Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 1 (1882)

Informatie terzijde

Titelpagina van Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 1
Afbeelding van Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 1Toon afbeelding van titelpagina van Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 1

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.18 MB)

ebook (3.20 MB)

XML (1.01 MB)

tekstbestand






Editeur

Lodewijk Mulder



Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/essays-opstellen
verzameld werk


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 1

(1882)–Mark Prager Lindo–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

II.
Over het onderscheid tusschen den mensch en den pl - t.
Aan zijn oudsten Zoon.

Beste Jongen!

 

Ik heb u in mijn vorigen brief beknord, omdat gij nu nog steeds, hoewel gij niet meer student zijt, over de zoogenaamde ploerten in de wereld klaagt, waarvan gij overigens niets weet, zooals ik gezegd heb, en ik heb u daarbij verteld dat ik lust gevoelde u het een en ander over echte ploerten te zeggen. Gij hebt dat gezegde, dat ik zoo maar losweg neerzette, in goeden ernst opgenomen en - volstrekt niet begrepen. Gij schijnt u te verbeelden, dat ik mij voorgenomen heb over iedereen en alles te spotten, en om mijn zoon, die, hoewel hij Mr. in de rechten is, toch niets meer dan een leerjongen in de maatschappelijke wereld mag genoemd worden, tot een nuttig lid der samenleving te vormen, door met hem over zijn medemenschen te lachen! Ik zie mij dus genoodzaakt mijne ware bedoeling wat nader toe te lichten, - wat ik nu voornemens ben te doen. Het komt mij voor, dat de mensch, als mensch, altijd te eerbiedigen is, en dat het dus noch mij, noch een ander fraai zou staan, om altijd, of ooit er over te spotten, maar tevens ben ik overtuigd, dat bijna ieder mensch een ‘Doppelgänger’ heeft, die, haast zonder uitzondering, iets belachelijks en ongerijmds over zich heeft, dat stof tot ergernis of spot verschaft. Ware ik een geleerde, dan zou ik u wellicht kunnen bewijzen, dat

[pagina 34]
[p. 34]

de ouden, of de middeleeuwschen, of iemand anders, reeds lang geleden dit bewezen hebben, en ik zou ook van het menschelijke dualisme praten, waarvan ik wel eens gehoord heb; - daar ik echter geen geleerde ben, moet ik trachten op mijne eigen onnoozele wijze mijne meening te zeggen, zonder eenige klassieke autoriteiten in te roepen.

Ik neem dus aan, dat de mensch niet ééne ikheid in zich bevat, maar twee. En deze twee wezens zijn geheel van elkander onafhankelijk, of liever, staan tot elkander in dezelfde betrekking als wijlen de Siameesche tweelingen; zij kunnen afzonderlijke willen en neigingen hebben, maar zitten toch zoodanig aan elkander vastgegroeid, dat de één den anderen altijd, met of tegen zijn zin, medesleept.

De eene ikheid is de mensch, zooals God hem geschapen en de natuur hem ontwikkeld heeft; de andere is de ploert, zooals de maatschappij hem mismaakt en de wereld hem verknoeid heeft. Terwijl ik dus den mensch eerbiedig, lach ik met den ploert; en den strijd tusschen de beide ikheden, den goddelijken mensch en den maatschappelijken ploert waar te nemen, is, naar mij dunkt, even leerzaam als onderhoudend. En die strijd is eindeloos en algemeen, en gij kunt wel nagaan, dat het van geen gering belang is, aan welke zijde de overwinning blijft; want iederen keer dat de ploert zegeviert, lijdt de mensch eene nederlaag, en met den mensch, al wat edel en verheven in onzen aard is. Zoo gij dit niet begrijpt of gelooft, wees zoo goed in uw eigen hart te zien en met oprechtheid een onderzoek daarnaar te doen. Vergun mij ook de waarheid mijner stelling aan u zelven te bewijzen; laat mij, gelijk een tweede Brutus, mijn eigen zoon opofferen, zoo niet voor zijn vaderland, voor zijn eigen best.

Eergisteren ontving ik een brief van uw oom Smits, den tabaksverkooper, die mij onder andere schreef: ‘Verleden Zaterdag hadden wij uw zoon Willem ten eten gevraagd; het was ons plan met hem des avonds naar het concert te gaan; maar 's morgens vroeg heeft hij ons laten afzeggen, omdat hij op het diner gevraagd was bij den baron van Hoogenhuis, waar men op hem rekende om eene opengevallen plaats te bezetten. 's Avonds hebben wij hem in de verte gezien op het concert, met de familie; hij scheen het zeer druk te hebben met freule De Champignon en heeft ons niet opgemerkt, of niet willen opmerken,’ enz.

Mijn beste jongen! dit heeft mij zeer geërgerd; ik heb duidelijk daaruit begrepen, hoe, bij deze gelegenheid, in u de ploert den mensch heeft overwonnen; laat het u eene les wezen voor de toekomst! Gij ontkent dit misschien? Kom, ga de zaak maar met mij na, en belijd uw onrecht; besef, dat gij, de ploertenhater, ook in sommige opzichten, zelf tot het verachtelijke ras behoort.

Gij waart gevraagd bij uw eigen oom, bij mijn broeder, die zich

[pagina 35]
[p. 35]

met uwe tante en uw nichtjes verheugd hadden, u bij zich te zien. Ik kan zelf wel nagaan, hoe tante den geheelen morgen in de keuken was, om de eene of andere lekkernij voor mijnheer den advocaat te bereiden; hoe uw nichtjes, - en Bartje is een allerliefst meisje, - er over getobd hadden, welke japonnen en strikken zij ter uwer eer voor den dag zouden halen; hoe zelfs oom met de gedachte verzoend was geraakt, om vroeger dan gewoonlijk zijn zaken te laten, ten einde met u allen naar het concert te gaan; in één woord, hoe men zich een klein familiefeest voorgesteld had, van hetwelk gij de hoofdpersoon zoudt wezen. - En wat is er gebeurd? Gij wordt uitgenoodigd om een ledigen stoel te bezetten aan de hoogadellijke tafel; men vraagt u niet om uwentwil, maar om de symmetrie van de tafel te behouden; gij wordt verzocht, niet om eene eerste rol te spelen, maar, om zoo te zeggen, de kaarsen te snuiten op het tooneel; en gij, mijn jongen, in plaats van met beleefdheid voor die eer te bedanken, gij zijt dadelijk daartoe gereed; ik zeg dadelijk, maar dit wil ik niet hopen; het zal u toch een inwendigen strijd gekost hebben, eer gij daartoe zijt gekomen, om oom af te zeggen. De mensch en de ploert in u hebben zeker met elkander geworsteld, en de ploert heeft eene overwinning behaald, die schitterend mocht genoemd worden, toen gij, 's avonds, de eenvoudige, goede menschen verloochendet, om uw hof te maken aan de lieve freule, die toch, onder ons gezegd, geene vergelijking kan doorstaan met uw nichtje Bartje, noch wat uiterlijke, noch wat innerlijke bekoorlijkheden betreft. Zelfs ten aanzien van de afkomst, is het verschil niet zoo groot als gij meent. De Champignons zijn pas vóór tien jaren van adel geworden, zij heetten vroeger Pilze en zijn van Duitsche afkomst, terwijl de Smitsen, Smitsen zijn gebleven en ik hoop, dat zij niet van naam veranderen zullen. Toen gij nu dien avond naar uwe kamers teruggekeerd waart, stel ik mij voor, dat gij nog eens, eer gij uw beste plunje aflegdet, in den spiegel gekeken hebt, en hoe eene inwendige stem, den mensch toebehoorende, u toeriep, dat een ploert u uit het glas toelonkte, en zoo dat toen niet gebeurd is, hoop ik u nu overtuigd te hebben, dat het wel had moeten gebeuren, indien gij niet te zeer met den ploert waart ingenomen geweest, om op den mensch te letten.

Dat ik nu met den ploert niet ingenomen ben, begrijpt gij wel; dat ik over hem spot, in welke gedaante hij zich vertoone, zooveel ik verkies, zult gij mij niet euvel duiden, daar ik den mensch in u en in anderen niet minder daarom vereer; - en thans dat ik hopen durf, mij verstaanbaar te hebben uitgedrukt in het onderscheid door mij tusschen den mensch en den ploert gemaakt, in welke gestalte deze laatste ook optrede, moet ik voor heden eindigen, met de verzekering, dat ik blijf

Uw toegenegen vader.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken