Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De wereld in! Serie 2. Deel 4 (1912)

Informatie terzijde

Titelpagina van De wereld in! Serie 2. Deel 4
Afbeelding van De wereld in! Serie 2. Deel 4Toon afbeelding van titelpagina van De wereld in! Serie 2. Deel 4

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.60 MB)

PDF van tekst (5.52 MB)

Scans (55.16 MB)

XML (0.17 MB)

tekstbestand






Genre

jeugdliteratuur

Subgenre

verhalen
non-fictie/schoolboek


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De wereld in! Serie 2. Deel 4

(1912)–Jan Ligthart–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 143]
[p. 143]

28. Piet is beter.

illustratie Twee kinderen hadden het ziekenhuis verlaten - het eene genezen, en het ander gestorven. Piet was weer bij zijn ouders thuis, en het arme bleeke jongetje rustte bij zijn moeder op het kerkhof. Arm kind! Rust zacht!

In het ziekenhuis had Piet nooit in een spiegel kunnen zien, maar nu hij thuis was - nu wist hij, hoe het vuur zijn gezicht had veranderd. In 't begin herkende hij zijn eigen gezicht niet. ‘Ben ik dat?’ had hij gevraagd. ‘Ja, jongen!’ had zijn vader geantwoord. ‘'t Is wel verdrietig, maar zoo heb je een blijvende herinnering aan je ruwheid. Ik hoop dat het je helpen zal.’ Meer had Vader niet gezegd, en ook Moeder had met geen woord meer over het geval gesproken.

Doch Piet had zelf over één ding geen rust. Hij wist, dat Oom Jan hem uit de vlammen had gered. Hij wist ook, dat Oom Jan daarbij brandwonden had bekomen. En nog nooit had hij daarover iets tegen Oom Jan gezegd, nog nooit had hij hem met een enkel woord

[pagina 144]
[p. 144]

daarvoor bedankt. Daardoor voelde Piet zich tegenover Oom wat verlegen. Hij wilde hem zoo graag iets zeggen - maar wat? Hij wilde zoo graag iets doen - maar wat? Hij wist het niet. 't Was net, of hij een schuld tegenover Oom Jan had, en of hij geen rust had, eer die betaald was. Oom was tegen hem altijd heel aardig en hartelijk, maar hij was tegenover Oom nooit heelemaal op zijn gemak. Zou het wezen, dat Piet zich voor Oom schaamde? Piet had altijd zoo'n praats en zie, wat had hij gedaan? En Oom Jan, die zijn eigen leven voor Piet had gewaagd, Oom Jan had daar niets geen praats over. Hij praatte er nooit van, en wilde er ook niet van hooren. Voelde Piet dit en schaamde hij zich?

Met de kinderen was Piet nu erg lief, met Toosje, met Willem, en vooral ook met Tuttie. Die kon alles van hem gedaan krijgen. Piet wist wel, dat Oom Jan veel van Tuttie hield. Zou hij nu misschien dáárom zoo lief tegen Tuttie zijn? Dus eigenlijk om Oom Jan plezier te doen?

Dat schaamtegevoel van Piet werd nog grooter, toen hij op zekeren dag toevallig merkte, dat Oom een groot deel van zijn haar bij de redding verloren had. Oom bukte zich om iets op te rapen. Toen viel zijn pet af, en zag Piet ineens die groote kale plek. Zijn gezicht vertrok daarbij tot een glimlach. Maar toen Dina dat had gezien, was ze boos. En bij de eerste de beste

[pagina 145]
[p. 145]

gelegenheid zei ze: ‘Zeg, lachte jij, omdat Oom Jan een kaal hoofd heeft? Weet je wel, hoe hij daaraan komt?’

‘Neen,’ zei Piet, ‘hoe zou ik dat weten!’

‘Nu, dat heeft hij gekregen, toen hij jou uit het brandende huis haalde. Toen is haast al zijn haar verbrand.’

Piet schrok geweldig, toen hij dit hoorde, en hij kreeg een erge kleur.

‘Oom wou niet hebben, dat jij het wist,’ zoo ging Dina voort, ‘maar 't is toch beter dat je 't weet, dan dat je hem uitlacht.’

Och, uitgelachen had Piet hem niet, maar hij was door het vreemde gezicht alleen maar even in den lach geschoten. Nu echter, nu zou hij er zeker niet meer om lachen. En Piet voelde zich voortaan tegenover Oom Jan nog meer verlegen dan ooit.

Piets vader merkte dat wel, en op een keer zei deze:

‘Ben jij bang voor Oom Jan? Je bent altijd zoo stil en zoo vreemd als hij er bij is.’

O neen, bang niet, maar nu kwam het er uit, dat Piet net een gevoel had, of hij iets voor Oom Jan doen moest. Maar hij wist zelf niet wat. Als hij maar eens zag, dat een jongen Oom met een steen gooide of naschold, dan zou hij dien jongen wel aanvliegen. Maar dat zag hij nooit. Ze lieten Oom altijd ongemoeid. - Of als hij maar eens zag, dat Oom in het water viel,

[pagina 146]
[p. 146]

dan zou hij er in springen, om Oom te redden, want Piet kon goed zwemmen. Maar dat zag hij ook nooit, want Oom viel nooit in 't water. - Of als hij maar eens zag, dat Oom haast onder een rijtuig kwam, dan zou hij er op losvliegen, en het paard met een ruk bij den teugel grijpen. Maar dit zag hij ook nooit, want Oom liep altijd op de kleine steentjes. - En zoo was Piet nooit in de gelegenheid, om Oom te toonen, hoe dankbaar hij was en hoeveel hij voor hem over had.

‘Kom,’ zei Vader, ‘dan zullen we samen eens kijken, of we iets bedenken kunnen. Maar zeg eens, heb je Oom Jan wel eens hartelijk bedankt? Zóó, dat hij zien kon, dat je het meende? Niet? Doe dat dan eens eerst. En dat zal Oom al genoeg vinden. Misschien wil hij 't zelfs niet eens hebben. Maar in ieder geval - doe het. En dan zal ik eens nagaan, of ik voor Oom Jan iets maken kan, dat hij levenslang kan bewaren tot een herinnering. Maar jij zult hem eerst bedanken, niet waar?’

Dat zou Piet doen, en van dit oogenblik af zocht hij naar een goede gelegenheid daartoe. Want hij wou het niet doen, als de anderen er bij waren.

Het duurde niet lang, of hij zag Oom op straat, toen deze weer eens naar zijn lieve Tuttie ging. Piet aarzelde een oogenblik, maar toen liep hij gauw op Oom Jan af, greep zijn hand, en zei: ‘Oom Jan, ik bedank u.’

[pagina 147]
[p. 147]


illustratie
‘Oom Jan, ik bedank u.’


[pagina 148]
[p. 148]

Oom Jan keek vreemd op, toen daar zoo plotseling zijn hand werd gegrepen. Maar kijk, daar zag hij Piet. ‘Wel jongen, wat wou je?’

‘Ik bedank u wel,’ zei Piet nog eens.

‘Bedanken? Waarvoor? Ik heb je nog niemendal gegeven, zoover ik weet.’

‘Omdat u me uit den brand hebt gehaald,’ zei Piet snel.

‘Maar jongen, wie zegt dat? Daar weet ik niemendal meer van. Och kom! Dat ben ik al weer glad vergeten. Maar 't is goed, hoor, heel goed! Wel, wel, bedanken, omdat ik dien kleinen kerel niet heb laten verbranden als een stuk hout! Maar jongen, hoe kom je daar nu zoo ineens mee voor den dag! 't Is heelemaal niet noodig, hoor, heelemaal niet noodig.’

Daar had Oom Jan maar half gelijk in. Zeker, 't was heelemaal niet noodig - voor Oom Jan. Maar voor Piet was het juist heelemaal wèl noodig. Want kijk, nu Piet die weinige woorden gezegd had, nu was hij plotseling een massa opgelucht.

‘Daar zie ik zoo waar mijn kleine Tuttemamsel al!’ riep Oom eensklaps. ‘Toe Piet, ga eens vragen, of ik bij haar op visite mag komen.’

Piet holde vooruit, en toen dacht Oom: Er zit toch een goed hart in dien jongen.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken