Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De oertijd voor het venster (1966)

Informatie terzijde

Titelpagina van De oertijd voor het venster
Afbeelding van De oertijd voor het vensterToon afbeelding van titelpagina van De oertijd voor het venster

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.71 MB)

Scans (24.96 MB)

XML (0.25 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

verhalen


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De oertijd voor het venster

(1966)–Manuel van Loggem–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 51]
[p. 51]

Kom in mijn armen, Stella

Het laatste en het eerste dat Johan Stellenwerf zich kon herinneren waren de wolken die de aarde voor hem afsloten. Toen hij wist dat hij de beheersing over het vliegtuig had verloren verbaasde hij zich over de vlakheid van de angst die hij voelde opkomen en die hem nauwelijks aangreep. Zijn toegespitste aandacht bleef beperkt tot de grijze massa die hem spoedig omwikkelde als een luchtig graf. Er was een kleine breuk in zijn bewustzijn, totdat hij dezelfde ervaring voor de tweede keer beleefde, maar nu in omgekeerde richting. Eerst was hij naar de wolken toegevlogen, nu zweefde hij eruit omhoog, alsof het graf hem had teruggekaatst. Later wist hij dat er tussen deze twee ervaringen een week had gelegen.

Toen de wolken rond hem wegdreven zag hij een gezicht voor zich oprijzen, het liefste, mooiste en edelste gezicht dat hij ooit had gekend en het flitste door hem heen dat er dus engelen moesten bestaan. De engel sprak met een duidelijke menselijke stem, iets dat Johan enigszins teleurstelde. Hij had meer klokjesachtig geluid verwacht.

‘Hij heeft zijn ogen opengedaan,’ sprak de engel. ‘Goddank.’

Een andere menselijke stem klonk op de achtergrond, een mannenstem.

‘Hij heeft het gehaald.’

‘Zal ik bij hem blijven, dokter?’ vroeg de engel.

[pagina 52]
[p. 52]

‘Ja, dat is goed. En waarschuw me dadelijk als er iets bijzonders aan de hand is. Hij is bij u in goede handen, zuster.’

Johan zag nu dat de engel een verpleegsterskapje droeg. Ze had blond haar en grijze ogen. Ze glimlachte. Plotseling wist Johan dat hij leefde in de bekende wereld van vroeger. De zekerheid dat hij niet gestorven was verbaasde hem eerst en toen nam een overweldigende vreugde bezit van hem. ‘Ik leef, zuster,’ fluisterde hij, ‘ik leef.’

‘U moet stil blijven liggen. U moet u rustig houden.’

‘Ik heb dorst, zuster.’

Ze gaf hem te drinken en ondersteunde zijn hoofd. Hij lag dicht tegen haar aan en kon haar borsten voelen aan zijn oren, onder haar stugge uniform. Dit gaf hem een weldadige geruststelling in zijn kinderlijke hulpeloosheid. Zolang ze hem zo tegen zich aan hield was hij veilig.

Hij kon nu ook om zich heen zien en herkende duidelijk de inrichting van een ziekenhuis. Links van zijn bed stond een scherm, in de hoek van het kamertje rechts was een tafel met medische instrumenten. Door het hoge raam kwam zonlicht.

‘Wat is er gebeurd?’ vroeg hij, maar hij wist het al. Het vliegtuig was verongelukt, maat hij was gered.

‘Hoe lang heb ik hier gelegen?’ vroeg hij meteen weer.

‘Een week,’ antwoordde de zuster. ‘Maar u moet nu weer gaan slapen. U hebt veel rust nodig. De dokter zegt dat u buiten gevaar bent.’ Ze legde hem weer op het kussen en hij sloot de ogen. Hij was moe. ‘Hoe

[pagina 53]
[p. 53]

heet u?’ vroeg hij. Het spreken viel hem nu zwaar.

‘Stella,’ zei ze. Hij knikte bevredigd. Dat was een goede naam voor haar. Hij haalde zijn hand van onder de dekens en greep naar de hare. Het hinderde hem even dat ze aan zijn gebaar niet tegemoet kwam, maar vermoeidheid overviel hem meteen en hij sliep al voordat hij zijn teleurstelling kon verwerken.

Toen hij weer wakker werd voelde hij zich verfrist en volledig deelgenoot van de wereld die hij al meende verlaten te hebben. Hij leefde nog en hij kon het feit weer zonder verbaasde dankbaarheid aanvaarden. Stella zat weer naast zijn bed alsof ze niet weg was geweest, terwijl hij wist dat hij lang geslapen moest hebben.

‘Dag Stella,’ zei hij.

‘Goedemorgen meneer Stellenwerf. U hebt heerlijk geslapen.’

‘Noem me Johan.’

‘Goedemorgen, Johan. Hoe voel je je nu?’

‘Uitstekend. Ik heb honger. Is er wat te eten?’

Ze glimlachte en wilde van haar stoel opstaan. Maar hij sloeg zijn armen om haar heen en zoende haar. Haar glimlach bleef onveranderd, alsof ze zijn gebaar had verwacht. ‘Misschien doen al haar patiënten dat,’ dacht Johan geprikkeld. ‘Het hoort waarschijnlijk bij het werk. Ze worden er voor betaald. Vriendelijk zijn hoort gewoon bij hun beroep. Een verpleegster is een halve hoer.’

Nu stond ze op en bracht hem eten. De tederheid waarmee ze de lepel naar zijn mond bracht verwarde hem en iedere wrevel verdween. Stella was weer zijn

[pagina 54]
[p. 54]

engel geworden, de enige vrouw in de wereld die voor hem bestond in dit hospitaal in dit verre land. Zijn hele bestaan was zozeer in die kleine kamer gekoncentreerd dat hij besefde hoe alles wat hier gebeurde ook voor zijn verdere leven kenmerkend zou worden. Hij kende Stella iets meer dan een week, maar deze dagen waren zo zwaar in zijn bestaan dat ze alleen met jaren vergeleken konden worden.

Toen hij gegeten had stopte ze hem in. Haar gezicht was nu vlak bij het zijne. Hij was te moe om haar vast te pakken en hij zoende haar alleen met het gebaar van zijn lippen op deze korte afstand tussen hen in. Hij zag hoe ze schrok, zich snel herstelde en toen voelde hij haar lippen. De aanraking was heel kort.

‘Dank je wel,’ zei Johan en sliep in.

Nu voelde hij zich na ieder ontwaken steeds krachtiger worden. Spoedig voelde hij zich zelfs in staat rechtop te gaan zitten bij het eten, maar zodra hij dit probeerde leek het of zijn krachten verdwenen en moest hij toestaan dat Stella hem hielp. Ze was dan steeds dicht bij hem, zat op het bed en hij hield haar hand vast, of sloeg zijn arm om haar middel. Ook streelde hij haar over de borsten in een kort gebaar, bang dat ze zijn hand zou wegschuiven. En soms wilde hij dat ze het zou doen. Want ze bleef vreemd onbewogen, alsof ze die aanraking niet voelde, alsof een onzichtbaar pantser haar beschermde.

Op een dag scheen de zon met meer dan gewone hevigheid op het witte laken.

‘Ik zou graag naar buiten willen,’ mijmerde Johan. ‘Zou dat kunnen Stella? Ik weet niet eens waar ik ben.

[pagina 55]
[p. 55]

Ik ben hier zomaar uit de wolken komen vallen, maar ik weet niet hoe het er hier uitziet.’

‘Er zijn palmen,’ zei Stella geduldig, ‘en tussen die palmen staan ijzeren barakken waar op sommige plekken de roest doorheen komt. Gegolfd ijzer. Grijs.’

‘En verder niet?’

‘In de haven zijn wat kroegen. Niet veel. Het hospitaal is het voornaamste gebouw op het eiland. Je bent erg goed terechtgekomen.’

‘Mag ik naar buiten?’

‘Nog niet. Je moet nog even geduld hebben.’

‘Wanneer dan wel?’

‘Als de dokter het goed vindt.’

‘Maar ik voel me al beter. Als je me niet tegenhoudt ga ik op mijn handen staan om het je te bewijzen.’

Ze schrok. Even leek het of ze zou gaan huilen. Toen glimlachte ze.

‘Je bent nog te zwak om zelf de lepel aan je mond te brengen. Je hebt veel bloed verloren. Heb nog maar even geduld.’

Toen ze van zijn bed wou opstaan hield hij haar tegen. Zijn handen waren inderdaad te zwak. Ze stond al.

‘Blijf nog even zitten,’ smeekte hij.

Ze ging dadelijk weer zitten en streelde hem over het hoofd.

‘Wil je met me trouwen?’ vroeg Johan.

‘Je bent nog zo jong,’ zei ze. ‘Ik ben misschien zeven of acht jaar ouder dan jij. Dat kan toch niet goed gaan.’

‘Wil je?’

[pagina 56]
[p. 56]

‘Ik mag je nu nog geen antwoord geven. Nu ben je ziek, helemaal van mij afhankelijk. Ik mag je pas antwoord geven als je weer naar buiten kunt.’

‘Goed, daar reken ik dan op. Ik zal niet van gedachten veranderen.’

Nu ging ze de kamer uit maar ze kwam gauw terug. In de korte eenzaamheid had Johan zich onbevredigd gevoeld. Stella was altijd zo ver van hem af in haar ontwijkende tederheid. Soms had hij het gevoel dat hij toch niet meer leefde en dat hij in de voorhof van het paradijs terechtgekomen was, een streek waar de gelukzaligheid wel kon worden voorgesteld, maar niet volledig bereikt, zodat de zielen geleidelijk aan het hoogste geluk konden wennen.

‘Ga naast me zitten,’ zei hij, toen ze met de medicijnen bezig was. Ze gehoorzaamde onmiddellijk.

‘Ben je echt?’ vroeg hij.

‘Ja,’ zei ze.

‘Maar hoe weet ik dat ik je niet droom?’

‘Wat maakt dat uit, als je jezelf meedroomt?’

Dit antwoord trof hem. Ze had gelijk. Maar tegelijk werd het hem bewust dat een kleine verschuiving in de eigenheid van de dingen hem dwong zich met het vraagstuk van het verschil tussen droom en werkelijkheid bezig te houden. Hij sloeg zijn armen om haar heen. Ze hielp hem zich op te richten en hij bleef met zijn hoofd tegen haar borst leunen.

‘Waarom blijf je zo ver van me?’ vroeg hij. ‘Als ik je omhels is het of je je inspant om net te doen of het je niet kan schelen.’

‘Het kan me veel schelen,’ zei ze zacht, maar met

[pagina 57]
[p. 57]

grote nadruk. ‘Heel veel. Verschrikkelijk veel. Hoor je dat? Heel veel.’

Hij zuchtte opgelucht en gleed terug in de kussens.

‘Ik droom niet,’ zei hij. ‘Nu weet ik zeker dat ik niet droom.’

Stella was nu ook veel meegevender geworden. Als hij haar omhelsde en streelde leefde ze met hem mee en kon hij haar toegevende bewegingen in zijn vingertoppen voelen.

Toen de dokter hem onderzocht en Stella als bewonderende ondergeschikte naast hem stond ondervond Johan dat als een onderbreking van hun intimiteit die hem bijna vijandig op de vragen van de arts deed antwoorden.

‘Voel je je nu sterk genoeg om op te staan?’ vroeg de dokter plotseling. De vraag schokte Johan. Zijn leven was verdeeld in twee episoden, vóór en in het ziekenhuis. Als hij opstond zou hij aan een nieuw tijdperk beginnen.

‘Allang,’ antwoordde hij.

‘Goed,’ zei de dokter. ‘Dan kan je het vandaag met zuster Stella proberen.’ Hij knikte vriendelijk en ging heen.

‘Stella,’ zei Johan. ‘Hoor je dat? Het mag. Ik wil meteen beginnen.’ Ze bewoog zich echter niet. Ze stond bij het venster met het gezicht half van hem afgekeerd. Het leek of ze hem niet gehoord had.

‘Hoor je me niet?’ vroeg hij scherp. Hij verdacht haar er nu van dat ze hem niet wilde helpen met opstaan omdat ze dan weer aan haar trouwbelofte zou worden herinnerd.

[pagina 58]
[p. 58]

Ze draaide zich naar hem toe.

‘Zou je niet even kunnen wachten? Tot morgen misschien. Je bent nog erg zwak. Het zou je allemaal erg kunnen tegenvallen.’

‘Nee. Ik wil nu. De dokter heeft gezegd dat het kan.’

‘Het is vaak een grote schok, dat opstaan. Je kunt je beter misschien nog wat voorbereiden.’

‘Nee. Help me.’ Het klonk als een snauw of als een bevel.

Ze ging langzaam op hem toe en hielp hem eerst rechtop in bed. Hij probeerde uit eigen kracht uit bed te stappen, maar dat lukte hem niet. Hij voelde zich krachtig genoeg, maar hij was blijkbaar toch te zwak. Stella nam hem met beide armen vast en hielp hem op de grond. De vloer scheen te golven en het bloed in zijn hoofd moest nog wennen aan de staande houding, maar spoedig voelde Johan zich er weer mee vertrouwd. Hij haalde diep adem. Hij ging weer volledig leven. Het viel hem nu pas op dat hij in een uitermate wijde, slobberige nachtjapon was gekleed, een vormeloos stuk wit doek zonder mouwen, dat tot op zijn tenen hing. Hij moest er om lachen.

‘Het lijkt wel of ik nog onthuld moet worden,’ grinnikte hij.

Stella lachte niet mee. Ze keek hem star en angstig aan.

‘Kijk niet zo benauwd,’ zei hij. ‘Het gaat prachtig. Ik sta al helemaal vast op de grond. Ik ben nog wat hobbelig in de benen maar dat is gauw genoeg afgelopen.’

Toen zag hij dat op een stoel zijn uniform lag, met

[pagina 59]
[p. 59]

alle kleurige strikjes die hij al had verdiend. De aanblik van zijn eigen kleren maakte hem blij. In uniform zou hij ook een ander mens zijn. Hij voelde zich gezond en krachtig en liep haastig naar de stoel, maar de korte inspanning had hem zo verzwakt dat hij nu niet meer uit eigen beweging zijn witte nachtjapon over zijn hoofd kon uittrekken.

‘Je moet me toch even helpen, Stella,’ zei hij verontschuldigend en glimlachend.

Ze liep snel op hem toe. Vóór ze hem kon aanraken omhelsde hij haar, maar nam vlug zijn handen terug toen hij merkte dat ze er weer onverschillig onder bleef.

‘Ik ben alleen patiënt voor haar geweest,’ dacht hij bitter. ‘Toen ik ziek was moest ze vriendelijk zijn. En nu ik beter ben is het afgelopen.’ Hij keek haar verwijtend aan. Ze huilde geluidloos. Weer omhelsde hij haar, enigszins beschaamd om zijn naaktheid.

‘Ik zal je met je uniform helpen,’ zei Stella.

Hij strekte zijn handen uit om ze in de mouwen van het jasje te steken. Toen zag hij dat hij bij het ongeluk beide armen had verloren.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken