Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Pit-tah de grijze wolf (1923)

Informatie terzijde

Titelpagina van Pit-tah de grijze wolf
Afbeelding van Pit-tah de grijze wolfToon afbeelding van titelpagina van Pit-tah de grijze wolf

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.78 MB)

Scans (9.16 MB)

ebook (2.98 MB)

XML (0.29 MB)

tekstbestand






Vertaler

S.J. Barentz-Schönberg



Genre

proza
jeugdliteratuur

Subgenre

roman
vertaling: Amerikaans-Engels / Nederlands


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Pit-tah de grijze wolf

(1923)–Jack London–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende

Tweede hoofdstuk.
De krankzinnige blanke.

In Fort Yukon woonden een klein aantal blanken. Zij hadden al lang in het land geleefd en minachtten de mannen die met de stoombooten aan land kwamen en noemden hen chechaquos. Zij genoten wanneer die mannen iets kwaads overkwam en voornamelijk van de slachting die de Indiaansche honden onder de honden der vreemdelingen aanrichtten. Zij gingen bij de aankomst van een stoomboot altijd naar den oever om de pret te zien en bewonderden

[pagina 99]
[p. 99]

het sluwe, woeste aandeel dat Pittah in dit spelletje had.

Maar er was één man onder hen die er buitengewoon veel schik in had. Hij snelde toe bij het eerste fluiten van een stoomboot en als het laatste gevecht over was en Pittah en de andere honden weg waren, keerde hij met een gezicht vol spijt naar het fort terug. Soms als een arme hond gillend zijn doodskreet uitte onder de scherpe tanden van den troep, kon die man zich niet langer bedwingen en sprong hij rond en schreeuwde van genot. Pittah bekeek hij altijd met scherpe, begeerige blikken.

Die man werd door de anderen de Mooie Smith genoemd. Niemand wist hoe hij eigenlijk heette en de heele streek kende hem als ‘Mooie Smith’. Maar hij was allesbehalve een schoonheid - hij was integendeel in het oogvallend leelijk. De natuur was niet gul voor hem geweest. Om te beginnen was hij heel klein en op zijn mager lichaam stond een nog veel magerder hoofd dat van achteren puntig toeliep. In zijn jeugd, voor hij door zijn kameraden de Mooie werd genoemd, was hij spottend Speldenknop geheeten.

Hij had een laag, opmerkelijk breed voorhoofd, daar scheen de natuur haar schrielheid berouwd te hebben. Zijn oogen waren groot en op verren afstand van elkaar. Zijn kaken waren breed en zwaar en schenen op zijn borst te rusten. Zijn hals was te tenger om zulk een zwaar hoofd te dragen.

Mooie Smith was wijd en zijd bekend als de grootste, gluiperigste lafaard. Zijn tanden waren breed en geel, terwijl zijn twee oogtanden, langer dan de andere als slagtanden tusschen zijn dunne lippen uitstaken. Zijn oogen waren geel en troebel; zijn haar, dun en onregelmatig gegroeid, was vuilgeel.

In één woord: Mooie Smith was een monster. Hij kon het niet helpen, hij was zoo geboren, maar hij was het. In het fort kookte hij voor de andere mannen, waschte de vaten en deed het ruwe werk. Zij verachtten hem niet, zij duldden hem slechts. En bovendien waren zij bang voor hem. Zijn laffe woede deed hen een schot in den rug of

[pagina 100]
[p. 100]

vergift in hun koffie vreezen. Maar iemand moest toch koken en wat zijn gebreken overigens ook waren, koken kon Mooie Smith best.

Dit was de man, die naar Pittah keek, die genoot van zijn woeste kracht en die hem wenschte te bezitten. Dadelijk trachtte hij Pittah aan te halen. Pittah deed alsof hij hem niet zag. Later, toen het aanhalen dringender werd, liet Pittah zijn tanden zien en ging hij achteruit met overeind staande haren. Hij hield niet van den man, hij voelde dat hij slecht was en hij was bang voor de uitgestoken hand en de pogingen tot lieve woordjes. Hij haatte den man. Zijn instinct zei hem, dat Mooie Smith een slecht mensch was, dat die man met zijn leelijk, verdraaid lichaam iemand was die pijn kon doen en dien men dus moest haten.

Pittah was in Grijzen Bevers kamp, toen Mooie Smith er het eerst een bezoek bracht. Bij het geluid der naderende voetstappen, nog voor hij zichtbaar werd, wist Pittah wie er kwam en begon zijn haar overeind te staan. Hij had rustig en op zijn gemak gelegen, maar sprong snel op en toen de man aankwam, sloop hij als een wolf naar het einde van het kamp. Hij wist niet wat zij zeiden, maar hij kon zien dat de man en Grijze Bever samen praatten.

Eens wees de man naar hem en Pittah gromde terug, alsof de hand op hem neerkwam. De man lachte daarom en Pittah sloop weg naar het beschermende woud.

Grijzen Bever weigerde den hond te verkoopen. Hij was door zijn handel rijk geworden en had aan niets behoefte. Bovendien was Pittah een waardevol dier, de sterkste hond dien hij ooit had gehad en de beste leider. En dan was er geen hond zooals hij aan de heele Mackenzie of de Yukon. Hij kon vechten. Hij maakte andere honden zoo gemakkelijk dood als een man een mug. Neen, Pittah was tot geen prijs te koop.

Maar Mooie Smith kende de Indianen. Hij bezocht Grijzen Bevers kamp dikwijls en had altijd eenige zwarte flesschen onder zijn jas verborgen. Een der uitwerkingen van whisky

[pagina 101]
[p. 101]

was een hevige dorst. Grijze Bever werd dorstig. Zijn koortsige en verbrande maag begon steeds meer van het heete vocht te vragen. Het geld dat hij voor zijn huiden en wanten en mocassins had ontvangen, begon weg te smelten. Het verdween steeds sneller en hoe leeger zijn geldzak werd, des te slechter werd zijn humeur.

Eindelijk waren zijn geld, zijn goederen en zijn goed humeur geheel verdwenen. Niets bleef hem over dan zijn dorst. Toen begon Mooie Smith weer met hem te spreken over den verkoop van Pittah, maar dezen keer bestond de koopprijs uit flesschen, niet uit dollars, en Grijze Bever was meer geneigd te luisteren.

- Breng ze mee en de hond is van jou, zei hij.

De flesschen werden gebracht en na twee dagen zei Mooie Smith tot Grijzen Bever:

- Haal je hond.

's Avonds sloop Pittah tevreden het kamp binnen. De blanke god was er niet. Maar nauwelijks lag hij rustig of Grijze Bever waggelde naar hem toe en bond hem een leeren riem om den hals. Hij ging naast Pittah zitten met het eene einde van den riem in zijn hand. In zijn andere hand had hij een flesch waaruit hij van tijd tot tijd dronk.

Zoo verliep een uur tot Pittah in de verte naderende voetstappen hoorde, die hij met overeind staande haren herkende, terwijl grijze Bever slechts suffend knikte. Pittah trachtte zacht den riem uit zijn meesters hand te trekken, maar de slappe vingers grepen steviger toe en Grijze Bever richtte zich op.

Mooie Smith stapte het kamp binnen en bleef naast Pittah staan. Deze gromde zachtjes en keek oplettend naar de gevreesde handen. Een hand werd uitgestoken en daalde voorzichtig op hem neer. Het grommen werd sterker, de hand daalde lager. Kwaadaardig keken Pittahs oogen, het grommen werd korter, scherper, de adem ging hijgend. Eensklaps deed hij een bliksemsnellen uitval. De hand werd even snel teruggetrokken en de tanden sloegen tegen elkaar

[pagina 102]
[p. 102]

zonder iets ertusschen. Mooie Smith was verschrikt en boos. Grijze Bever gaf Pittah een slag om zijn kop, zoodat deze gehoorzaam neerhurkte.

Pittahs achterdochtige blik volgde elke beweging. Hij zag Mooien Smith weggaan en terugkomen met een dikken knuppel. Grijze Bever gaf hem het einde van den riem in de hand. Mooie Smith wilde weggaan. Pittah weigerde mee te gaan. Grijze Bever sloeg hem rechts en links om hem te dwingen. Hij gehoorzaamde, maar vloog op den vreemdeling toe, die hem meetrok. Doch Mooie Smith sprong niet opzij. Hij had dit verwacht en sloeg met zijn zwaren knuppel Pittah tegen den grond. Grijze Bever lachte goedkeurend. Mooie Smith trok den riem weer aan en duizelig hinkte Pittah overeind.

Hij vloog Mooien Smith niet voor de tweede maal aan. Eén slag met den knuppel was voldoende om hem te overtuigen, dat de blanke god wist hoe hij dien moest gebruiken. Somber volgde hij Mooien Smith, grommend, met den staart tusschen de pooten. Mooie Smith hield den knuppel steeds tot slaan gereed.

In het fort gekomen, bond Mooie Smith hem stevig vast en ging naar bed. Pittah wachtte een uur. Toen knaagde hij den riem door en was in tien seconden vrij. De riem was door de scherpe tanden als door een mes in tweeën gedeeld. Grommend keek Pittah naar het fort en rende terug naar het kamp van Grijzen Bever.

Maar het gebeurde herhaalde zich. Grijze Bever bond hem met een riem vast en leverde hem 's morgens weer aan Mooien Smith af, maar hier begon een verschil. Mooie Smith gaf hem een pak slaag. Stevig vastgebonden, kon Pittah slechts nutteloos razen en de bestraffing verduren. Knuppel en zweep werden op hem gebruikt en hij kreeg de vreeselijkste slagen die hij ooit in zijn leven had ontvangen.

En Mooie Smith genoot van dit werkje. Hij vond het heerlijk. Met uitpuilende oogen keek hij naar zijn slachtoffer en zijn oogen schitterden dof, terwijl hij zweep of knuppel

[pagina 103]
[p. 103]

zwaaide en luisterde naar Pittahs smartkreten en hulpeloos gegrom. Want Mooie Smith was wreed zooals alle lafaards wreed zijn. Kruipend en gebukt bij slagen of scheldwoorden van de menschen, wreekte hij zich op schepsels die zwakker waren dan hij. Iedereen houdt van macht en Mooie Smith maakte hierop geen uitzondering.

Na het pak slaag sleepte Mooie Smith Pittah weer mee naar het fort. Maar dezen keer maakte hij hem met een stok vast. 's Nachts echter, toen al de mannen in het fort sliepen, knaagde Pittah den stok door, die hem tegenhield. Slechts met de grootste moeite en spierverwringing kon hij hem met zijn tanden bereiken en het kostte uren van geduldig knagen eer de stok in tweeën was. Zooiets had nog nooit een hond gedaan. Maar Pittah deed het en draafde vroeg in den morgen naar Grijzen Bevers kamp terug, waar hij reeds tweemaal was verraden. Doch hij was trouw en keerde terug om ten derde male daar verraden te worden.

Dezen keer werd hij half dood geslagen, terwijl Grijze Bever kalm stond te kijken naar den man met de zweep. Hij beschermde hem niet, Pittah was niet langer zijn hond. Na het pak ransel was Pittah er ellendig aan toe, een andere hond zou erdoor gestorven zijn. Maar zijn levenskracht was te groot - hij was maar alleen ellendig. Eerst was hij niet in staat zich voort te sleepen en Mooie Smith moest een half uur op hem wachten. Toen volgde hij wankelend en half blind Mooien Smith naar het fort.

Doch nu werd hij met een ketting vastgebonden, die zijn tanden weerstand bood en aan al zijn woeste pogingen om zich los te rukken.

Na eenige dagen vertrok Grijze Bever nuchter en doodarm naar de Mackenzie, Pittah bleef bij de Yukon het eigendom van een verdierlijkten, half krankzinnigen man. Maar wat weet een hond van krankzinnigheid! Voor Pittah was het een nieuwe, blanke, vreeselijke meester, wiens minsten wenk hij moest gehoorzamen.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken