Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De oertijd voor het venster (1966)

Informatie terzijde

Titelpagina van De oertijd voor het venster
Afbeelding van De oertijd voor het vensterToon afbeelding van titelpagina van De oertijd voor het venster

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.71 MB)

Scans (24.96 MB)

XML (0.25 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

verhalen


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De oertijd voor het venster

(1966)–Manuel van Loggem–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 151]
[p. 151]

De Pierewietertjes

‘De aarde geeft alles, maar de mens moet het verdienen,’ zei Jacob. ‘Werken is een straf ons door de beschaving opgelegd. Maar ik voel me niet schuldig en daarom wil ik niet boeten. Ik werk niet om te bestaan, maar ik ben er. Schenk je nog eens in.’

Ik schonk nog eens in. Ik benijdde Jakob. Hij hoefde niet hard te werken. Eens per maand maakte hij voor een reklamebureau slagzinnen, die altijd geslaagd waren en die meestal gemeengoed werden. Hij hoefde daar weinig voor te doen. Ze schenen hem aan te waaien. Maar hij was niet karig met de opbrengst ervan. Hij was geen eenzame drinker.

De wijn waaraan wij bezig waren was een drank waaraan je eerst lang moest wennen voordat je hem lekker vond, maar dit doel was de weg wel waard. Ik was al zo ver dat ik begon te wennen. Jakob als gastheer en eigenaar van de drank was al verder.

‘Ik houd ervan bij het werken van anderen aanwezig te zijn,’ vervolgde hij. ‘Niet alleen bij het eenvoudige zwoegen van straatmakers en havensjouwers, maar ook bij het werk van mensen wier nut niet duidelijk en dadelijk zichtbaar is. Gisteren ben ik bij Roozebottel geweest. Ken je hem?’

Ik knikte.

‘Vaag,’ zei ik vaag. ‘Meer als naam dan als gezicht.’

‘Hij staat op mijn lijst van bezichtiging,’ zei Jakob. ‘Hij komt eens per maand aan de beurt. Ik zie hem

[pagina 152]
[p. 152]

graag werken want het is rustig om hem heen en de aard van zijn arbeid verhindert hem het drinken niet. Integendeel.’

‘Hoe gaat het met hem?’ vroeg ik, ofschoon het me weinig kon schelen.

‘Dat weet ik niet met zekerheid,’ antwoordde Jakob. ‘Ik durf deze intieme vragen nooit te stellen. Of men antwoordt naar waarheid en dat vind ik pijnlijk of men liegt en dat vind ik onbeleefd.’

‘Roozebottel houdt zich in leven met het schrijven van schuine stukjes in de krant,’ ging Jakob verder. ‘Die lezen de mensen graag want ze denken altijd dat hun buurman erin belachelijk wordt gemaakt. Het komt zelden voor dat zij merken dat hij hen zelf bij de neus heeft gehad. Als dat gebeurt lachen ze niet, maar dan gaan ze zelf schrijven. Ingezonden stukken. Die worden rechtop gezet als teken van soberheid. De schuine stukjes zijn de dronkenlappen van de krant.’

Jakob schonk zich weer in en keurde de wijn alsof zijn tong nog in staat was tot denken, wat onmogelijk het geval kon zijn.

‘Roozebottel vaart er wel bij. Toen ik bij hem binnenkwam was hij juist bezig een grap te schrijven. Hij lachte er bij. Mensen denken dat humoristen ontmoedigde lieden zijn, maar dat is een misverstand, ontstaan door het zien van slechte films met clowns. Roozebottel lacht om zijn eigen grappen, wat niet meer dan behoorlijk is, want het betekent dat men zijn klanten ernstig neemt.’

Jakob zweeg. Hij schommelde zijn glas zachtjes heen en weer zodat twee zonnestralen er een duet in

[pagina 153]
[p. 153]

dansten. De wijn glinsterde als gesmolten edelsteen.

‘Deze man, deze Roozebottel,’ ging Jakob verder, ‘is de slaaf van de Pierewietertjes geworden. Hij heeft me het hele verhaal verteld. Hij was blij dat hij het aan iemand kwijt kon die er uit louter luiheid geen misbruik van zou maken en die hem graag mocht. Hij moest spreken, zei hij. Hij is verslaafd aan de Pierewietertjes zoals een ander aan de drank.’

Hier keek hij peinzend in zijn glas alsof hij zijn eigen mededeling met moeite kon verwerken.

‘Manuel,’ ging hij na enige tijd verder, ‘een man die onder invloed van de drank vreemde dingen doet verwisselt zijn dagelijks Ik met zijn nachtelijk Zelf. Een dronkaard zet zijn dromen om in daad, maar hij heeft de rechtvaardiging dat hij er slechts half bij betrokken is. Roozebottel echter heeft die rechtvaardiging niet. Zijn daden voert hij uit bij vol bewustzijn. Toen ik bij hem was wou de grap niet komen. Hij werd rood van inspanning, maar hij kon de geest niet geven. Toen nam hij een wandelstok en maakte magische tekens op het vloerkleed. Hij zong er een onverstaanbaar liedje bij. Ik schrok niet want ik dacht dat hij gedronken had en ik heb veel ervaring op dat gebied. Maar toen ik merkte dat hij nuchter was heb ik me van hem afgewend. Hij hield me terug bij mijn jasje. ‘Je moet me begrijpen,’ zei hij, ‘het is voor de Pierewietertjes.’

Jakob glimlachte nadenkend. Hij zette het glas aan zijn mond, dronk diep, bedacht zich toen, keek er nauwkeurig naar en zette het weg.

‘Hij wees ze me aan, Manuel, en ik heb ze gezien. De Pierewietertjes zijn zeer kleine kaboutertjes, onge-

[pagina 154]
[p. 154]

veer zo groot als een nagel, maar verder uiterst nauwkeurig gebouwd. Ze dragen kleurige broekjes en buisjes en rode puntmutsjes en ze hebben grijze baardjes. Ze liepen over de vloer als mooie, grote vlooien en ze keken mismoedigd naar de gebaren van Roozebottel. Eén van hen begon echter te lachen en dat monterde Roozebottel op. Hij legde zijn grote oor tegen het baardje van de Pierewieter en ging toen haastig aan het schrijven. De Pierewietertjes klommen over zijn rug op het papier en inspekteerden wat hij had neergezet en ze leken tegen de witte achtergrond op versierde letters. Daarna vertrokken ze, een beetje grimmig, als recencenten na een slechte voorstelling.’

Jakob schonk zijn glas vol, snoof de geur van de wijn op, aarzelde en nam toen een flinke slok. Haastig schoof hij het glas weer weg.

‘Drink nog wat, Manuel,’ zei hij tegen me.

Ik dronk. ‘Ik wil je verhaal nog verder horen,’ zei ik.

‘Roozebottel krijgt zijn grappen van hen. Hij moet iedere dag een stukje schrijven, maar de goede grappen zijn schaars. Iedereen vraagt zich af waar hij ze vandaan haalt en nu weet ik het. De Pierewietertjes brengen ze hem. Zij doen goed werk. In de nacht naaien zij bijvoorbeeld jassen en broeken voor arme kleermakers. Zij komen overal en horen veel. Ze zijn van nature goed en willen graag helpen, maar zoals alle filantropen verlangen zij hun prijs. De potsen die Roozebottel maakt zijn hun beloning en ze worden steeds kieskeuriger. Eerst kon hij met eenvoudige magie volstaan, maar nu verlangen ze al gezang, het trekken van gezichten en uitvoerige bezweringen van hem. Als ze erg

[pagina 155]
[p. 155]

veeleisend zijn moet hij zelfs een handstand maken. Hij heeft er speciale gymnastieklessen voor moeten nemen.’

Hij zweeg. De uitdrukking van ironische tevredenheid waarmee hij zijn verhaal was begonnen sleet af en hij zag er nu uit als iemand die jeuk heeft in deftig gezelschap.

‘Drink,’ zei ik en schoof het glas naar hem toe. Hij keek me dankbaar aan en nam een slok.

‘Ik heb Roozebottel haastig verlaten,’ vervolgde hij. ‘Ik had weliswaar medelijden met hem, maar zijn nabijheid kon ik niet meer verdragen. Ik had het gevoel dat hij mij zou kunnen aansteken. Toch moet ik aan hem denken, want ik weet dat hij steeds bezig is met de grap voor de volgende dag. Ik houd ervan anderen te zien werken, maar van deze slavernij van de humor moet ik huiveren.’

Ik stond op om weg te gaan. Ik houd er niet van te drinken met mensen die hun vreugde verliezen. Dat werkt aanstekelijk.

Bij de deur keek ik nog eens om. Jakob had een wandelstok genomen en schreef vreemde tekens op het vloerkleed. Met schorre stem zong hij een onverstaanbaar lied erbij. Toen ging hij op zijn handen staan. Ik had het idee dat ik op de vloer kleine wezentjes zag bewegen, maar ik had de moed niet die indruk door nadere beschouwing te bevestigen en ik vluchtte de trap af.

Ik ben daarna niet meer bij Jakob op bezoek geweest, maar iedere keer als ik een glas aan de mond breng smaakt de inhoud me bitter. Met mijn werk gaat

[pagina 156]
[p. 156]

het de laatste tijd slecht. De ideeën willen niet meer komen. Ik heb me gisteren een wandelstok aangeschaft. Vandaag heb ik me erop betrapt dat ik het adres van een gymnastiekleraar in het telefoonboek heb opgezocht.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken