Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3 (1883)

Informatie terzijde

Titelpagina van Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3
Afbeelding van Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3Toon afbeelding van titelpagina van Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.39 MB)

ebook (3.26 MB)

XML (1.09 MB)

tekstbestand






Editeur

Lodewijk Mulder



Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/essays-opstellen
verzameld werk


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Volledige werken van den ouden heer Smits. Deel 3

(1883)–Mark Prager Lindo–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende
[pagina 401]
[p. 401]

Broodschrijvers.

‘Ge kunt het niet van mij verlangen,’ zeide ik, tegen mijn vriend; ‘dien mensch ken ik in het geheel niet! Ik heb ook niet den minsten lust kennis met hem te maken. 't Is iemand van heel geringen stand; - iemand, die zeker niet in ons gezelschap op zijn gemak zou wezen; - en bovendien zoo'n ellendige broodschrijver!’

‘Ja,’ zei mijn vriend, ‘een broodschrijver is hij; maar of hij juist daarom ellendig is, weet ik niet; - of hij zich in ons gezelschap op zijn gemak zou gevoelen, is eene andere vraag; - dat zou zeker daarvan afhangen, hoe wij hem ontvingen. Als gij echter het land hebt aan alle broodschrijvers, dan trek ik mijn verzoek in; het is beter dat hij uwe kennis niet maakt.’

‘Die broodschrijvers,’ hernam ik, ‘zijn ook doorgaans nare wezens.’

‘Is dat de herhaling van 't algemeen gevoelen, of eene ondervinding, die gij zelf opgedaan hebt?’ vroeg mijn vriend.

‘Wel! Iedereen veracht een broodschrijver!’

‘Waarom?’

‘Omdat men nooit het heiligste wat men bezit, zijn geest, zijn verstand verlagen moet, om het veil te bieden aan de lage volksmenigte, om een stukje brood! Omdat -’

‘Hebt gij nooit honorarium getrokken voor uw geschrijf?’

‘Dat is heel wat anders! Als ik 't werk doe, dan zie ik niet in, waarom ik al het voordeel er van aan den uitgever zou schenken.’

‘En gelooft gij dat een uitgever aan een broodschrijver honorarium zal geven, als hij van diens werk ook geen voordeel heeft?’

‘Neen, dat niet; - maar zoo'n handwerk er van maken, -’

‘Bah!’ riep mijn vriend.

‘Ik dacht wel, dat wij het in den grond eens met elkander zouden zijn,’ zei ik. ‘Gelukkig zijn er niet heel veel broodschrijvers in ons landje!’

‘Dat ben ik niet met u eens,’ zei mijn vriend. ‘Kijk,’ ging hij voort, terwijl hij zich op zijn gemak voor 't vuur uitstrekte en nog eene sigaar opstak, ‘weet ge eigcnlijk wat een broodschrijver is?’

‘Ik verbeeld me van ja!’

‘'t Zijn de geestelijke broodbakkers der maatschappij,’ ging mijn vriend voort, zonder op mijn antwoord te letten, ‘en hun handwerk is alleen onteerend als zij om een duit te verdienen knoeien, en vergif in hun brood doen, om het wat mooier van uiterlijk, wat zwaarder van gehalte te maken. Wij eerbiedigen allen de ontwikkeling van den menschelijken geest, waar die ons tegemoet komt; waarom mag die ook niet dienstbaar gemaakt worden aan ons materieel welzijn? Is het

[pagina 402]
[p. 402]

gemakkelijker aan den kost te komen met hout hakken of met schrijven? Ik geloof haast met het eerste, voor de meeste menschen in Nederland; - moet men daarom de weinigen minachten, die moed en bekwaamheid hebben het op de meer moeielijke wijze te doen? Zou een goed beklante koopman in sigaren of een Cats, om geen levenden schrijver te noemen, meer geld verdienen als de eene van zijn sigaren, de andere van zijn verzen moest leven? Zeer zeker de eerste - en wie heeft toch de grootste verdiensten?

‘Maar niet iedereen is een Cats,’ zei ik; ‘tegen de meeste broodschrijvers heb ik zooveel in te brengen, of liever, deel ik het algemeen vooroordeel, omdat zij, zooals Schiller zegt, de goddelijke kunst als de ‘Milch kuh’ behandelen.

‘En dat doet niemand anders dan een broodschrijver!’ viel mijn vriend mij in de rede: ‘O neen, volstrekt niet! Bij voorbeeld, gij haalt Schiller aan, vergun mij u Goethe aan te halen; wat zegt gij van de “verfluchte Dilettanten?” Hoe behandelen die de Muze?’ - Na een oogenblik zwijgens, ging hij ook voort: ‘En bovendien, mijn beste Smits, het zijn niet alleen of bij uitstek de broodschrijvers, die de kunst als melkkoe beschouwen; dat moet ge u niet verbeelden. Er zijn velen, zeer velen, die tot de “fatsoenlijkste” klassen behooren, die dat eveneens doen; - maar, gelukkig niet alle verlangen dezelfde soort van melk! Dat is het onderscheid. De schrijver, die niet om den broode schrijft, schrijft wel om iets anders; de melk welke hij zoekt, is de vette room van roem en faam; bewondering of onderscheiding. Gelooft ge, dat er wezenlijk velen zijn, die schrijven, omdat ze het niet laten kunnen, die bezield zijn, - die met het heilige vuur ontbranden - of zijn deze slechts de weinige uitzonderingen, - en zijn niet al de overigen ook op hunne wijze koemelkers en broodschrijvers? Waarom, bij voorbeeld, schrijft gij?’

‘Ik?’ zei ik, ‘- ik - hm -’

‘Geef u niet de moeite iets te bedenken,’ zei mijn vriend; ‘ik zal 't u zeggen; omdat gij even goed een broodschrijver zijt als de anderen; - behalve uw uithangbord van “zedelijke verbetering” uws gelijken, zal ook wel 't een of ander doel tot uw eigen stoffelijk welzijn met uw schrijven vereenigd zijn. Welk weet ik niet; dat kan mij, evenmin als 't publiek schelen; - het is ons volmaakt onverschillig of gij alleen een droog stuk brood zoekt, of een lekkere Deventer koek, - mits gij ons slechts gezonde kost geeft voor ons geld! En vooral, o Smits; mits gij, die de humaniteit predikt aan anderen, ons zelf een voorbeeld geeft, en niet uwe arme collega's minacht, omdat zij, nevens hun handel in brood voor den geest, geene “geachte firma” bezitten, zooals gij, of een andere.’

‘Jongen, wat zijt ge scherp!’ zei ik, mijn best doende om heel zoetsappig te glimlachen.

Mijn vriend schudde het hoofd: ‘Dat ben ik niet,’ hervatte hij;

[pagina 403]
[p. 403]

‘maar ik draag den éénen broodschrijver, die zijn plicht doet, niet minder achting toe dan den anderen; alles komt er op aan, zooals ik gezegd heb, wat men onder “brood” verstaat, en ook daarbij, er zijn zoovele broodschrijvers, dat als wij hen allen wilden minachten, wij er erg aan toe zouden zijn.’

‘Hoe zoo?’ vroeg ik, ‘Zoo vele?’

‘Wel zeker! wat is de Notaris, die den heelen dag doorbrengt met het schrijven van akten en contracten en inventarissen en testamenten en wat niet al meer, - zoo niet een broodschrijver? Wat is de Predikant, die zijn leerredenen opstelt en voordraagt en later uitgeeft, zoo niet een broodschrijver? En meestal een broodschrijver, die ellendig betaald wordt voor de goede waren, welke hij ons levert! Als de geneesheer zijn recepten schrijft, - zal hij niet veelal, en terecht, het oog hebben op het brood, dat hem dat hiërogliefen-schrift opbrengt? Als een Minister met behulp van zijn traktementje zijn boterham niet smeren kon, gelooft gij dat hij wezenlijk uit zuivere vaderlandsliefde aan het schrijven van wetsontwerpen en memoriën van toelichting zijn tijd zou willen besteden? Wel neen! En strekt hem, of een ander dat tot schande? Al weer, neen! Wij zijn allen hier, o Smits, om ons dagelijksch brood te zoeken en te winnen in 't zweet van ons aanschijn; - dat is de aloude wet, de aloude zegen, en geen vloek, over het menschdom uitgesproken. Door ons werk zullen wij vinden hetgeen wij hier op aarde niet missen kunnen, en die dat met het werk van den geest doet, - ik herhaal het, - indien hij ons geen steen geeft, als wij om brood roepen, bekleedt een eervoller stand in de maatschappij, dan een materialistische koopman - ook een broodschrijver - en soms een brooddief in zijn boeken, die met u en uws gelijken uit de hoogte op hem nederziet.’

‘Ik ben bekeerd,’ hernam ik, ootmoedig. ‘Ik zal het brood, dat gij mij heden gegeven hebt, door mijn Spectator ook aan anderen mededeelen; - ik hoop dat het niet tevergeefs in de wateren zal vallen.’


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken