Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3 (1883)

Informatie terzijde

Titelpagina van Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3
Afbeelding van Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3Toon afbeelding van titelpagina van Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.39 MB)

ebook (3.26 MB)

XML (1.09 MB)

tekstbestand






Editeur

Lodewijk Mulder



Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/essays-opstellen
verzameld werk


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3

(1883)–Mark Prager Lindo–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

De heer Zuur.

Mijnheer Zuur en ik zijn op den best mogelijken voet met elkaar al sedert jaren. Als mijn kassier mij een stuk papier laat zien met den naam van den heer Zuur er op, dan is dit slechts eene formaliteit; want mijn kaseier weet evengoed als ik, dat dat papiertje ‘goed’ is; - als hij ook de wissels zorgvuldig naziet, welke geïncasseerd moeten worden en zijn bijzondere instructiën geeft aan hem, die met dat werk belast is, heeft hij hem nooit iets anders van Zuurs wissels te vertellen, dan: ‘en wijders zoo en zooveel op Abraham Zuur.’ Dat is zoogoed als baar geld. Evenals de geheele man. Hoogeren lof kan men niemand in deze eeuw toezwaaien. Makelaars verschijnen op het kantoor van Abraham Zuur op den vroegen morgen en staan eerbiedig voor den groenlederen stoel, waarin Abraham Zuur zit, met eene echte Havannasigaar in den mond, en ontvangen zijn bevelen even ootmoedig als de maarschalken van Napoleon die van hun heer. Deftige vreemdelingen komen, toonen tredietbrieven op Abraham Zuur en worden door hem als afgezanten uit het buitenland plechtig ontvangen. Als hun kredietbrief een zeker bedrag te boven gaat, worden zij ook met eene invitatie op een prachtig diné vereerd; - als het slechts vertegenwoordigers zijn van den Mammon van minderen; rang, worden zij koel aan de zorgen van den Minister van Buitenlandsche Zaken, den correspondent, overgelaten, die hen als ‘co-

[pagina 398]
[p. 398]

lis’ van verschillende waarde behandelt en hen zoo spoedig mogelijk expediëert. Geen onnoodige praatjes, geen gekheden op het kantoor van Abraham Zuur; zaken zijn zaken en gaan vóór - en daar er niets anders op volgt - is het kantoor van Abraham Zuur een toonbeeld van werkzaamheid en stilte.

Dat treft zeer, telkens als men de eer heeft, zooals ik, de petites entrées te hebben en zoo ongegeneerd door het kantoor heen stapt naar het kabinet van den Lodewijk XIV van den handel, om hem over de eene of andere belangrijke zaak te spreken.

En dit gebeurt met mij dikwijls; want de dynastieën van Zuur en Smits zijn zeer bevriend; - let op, ik zeg de dynastieën, de huizen, zonder te wagen hetzelfde te beweren van de leden dier aanzienlijke geslachten, Want, en dat is het vooral wat den heer Zuur van zoovele stervelingen onderscheidt, hij leeft, als een zedelijke Robinson Crusoë, eenzaam te midden van het gewoel der menschheid. Zijn papegaai, zijn geweten, herhaalt telkens hardop: ‘O goede Zuur! O brave Zuur! O groote Zuur!’ en het komt me soms voor, dat deze de eenige stem is, welke sedert lange, lange jaren tot in het hart van den heer Zuur doorgedrongen is. In plaats van een getrouwen Vrijdag heeft hij ook de blanke Uncle Toms van zijn kantoor, en in stede van op menscheneters jacht te maken, vergenoegt hij zich met schuldenaren en zondaars van allerlei aard te vervolgen.

Want, ik behoef u niet te zeggen, dat de heer Zuur iemand is, die volstrekt niet ‘fijn,’ mijnheer, maar ‘hoog ernstig’ van aard is. Dat kunt ge hem ook dadelijk aanzien. Zoo'n breed, glad voorhoofd, glad en gepolijst en hard als steen, waarboven de dunne grijze haren, schraal en mager, als struiken op de rotsen groeien, met bleekgrijze, glazen oogen, een fijnen, scherpen neus, welks neusgaten verachtelijk opgeblazen zijn, zoowel tegen de lucht der zonde als tegen de geuren van het genoegen; - smalle, dunne, saamgeperste lippen, die zich slechts openen om een ernstig woord te spreken; eene trotsche, zorgvuldig gladgeschoren kin, rustende op eene witte das, die nooit uit de plooi is geweest; een zwarte rok met rechtzinnige, ernstig neerhangende panden, somber krakende, onberispelijk gepolijste laarzen, met dubbele zolen tegen de koude en de modder dezer aarde gewapend; - alles wijst aan hoe hoogst ernstig, hoe eerbiedwaardig de heer Zuur is in zijn eigene oogen en in die zijner medemenschen, durf ik haast niet zeggen, maar in die zijner minderen.

Want, dat wij allen zijn minderen zijn, is eene uitgemaakte zaak. Niet, dat hij ons dat ooit zegt, of zoo iets zelfs uit de verte te kennen geeft; maar zoo is het; - wij weten het, wij bekennen het in ons hart, en daarmede uit.

Ik heb mij lang tegen dit gevoelen, maar tevergeefs, verzet.

Ik zeide tot mij zelven: ‘Mijn papier is op de Beurs zoogoed

[pagina 399]
[p. 399]

als het zijne. Mijn huis is evenzeer in aanzien als het zijne; mijn rok is van even fijn laken, mijn das zit even netjes, mijn krediet is even groot.’

Maar het baatte niet: - ik, noch een ander, hebben ons ooit op ééne lijn met hem kunnen stellen.

Als wij zaken te zamen doen, waarin wij beide evenveel wagen, evenveel te winnen of te verliezen hebben, dan is er toch iets nederbuigends in de wijze, waarop hij mij behandelt, dat me dadelijk aan mijne minderheid herinnert. Hij raadpleegt met mij, omdat het zóó behoort, omdat het niet anders kan; maar zijn wil staat op den voorgrond, zijne overtuiging gaat door; hij handelt volgens vaste grondbeginselen, en wijkt er nooit van af; zijn denkbeelden zijn gevestigd en hij komt er niet op terug - en men stemt met hem overeen, omdat men begrijpt, dat tegenpruttelen niet baat, en hij ook wezenlijk een uitmuntende man van zaken is.

Niet alleen op het kantoor, maar overal. Het geheele leven is voor hem eene ‘zaak;’ de geheele wereld eene Beurs, waarbij een bloementuin eene ongerijmdheid zou zijn en eenig ander gebouw dan pakhuizen en kantoren overbodig zijn, - en zijn geheel bestaan heeft hij op die wijze ingericht.

In zijn godsdienstig pakhuis is zijn predikant de chef, en wie zich tegen den chef verzet, wie het niet met den chef eens is, weet het niet, en moet niet met hem praten, maar hem laten begaan, want daaraan is niets te doen. De wissels, welke die chef op het godsdienstige terrein uitgeeft, zijn goed en moeten gehonoreerd worden; want hij, Zuur, neemt ze aan, en als de firma Zuur dat doet, zou het ongerijmd zijn, als iemand anders ze wilde laten protesteeren. Aan dien chef heeft hij de zorg voor zijne zaligheid opgedragen; hij is overtuigd van diens soliditeit, en als hij zegt, dat al wat andersdenkenden uitgeven, slechts scheurpapier is, zal het zoo zijn, omdat hij met het vertrouwen van Abraham Zuur vereerd is. Deze heeft zijn vasten pilaar in de kerk, evenals op de Beurs, en op zijn tijd is hij er altijd aanwezig. Hij neemt zijn godsdienstige plichten trouw waar evenals zijn kantoorwerk; hij geeft, zoo te zeggen, wissels af op de eeuwigheid, die in allen vorm geëndosseerd en behoorlijk, volgens zijn idee, bezegeld zijn; - ze zullen dus ook later gehonoreerd worden.

Op zijn kantoor der liefdadigheid handelt hij op dezelfde wijze. Er zijn zekere gevallen, waarin het plicht is te geven - en hij geeft; er zijn milde giften van hem te wachten in zekere collecten en men wordt nooit teleurgesteld. Maar er zijn ook andere gevallen, die niet omschreven zijn en zijne beurs blijft gesloten; - hij houdt niet van speculeeren. Hij weet gaarne wat hij doet, hij heeft nooit iets gerisqueerd en zal dat ook niet beginnen. Als hij vooraf overtuigd is, dat hij geven moet, dan geschiedt dat zonder morren; maar tracht niet hem te bewijzen, dat hij heden bij wijze

[pagina 400]
[p. 400]

van uitzondering mild moet wezen; - zijn boek moet opgemaakt worden; zijn balans moet sluiten; hij moet zekere waarden voor zijn geld hebben. Daar is, bij voorbeeld, eene vroegere dienstmeid uit zijn huis, die gehuwd is, tegen zijn raad, met den dronken kruier om den hoek van de straat. Nu is zij moeder van drie ziekelijke kinderen, waarvan twee met den dronkaard onder in den kelder toeven, terwijl de arme moeder, met den kleinen jongen op den arm, hier en daar boodschappen loopt, hier en daar stil een aalmoes gaat ontvangen; maar nooit bij Abraham Zuur. ‘Ik heb haar gewaarschuwd,’ zegt hij, ‘maar zij wilde niet hooren; nu draagt zij de straf!’ En de hemel vergeve het me, als ik hem ongelijk doe; maar in de harde stem en in den onmeedoogenden blik schijnt een zeker welbehagen door te stralen, alsof Abraham Zuur er bijvoegde: ‘ziet gij niet, dat ik gelijk had?’

Hij is jegens zich zelven altijd even onverbiddelijk geweest, als hij het nu is tegenover anderen. In zijne jeugd wilde hij ook huwen met een meisje uit een huis zonder krediet en zonder aanzien; maar hij luisterde, zooals hij nu soms met trots vertelt, naar wijzen raad; - en zie, hij sloot het kantoor van zijn hart en haalde eene streep door de dwaze speculatie - en nu - wel, mijnheer, de geheele familie is al lang te gronde gegaan! Totaal geruïneerd! Verbeeld u, als ge zoo iets kunt, dat Abraham Zuur een ellendigen bankroetier tot schoonvader had gehad!

En sedert dien tijd is zijn hart voorzichtig gesloten gebleven, als een kantoor, waar niets omgaat. ‘Binnen,’ met of zonder kloppen, komt men niet. Wellicht van dáár zijne meerderheid over ons allen. Hij heeft geene zwakke zijde; hij is in eene zedelijke brandkist gesloten, en het vuur en de vlammen der hartstochten, woeden tevergeefs rondom hem heen. Hij is volkomen tegen brandschade verzekerd! Geen wonder dus, dat hij koel, en met zekere minachting nederziet op zijn zwakkere broederen; dat hij door hen als eene verhevener soort van wezen wordt beschouwd en behandeld, dat hij in de wereld vooruitgaat en in alles ingehaald wordt, terwijl hij zelf, alles wat ‘wereldsch’ is, diep veracht, en zijn boeken bijhoudt en bijwerkt en altijd gereed is af te rekenen, - zedelijk en maatschappelijk met iedereen:

Als echter de Dood, de onverbiddelijke, eens zijne brandkist openbreekt, - als het hoofd van de geachte firma ‘Abraham Zuur’ in het graf nederdaalt, dan ben ik zelf niet zoo vast overtuigd als ik wel wenschte te wezen, dat zijne rekening, ten opzichte van de christelijke plichten van liefde en liefdadigheid, menschelijkheid en medelijden, zóó goed zal sluiten als die van zijn kantoor.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken