-, groot-, mals-, rood-, vlak-, vol-, wijd-, zacht-, zwaarrond.

 

Uiteraard treffen we hier veel stofaanduidingen aan: bruinleren, witlinnen, -watten, -wissen, -zijden.

 

b) karakteriële eigenschappen of gevoelsepitheta

 

blijleutig, -lustig
diepernstig
doftreurig
doldriftig
droogleuk
goedgeestig
grooternstig
heiligrein
schalksblijde
stijftrots
vrijvreugdig
vroomstil
[pagina 313]
[p. 313]

c) bewegingschildering.

 

lamleeg
loomlui
traagstil
zwaarstil

 

d) klankaanduidingen.

 

diepluid
kortdof
schrilfijn

 

e) andere zintuigelijke waarnemingen zijn zeldzaam bij Streuvels:

 

tastzin: zachtvast, zachtzijig, rondmollig
smaak; flauwzoet, sappigzuur
[pagina 314]
[p. 314]

II. Adjectief en participiumGa naar voetnoot(1)

Het adjectief (bijwoord) versterkt of nuanceert het participium.

1. participium presens

a) Hier ook zeer veel kleuraanduidingenGa naar voetnoot(2)

 

bruinblinkend
geelblinkend, -pinkend, -vlekkendGa naar voetnoot(3)
goudglanzend, -kleisterend, -blinkend
grauwstralend
groenglanzend
purperglimmend
roodblozend
witblekkerend, -glimmend, -glinsterend, -kleisterend,
-vlekkend
zilverblinkend, -glanzend, -glimmend, -glinsterend,
-lichtend
zwartblekkerend, -blinkend

 

Alfabetische naar het tweede lid:

 

-blekkerend: wit-, zwartblekkerend
-blinkend: bruin-, geel-, goud-, zilver-, zwartblinkend
-blozend: roodblozend
-glanzend: goud-, groen-, zilverglanzend
-glimmend: purper-, wit-, zilverglimmend
[pagina 315]
[p. 315]
-glinsterend, wit-, zilverglinsterend
-kleisterend: goud-, witkleisterend
-lichtend: zilverlichtend
-pinkend: geelpinkend
-stralend: grauwstralend
-vlekkend: geel-, witvlekkend

 

Andere aanduidingen van licht:

 

-blinkend: blij-, klaar-, lekkerblinkend
-glimmend: matglimmend
-schijnend: klaarschijnend
-stralend: warmstralend

 

Blinkfonkelend en blinkspiegelend zijn getelescopeerde verbindingen van participium presens + participium presens: blinkend + fonkelend.

2. Andere aanduidingen

Alfabetisch naar het tweede lid:

 

a) van beweging of rust

 

-hangend: slap-
-huppelend: zot-
-liggend: loom-
-plooiend: flink-
-scherrelend: wijd-
-schuivend: glad-
-slepend: slap-
-slierend: traag-
[pagina 316]
[p. 316]
-springend: zot-
-strengelend: wild-
-trappend: loom-
-trippelend: licht,
-verend: licht-
-vlottend: licht-
-voetend: traag-
-wiekend: snel-
-wippend: licht-
-woelend: druk-

 

b) van geluid:

 

-galmend: luid-
-gekkend: zot-
-klinkend: hel-, hoog-, luid-
-lachend: blij-
-luidend: zoet-
-ploffend: dof-
-ronkend: vol-
-schalmeiend: hoog-
-schetterend: scherp-
-schreeuwend: droef-, scherp-
-slepend: zoet-
-zalvend: zacht-
-zemend: zoet-
-zingend: zoet-

 

c) van het landschapGa naar voetnoot(1)

 

breedstrekkend
hoogopgolvend, -strekkend
schuinliggend, -oplopend, -schietend, -uitstekend
vlaklopend
wijdstrekkend, -uitstrekkend
zachtdeinend, -schietend
[pagina 317]
[p. 317]

d) andere

 

dikspannend, -staand
fijnogend
forsgrijpend
stijfvallend
stilmonkelend
volschuimend
zachtschuimend
[pagina 318]
[p. 318]

2. participium perfectum

Veelvuldig zijn de combinaties van een adjectief (of bijwoord) en een voltooid deelwoord van een soms geprefigeerd, denominatief werkwoord waarvan de substantivische stam door dat adjectief bepaald wordt.

 

De samenstelling is korter en directer dan de voorzetselbepaling. Zie ook p. 327 en p. 340.

 

Voorbeelden

 

a) kleuraanduiding

 

blauwbebloemd, -gebloemd, -gekaft, -geperkt, -geringeld
-geschelpt, -gestreept
blondbewimperd, -gehaard
bontgebrand, -getikkeld
bruinbekorst, -geblaard, -gekorst, -gelokt, -gesulferd
groenbemosdGa naar voetnoot(1) -getint, -getopt
geelbekorst
roodbeblomd, -begloeid, -bekreten, -bepereld, -gehoekt,
-gevlimd, -gestriend, -omrand
witbedaak, -bedekt, -bemeeld, -bepoeierd, -berijmd,
-gebekt, -besmeierd, -gedopt, -gehaard, -gehuifd,
-gekalkt, -geruit, -geschilderd, -gestopt, -gezeild,
-verlicht.
zwartgekleed, -gewolkt, -gesluierd, -berookt

 

b) Andere dan kleuraanduidingen: (vooral uiterlijke kenmerken van mensen en dingen)

 

breedgelijfd, -geschaaierd, -gestrekt
dikgevleesd
fijngeaard, -gekerteld, -geschreven, -geslepen, -gesprie
teld, -getaald, -getekend, -getoetst, -gewelfd
[pagina 319]
[p. 319]
grofgekousd, -gemetseld, -geschonkt
hoogopgericht, -opgeschoten, -opgewekt, -gestald, -gestemd, -getaald, -geoeverd, -geritst, -geschouderd, -gespannen
kortgestuikt, -geblokt
laaggedekt, -gehurkt
lamgeblazen, -geslagen
langgerokt, -gebaard, -gehalsd, -geworteld
natbetraand
netgekleed, -geschuurd
nieuwgehuwd, -gekomen, -verloofd
rondgeboogd, -gevleesd
ruwgedoornd
scheefgeheld, -geschouderd
scherpgebekt, -gedaakt, -gestreept
slonkgesnekkerd
smalgewelfd
snelgetongd, -gewiekt
stilgeaard
teerbesnaard
versgeschapen, -gewassen -gezind
vetgevoed
wijdgespalkt, -gesplet
wildopgeschoten, -verward
zachtgevloerd
zoetgeaard
zotgemutst
zwaargeklompt, -gemutst, -gerokt, -gestamd, -gevield,
-gezoold

 

Alfabetisch naar het tweede lid: (merkwaardig hierbij zijn de participia die een lichaamsdeel of een kledingstuk aanduiden).

[pagina 320]
[p. 320]

-geaard ; fijn-, stil-, zoet-
-gebaard : lang-
-gebekt : wit-, scherp-
-geblaard : bruin-
-geblazen : lam-
-gebloemd : blauw-
-geblokt : kort-
-geboogd : rond-
-gebrand : bont-
-gedaakt : scherp-
-gedekt : laag-
-gedoornd : ruw-
-gedopt : wit-
-gehalsd : lang-
-geheld : scheef-
-gehuifd : wit-
-gehurkt : laag-
-gehuwd : nieuw-
-gekaft : blauw-
-gekalkt ; wit-
-gekerteld : fijn-
-gekleed : zwart-, net-
-geklompt : zwaar-
-gekomen : nieuw-
-gekorst : bruin-
-gekousd : grof-
-gelijfd : breed-
-gelokt : bruin-
-gemetseld : grof-
-gemutst : zot-, zwaar-
-geoeverd: hoog-geperkt; blauw-

[pagina 321]
[p. 321]

-geringeld : blauw -
-geritst : hoog-
-gerokt : lang-, zwaar-
-geruit : wit-
-geschaaierd : breed-
-geschapen : vers-
-geschelpt : blauw-
-geschilderd : wit-
-geschoeid : wit-
-geschonkt : grof-
-geschouderd : scheef-, hoog-
-geschreven : fijn-
-geschrobd : wit-
-geschroeid : wit-
-geschuurd : wit-, net-
-geslagen : lam-
-geslepen : fijn-
-gesluierd : zwart-, wit-
-gesnekkerd : slonk-
-gespalkt : wijd-
-gespannen : hoog-
-gesplet : wijd-
-gesprieteld : fijn-
-gestald : hoog-
-gestamd : zwaar-
-gestemd : hoog-
-gestreept : blauw-, scherp-
-gestrekt : breed-
-gestriemd : rood-
-gestuikt : kort-
-gesulferd : bruin-

[pagina 322]
[p. 322]

-getaald : fijn-, hoog-
-getekend : fijn-
-getikkeld : bont-
-getint : groen-
-getoetst : fijn-
-getongd : snel-
-getopt : groen-, wit-
-gevleesd : dik-, rond-
-gevlimd : rood-
-gevloerd : zacht-
-gewassen : vers-
-gewelfd : fijn-, smal-
-gewiekt : snel-
-gewield : zwaar-
-gewolkt : zwart
-geworteld : lang-
-gezeild : wit-
-gezind : vers-
-gezoold : zwaar-

met be-:

-bebloemd : blauw-
-beblomd : rood-
-bedaakt : wit-
-bedekt : wit-
-begloeid : rood-
-bekorst : geel-
-bekreten : rood-
-bemeeld : wit-
-bemosd : groen-

[pagina 323]
[p. 323]

-bepereld : rood-
-bepoeierd : wit-
-berijmd : wit-
-berookt : zwart-
-besmeierd : wit-
-besnaard : teer-
-betraand : nat-
-bewimperd : blond-

Deze formaties concurreren in veel gevallen met de samenstellende afleiding: onverbogen adjectief + adjectief op -ig (p. 342 ) en met de samenstellende afleiding op -de, -te (p. 346 ). Zie ook de analogische participia formaties op p. 340.

[pagina 324]
[p. 324]

III. Samenstelling van een substantief en een adjectief

1. In de meeste gevallen ligt een vergelijking ten grondslag. De samenstelling is de gecomprimeerde weergave van precieze waarneming.

 

a) Vooral bij het preciseren van een kleur ligt het gebruik van dergelijke formaties voor de hand:

-bruin : eerdebruin
-geel : botergeel, eier-, oliegeel
-groen : gersgroen
-grauw : muisegrauw
-rood : bloedblozig
  blosrood, -roze
  koekrood
-wit : lavoorwit, vlaswit
-zwart : laget-, ravezwart

Ook voor lichtindrukken; dagduidelijk, daghelder zilverklaar

b) andere aanduidingen (zijn eveneens zeer talrijk)

- arm : luisarm
-bollig : blokbollig
-dun : vezeldun
-fijn : draad-, naald-, poerfijn
-fris : bron-, waterfris
-geurig : bloemgeurig
-goed : koekegoed
-groot : eigroot
-hoog : vuisthoog
-ijl : luchtijl
-leeg : luisleeg
-lelijk : beerlelijk
-lui : luizelui

[pagina 325]
[p. 325]

-mager : geraamte-, messemager
-plat : schijveplat
-recht : pijlrecht
-rond : appel-, buik-, marbelrond
-schoon : engelschoon
-sterk : staalsterk
-stijf : stake-, beeldstijf
-stil : paal-, beeldstil
-strak : beeld-, marmerstrak

2. Het substantief is een verbaal stam

Het eerste lid hangt samen met een werkwoord en is in deze functie normaliter een tegenwoordig deelwoord:

 

Hiervan zijn de voorbeelden minder talrijk, maar ze keren in het werk van Streuvels geregeld terug:

 

ritseldroog, rutteldroog
schitterblauw, -bont, -klaar, -wit
schreeuwlelijk
speierblauw

 

Het bijvoeglijk naamwoord kan een participium presens zijn: blinkfonkelend, blinkspiegelend, klinkkikkerend. Zie p. 315.

 

3. In volgende gevallen zien we hoe het naamwoord verbleekt en een versterkend prefix wordt:Ga naar voetnoot(1)

 

doodafgemat, -koel, -lastig, -nodig, -onverschillig
droomhelder, -ijl, -triestig, -vaag, -zacht
[pagina 326]
[p. 326]
steendood, -sterk, -stil, -vast
kattelam
toverschoon
wonderblij, -fijn
[pagina 327]
[p. 327]

IV. Substantief en participiumGa naar voetnoot(1)

Ook deze combinatie beantwoordt aan de behoefte aan beknopte, expressieve beschrijvingsvormen.

1. Het tweede lid is een participium presens

Aan deze combinatie ligt een vergelijking tem grondslag.

 

Het gaat in de meeste gevallen om kleur- of lichtaanduiding

 

Voorbeelden:

 

a)

bliksemschitterend
kleisterglinsterend
kleurgekkend, -spetterend
sneeuwstralend
waterblinkend
zilverblinkend, -glanzend, -glimmend, -glinsterend,
-lichtend, -rinkelendGa naar voetnoot(2)

 

b)

Alfabetisch naar het tweede lid

 

-blinkend: water-, zilver-
-gekkend: kleur-
-glanzend: zilver-
-glimmend: zilver-
-glinsterend: kleister-, zilver-,
-lichtend: zilver-
-rinkelend: zilver-
-schitterend: bliksem-
-spetterend: kleur-
-stralend: sneeuw-

 

Zie ook p. 314 voor de samenstelling: adjectief en participium presens

[pagina 328]
[p. 328]

2. Het tweede lid is participium perfectum (in veel gevallen van een denominatief werkwoord)

 

Het eerste lid fungeert als een voorzetselbepaling of als handelend voorwerp.

 

Wat de kleuraanduidingen betreft, is niet altijd met zekerheid te constateren of het eerste lid een substantief is, het kan ook opgevat of geïnterpreteerd als een (verkort) adjectief. Zie in dit verband p. 318.

 

Voorbeelden:

 

a)

bloembezoomd
goudbeglansd, -bekronkeld, -bestikt, -bewimperd, -geblest,
-gebekt, -geborduurd, -gestriemd, -getikkeld,
-gevlimdGa naar voetnoot(1)
kopergerand
maanbelicht, -beschenen
purperbestikt
stormgezweept
zonbeschenen

 

De samenstellingen met geel-, groen-, blauw-,... vindt men op p. 318.

 

b) Alfabetisch naar het tweede lid:

be- :-beglansd: goud-
  -bekronkeld: goud
  -belicht: maan-
  -beschenen: maan-
  -bestikt: goud-
  -bewimperd: goud-
  -bezoomd: bloem-

[pagina 329]
[p. 329]

ge- : -gebekt : goud-
  -geblest : goud-
  -geborduurd : goud-
  -gerand : koper-
  -gestriemd : goud-
  -getikkeld : goud-
  -gevlimd : goud-
  -gezweept : storm-

[pagina 330]
[p. 330]

V. Telwoord en adjectief

Afleidingen van dit type zijn eerder zeldzaam.

1. Onder deze rubriek vermelden we ook de samenstellende afleidingen.

 

Voorbeelden:

 

eenjaars, -pijlde, -soortig, -handig
tweesnedig
driejaars, -hoekte
vierjaars, -raderig, -wielig
twaalfstammig
duizendmalig, -staltig, -tallig
veeldakig, -tonig
[pagina 331]
[p. 331]

B. Afleiding

I. Met een prefix

Deze adjectieven zijn in hun gedrongen vorm de geconcentreerde vervangers van veel gebruikte maar omslachtige negatieve constructies.

 

In het hoofdstuk over de woordverbinding wordt in de paragraaf die de binaire verbindingen behandelt, erop gewezen dat Streuvels deze ‘negatieve’ adjectieven geregeld verbindt met een positief adjectief.

 

Dit (bewust) gebruik van de antithese is een opvallend kenmerk van Streuvels' stijl.

1. met on-:

De formaties van dit type zijn zeer talrijk en zeer frequent

 

a) vooral on + verleden deelwoord

 

voorbeelden:

 

onbedankt
onbegaand
onbejaard
onbeveiligd
onbewijfd
ongedrukt
ongefrommeld
ongebrijzeld
ongeboet
ongekrookt
ongenoten
ongeschikt
ongesloten
ongesnoekt
ongetimmerd
ongezomerd
onkennelijkt
onomschreven
onvolschapen
onvolvormd
onvolworden
[pagina 332]
[p. 332]

b) ook on + adjectief op -lijkGa naar voetnoot(1)

 

Voorbeelden

 

onbenamelijk
onberoerlijk
onbescheidelijk
onbeschoftelijk
onbruikelijk
ondommelijk
oneindelijk
ongrijpelijk
onkennelijk
onontkomelijk
onschattelijk
ontroostelijk
onvattelijk
onveroerlijk
onwendelijk
onwetelijk
onzeggelijk
onzienlijk

 

c) andere formaties:

 

Voorbeelden

on + adjectief op -ig

onbedachtig
onbespeurig
onbesuistig
onbezig
on gedaantig
ongedoevig
ongelijkig
onkennig
onmoedig
onplichtig
onrechtzinnig
onslachtig
onstaltig
ontallig

 

Andere

onberoerbaar
ondoorspeurbaar
onvatbaar
onbereden(d)
ongespraakzaam
onmijde
onvermeden
onvermijd
onweerhouden
[pagina 333]
[p. 333]

2. met ont-:

Deze formaties hebbent meestal de vorm van een particium perfectum:

 

ontgeest, ontmergd, ontschuchterd, ontstoppeld

 

naast: ontzettelijk

[pagina 334]
[p. 334]

II. Met een achtervoegsel.

Streuvels gebruikt in de meeste gevallen dezelfde achtervoegsels als in het algemeen Nederlands.

 

Hier behandelen wij enkel die suffixen die vrij ongewone adjectieven vormen of die (erg) archaïstisch aandoen.

1. Met het suffix -erigGa naar voetnoot(1)

a)Het drukt een lichtere graad uit: multerig, kouderig, schonkerig
b)of versterkt de stam: schabberig, schebberig (naast: schabbig), zonnerig
c)frequentatief is de betekenis in: zwabberig, wabberig
d)voegt een onaangename of pejoratieve bijbetekenis toe: weegevoelerig, katijverig, krieperig, grootdoenerig

 

Dit laatste kan ook beschouwd als de kracht hebbend van een participium presens.

2. Met het suffix -iek (Franse vorm) in plaats van -ischGa naar voetnoot(2)

Voorbeelden

‘'t Geen we nu zien is een bokkensprong - een gewild afbreken met alle traditie, zonder aansluiting met het voorgaande, - (...)- een dooreenhaspelen val het statieke en het dynamieke’. (Binnenwateren, 102)
‘Erger wordt het wanneer er geleidelijk verschillende varianten op die klassieke tekst ontstaan en het zeurliedje op 't laatst ontaardt onder de vorm ener fantastieke vertaling’ (Herinneringen, 208)
[pagina 335]
[p. 335]
‘Van de romantiek hebben zij dan ook niets anders tenzij (...) een lustig vermeien in idyllieke en pastorale scènen’ (Herinneringen 102)
‘In de rhetorica-kamer met kenspreuk: “Hoop in de Toekomst” werd ik dus als simpel lid zonder meer aangenomen en zou er, op de laagste rang moeten beginnen, om geleidelijk, langs hiërarchieke weg, en met duur van jaren, tot de rang op te klimmen die met mijn talent overeenkwam’ (Herinneringen, 360)
‘Die geometrieke kleurvlakken met de regel getrokken, kunnen evengoed door een schoolknaap gemaakt worden als door een artist; technieke veerdigheid komt er niet bij te pas’ (Binnenwateren, 103)
‘We kenden de tragieke geschiedenis van de burgemeester’ (Herinneringen, 173)
‘Genoegen en plezier hebben we eigenlijk 't meest op onze kamer, waar wij elkaar bezoek brengen en voor 't open venster, met 't uitzicht op de toren en de typieke gebouwen van het marktplein, onze pijp roken en lustig gesprek voeren’ (Herinneringen, 269)

 

Andere voorbeelden:

 

apathiek
cylindriek
elektriek
pathetiek (Ingoyghem II, 207)
physiek (Vlaanderen, 508)
[pagina 336]
[p. 336]
romantiek (Herinneringen 296, 299)
sceptiek (Avelghem, 53)
tragiek (Herinneringen, 39)

 

Ook bij de dialectische vormen:

den Belgiek
den Afriek

3. Het suffix -lijk

De functie van dit nog maar zelden gebezigde achtervoegsel is volkomen dezelfde als die men kent uit het oude Nederlands.

 

Deze afleidingen komen bij Streuvels het meest voor in zijn eerste werken (tot 1905) en in zijn vertalingen en bewerkingen.

 

a)Achter adjectieven, waarbij de betekenis niet in vaste rubrieken onder te brengen is.
Enkele komen oorspronkelijk, als adverbia voor.
Het suffix -lijk treedt vooral op na adjectieven op -ig.
Na de andere krijgt het suffix meestal de verlengde vorm.

Voorbeelden:
-)bedroevelijks, beroerlijk, beschamelijk, besche(i)delijk, devotelijk, drukkelijk, eerstelijk, enkelijk, sterkelijk, uitsluitelijk, vastelijk, voorgaandelijk, vrijelijk.
-)behendiglijk, eenvoudiglijk, godvruchtiglijk, inniglijk, haastiglijk, overvloediglijk, standvastiglijk, verduldiglijk, weemoediglijk, zachtmoediglijk, zuiniglijk
[pagina 337]
[p. 337]
b)Achter-substantieven met de betekenis: aan of bij iemand of iets behorend, en dus meer of min naderend tot een genitief-bepaling.

Voorbeelden:

dorpelijk, eendrachtelijk, grondelijk, nijdlijk, schaamtelijk, schrijvelijk, verstandelijk, weemoedelijk, zomerlijk.
c)Achter verbale stammen met de betekenis: de handeling kunnende verrichten of kunnende ondergaan.

Voorbeelden:
begeerlijk, beklagelijk, betreurlijk, dankelijk, dragelijk, dreigelijk, etelijk, grijpelijk, kennelijk, krijgelijk peinzelijk, rapelijk, smijtelijk, sprekelijk, tastelijk, uitpeinzelijk, verkennelijk, zienlijk.
d)met het ontkennende on-Ga naar voetnoot(1)

Voorbeelden:

onaantastelijks, onbenauwelijk, onbeschoftelijk, onbruikelijk, ondommelijk, oneindelijk, onmerkelijk, onontkomelijk, onschattelijk, ontroostelijks, onuitkennelijk, onuitzienlijk, onvattelijk, onveroerlijk, onwendelijk, onwetelijk, onzienlijk.

4. Het suffix -loos

In de regel drukt de afleiding het tegengestelde uit van het grondwoord.

a)van een substantief afgeleid:
aamloos, beginneloos, droomloos, gedachteloos, geruchteloos, ledenloos, mensenloos, rimpelloos, ruimteloos, steerteloos, twijfelloos, voogdeloos
[pagina 338]
[p. 338]
b)van een werkwoord afgeleid:

beweegloos, ruisloos, tasteloos, temmeloos
[pagina 339]
[p. 339]

C. Dubbele Afleiding

Met het prefix ge- en het suffix -ig

 

Van deze formatie zijn slechts enkele voorbeelden in het werk van Streuvels aanwezig. We vinden ze alle terug in de Idiotica en in het dialect.

 

Voorbeelden:

gehandzamig (in Loquela: gehandzaam)
gehavig
gelijkig
gemeenstig
geneugtig
geradig
geruimig
gesparig
gesporrig
gesprakig
gewarig
[pagina 340]
[p. 340]

D. Analogische participia formaties

Dit zijn woorden die uiterlijk overeenkomen met een voltooid deelwoord zonder dat er een werkwoord met een volledige werkwoordelijke vervoeging aan beantwoordtGa naar voetnoot(1)

 

Ze worden gevormd naar het model van bestaande infinitieven (bv.: geschoeid, behaard)

 

‘Zulke afleidingen, door Van Haeringen participia praeverbulia genoemd, bieden een praktisch middel om een meer omslachtige constructie met voorzetsels of voegwoorden te vermijden’Ga naar voetnoot(2)

 

De gewone betekenis van deze ornatieve adjectieven is: voorzien van, hebbend, vertonend.

 

a) ge-Ga naar voetnoot(3):

geaard
geappeld
gebekt
geblokt
gebuurd
gedonkerd
gehaard
gekoepeld
gekruind
gekruisdreefd
gekuit
gestamd
gevlerkt
gevloktekend
gewangd
gezonnevlekt
[pagina 341]
[p. 341]

b) be-Ga naar voetnoot(1)Ga naar voetnoot(2):

bebleind
bebloeid
beblomd
bebloosd
bedauwpereld
begrasd
beijzelbaard
bejaagd
belabberd
bemist
bemokkeld
benitteld
berijkdomd
berouwd
beslaafd
beslijmd
besmoord
betoond
bevederbosdGa naar voetnoot(3)
bewimperd
[pagina 342]
[p. 342]

E. Samenstellende afleiding

I. Nomen of adjectief met een adjectief op -ig

Het suffix -ig drukt gewoonlijk iets vaags, doezeligs uit, en werkt suggererend.

 

1) nomen en adjectief op -ig

 

De voorbeelden zijn hier zeldzaam. Aan de formatie ligt een vergelijking ten grondslag.

 

appelbollig
bloedblozig
blokbollig
buikbodemigGa naar voetnoot(1)
knobbelbollig
vlasharig
wollokkig

 

2) bijzonder geformeerd, door samenstelling en afleiding tegelijk, zijn de adjectieven op -ig, voorafgegaan door een ander, niet verbogen adjectief waarmee het is samengekoppeld.

 

Het adjectief op -ig bestaat op zichzelf niet of in een andere betekenis. Het voorafgaande adjectief is attributieve bepaling bij het substantief waarvan het adjectief op -ig is gevormd.

 

Deze formaties concurreren soms met de samenstelling: adjectief + participium perfectum: zie p. 348.

 

Hier volgen enkele voorbeelden van deze vrij talrijke (Homerische) epitheta:

[pagina 343]
[p. 343]

a) alfabetisch naar het eerste lid:

 

bleekbloedig
bontverwig
breedeuzig, -knoestig, -lijvig
bronzevellig
bruinvellig
dikheupig
donkerlokkig, -lommerig, -ogig, -tonig, -veilig
fijnharig, -snoetig, -snuitig
frisvellig
geelharig, -huidig, -ogig
gladspiegelig
grauwvellig
grijsbochtig
hoogstaltig, -bloedig
kortsprakig, -woordig
langpotig, -schachtig, -stammig, -stelig
lichthandig, -kleurig -tonig, -vleugelig
loompotig
lutspotig, -voetig
malsvlezig
openharig, -mondig
raptalig
rondbodemig, -bogig (naast: rondboogde), -bollig, -buikig (naast: rondbuikte)
roodvellig
ruwtalig
slapvleugelig
teerzerig, -zinnig
vlakbodemig
vlughandig, -potig, -vingerig, -voetig
witbaardig, -bollig, -veilig
zachtbodemig
zoetbodemig
zotbollig
zwaarstammig
[pagina 344]
[p. 344]

Met veel-: veeldakig, -voelhoornig, -tonig

 

b) alfabetisch naar het tweede lid: (veelal afgeleid van een nomen dat een lichaamsdeel aanduidt)

-baardig : wit-
-bloedig : bleek-, hoog-
-bochtig : grijs-
-bodemig : rond-, vlak-, zacht-, zoet-
-bogig : rond-
-bollig : rond-, wit-, zot-
-buikig : rond-
-dakig : veel-
-euzig : breed-
-handig : licht-, vlug-
-harig : fijn-, geel-, open-
-heupig : dik-
-huidig : geel-
-kleurig : licht-
-knoestig : breed-
-lijvig : breed-
-lokkig : donker-
-lommerig : donker-
-mondig : open-
-ogig : donker-, geel-
-potig : lang-, loom-, luts-, vlug-
-schachtig : lang-
-snoetig : fijn-
-snuitig : fijn-
-sprakig : kort-
-spiegelig : glad-
-staltig : hoog-
-stammig : lang-, zwaar-
-stelig : lang-
-talig : rap-, ruw-
-tonig : donker-, licht-, veel-

[pagina 345]
[p. 345]

-veillig : bronze-, bruin-, donker-, fris-, grauw- rood-, wit-
-verwig : bont-
-vingerig : vlug-
-vleugelig : licht-, slap-
-vlezig : mals-
-voetig : luts-, vlug-
-woordig : kort-
-zerig : teer-
-zinnig : teer-

Met een werkwoordsstam: wikkelblarig fletsflodderig (flets kan ook substantief zijn)

[pagina 346]
[p. 346]

II. Samengestelde adjectieven op -de, -te

Schönfeld noemt deze adjectieven ‘een merkwaardige groep van samenstellende afleidingen vormen die woorden welke in 't oud-saksisch met het achtervoegsel -ōdi “voorzien van” gevormd werden en waarvan resten in onze taal bewaard zijn. Zij doen zich bij ons voor als adjectieven, op -(e)de (na apocope -t). Het zijn in de eerste plaats vormen die in de kustdialecten thuis horen’Ga naar voetnoot(1)

 

Het eerste lid kan een nomen, een verbaal stam, een adjectief of een telwoord zijn.

 

In veel gevallen ligt een vergelijking ten grondslag.

 

Bij Streuvels zijn de voorbeelden vrij talrijk en ze komen eveneens geregeld terug in al zijn werken.

 

Enkele van deze formaties concurreren met die op -ig van p. 343, en p. 318

 

Voorbeelden:

 

Alfabetisch naar het tweelid:

-beende : bar-, maai-, schrij-, spartel-, vlug-, wijd-
-bekte : krom-
-boogde : rond- (naast: rondbogig)
-buikt : hoog-
-buikte : rond- (naast: rondbuikig)
-grasde : kort-
-haarde : muis-, ruw-, vluw-, vos-
-kniede : stoot-
-lijnde : water-
-oogde : spriet-
-oorde : baloorde (naast: balorig)
-pijlde : een-

[pagina 347]
[p. 347]

-pootte : lang- (naast: langpotig)
-rugde : kernel-, zaal-
-striepte : zwart-
-topte : fijn-
-wielde : een-

Analogisch gevormd en met een vergelijking ten grondlag:

 

buikbolde, -boomde, -bulte
haakzweide
lepelholde
manhoogde

 

Vergelijk de samenstelling: adjectief + participium perfectum op p. 318.

voetnoot(1)
J. AERTS, o.c., p. 43-44
voetnoot(2)
op p. 31-33 vindt men meer voorbeelden, met koppelteken

voetnoot(1)
zie p. 482: participia als adjectief gebruikt

voetnoot(2)
De verbinding van een kleuradjectief met een participium suggereert niet alleen de bonte schakering maar ook de beweeglijkheid van kleur: J. AERTS, o.c., p. 43
voetnoot(3)
geliefkoosde kleur vam Streuvels

voetnoot(1)
deze adjectieven zijn de meest frequente bij de beschrijving van het landschap

voetnoot(1)
zie p. 47.

voetnoot(1)
zie ook: p. 249.

voetnoot(1)
vgl. p. 314 en 35.

voetnoot(2)
zilver(-) is eveneens een geliefkoosd woord bij Streuvels.
voetnoot(1)
naar de frequentie te oordelen is goud Streuvels' meest geliefkoosde kleur.

voetnoot(1)
zie p. 337.

voetnoot(1)
Uitbreiding van het suffix -ig tot -erig kan zowel veroorzaakt zijn door afleiding van verba op -eren als van substantieven op -er: C.G.N. DE VOOYS, o.c., p. 228.

voetnoot(2)
zie ook: p. 138.

voetnoot(1)
zie p. 332.

voetnoot(1)
E. RIJPMAN en G. SCHURINGA, Nederlandse Spraakkunst, Groningen 1968, p. 114
voetnoot(2)
C.G.N. DE VOOYS, o.c., p. 239-240
voetnoot(3)
samengestelde adjectieven: adjectief + participium perfectum p. 318.
voetnoot(1)
samengestelde adjectieven: adjectief + participium perfectum p. 318
voetnoot(2)
zie ook p. 303: geprefigeerde werkwoorden
voetnoot(3)
spellingsfout van Streuvels: zie p. 47.

voetnoot(1)
geliefkoosd woord bij de beschrijving van het glooiend landschap.

voetnoot(1)
M. SCHONFELD, o.c. p. 168

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken