Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Pit-tah de grijze wolf (1923)

Informatie terzijde

Titelpagina van Pit-tah de grijze wolf
Afbeelding van Pit-tah de grijze wolfToon afbeelding van titelpagina van Pit-tah de grijze wolf

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.78 MB)

Scans (9.16 MB)

ebook (2.98 MB)

XML (0.29 MB)

tekstbestand






Vertaler

S.J. Barentz-Schönberg



Genre

proza
jeugdliteratuur

Subgenre

roman
vertaling: Amerikaans-Engels / Nederlands


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Pit-tah de grijze wolf

(1923)–Jack London–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 145]
[p. 145]

Derde hoofdstuk.
In de woning van den god.

Niet alleen leerde Pittah snel, maar hij had ook veel gereisd en wist zich bij zijn omgeving aan te passen. Hier, in Sierra Vista - dat was de naam van Rechter Scotts landgoed - begon hij zich spoedig thuis te gevoelen. Hij had verder niet veel last met de honden. Dick beschouwde weldra Pittah als een nieuwen bewoner van het huis en als hij zijn zin had gekregen zou hij spoedig goede vrienden zijn geweest met den vreemde; maar Pittah verlangde geen vriendschap, het eenige dat hij van honden vroeg, was dat zij hem met rust lieten. Dicks vriendelijkheden hinderden hem en hij joeg hem grommend weg, tot het goedhartige dier zijn pogingen opgaf en geen nota meer van hem nam.

Collie echter plaagde hem voortdurend. Zij durfde hem - het was haar verboden - niet meer aanvallen, maar zij plaagde en mishandelde hem waar zij eenigszins kon. Hij nam zoo weinig mogelijk nota van haar en deed zijn best haar uit den weg te blijven.

Maar Pittah had nog heel veel andere dingen te leeren. Sierra Vista was heel wat grooter dan Grijzen Bevers tent. Hij moest op zooveel personen letten. Daar waren Rechter Scott en zijn vrouw. Daar waren de twee zusters van den meester, Betsy en Mary. Daar waren zijn vrouw Alice en zijn kinderen, Weedon en Maud, kleuters van vier en zes. Hij begreep echter zeer spoedig dat die allen bij zijn meester behoorden en wat voor zijn meester waarde had, had dit ook voor hem en werd door hem zorgvuldig bewaakt en beschermd.

In het eerst hield hij niet van de kinderen. Hij haatte en vreesde hun handjes. Hij had van kinderhanden in de Indiaansche dorpen heel wat te verduren gehad. Als Weedon en Maud in het begin bij hem kwamen, gromde hij kwaad-

[pagina 146]
[p. 146]

aardig. Een stomp en een berispend woord van den meester hadden hem toen gedwongen die liefkoozingen te verdragen, ofschoon hij gromde en bromde onder hun kleine handjes.

Toen kwam een tijd, dat hij begreep hoe dierbaar die kinderen zijn meester waren en geen stomp of vermaning was noodig voor zij hem konden streelen. En later begon hij werkelijk van de kinderen te houden.

Na de kinderen kwam Rechter Scott. Pittah mocht gaarne aan zijn voeten liggen, terwijl hij de courant las en van tijd tot tijd een vriendelijk woordje tot Pittah richtte. Doch dit was alleen wanneer de meester er niet was. Zoodra de meester verscheen, hielden, wat Pittah betrof, alle andere wezens op te bestaan.

Pittah stond al de leden van het gezin toe hem te verwennen en te streelen, maar geen hunner werd ooit voor hem wat zijn meester voor hem was, ze waren voor hem slechts bezittingen van den meester.

De bedienden waren bang voor hem - hij viel ze niet aan, dat was alles, omdat zij van zijn meester waren en tot zijn gezin behoorden.

Maar Pittah moest nog veel, heel veel leeren.

In het Noorden was de hond het eenige huisdier. Alle andere dieren leefden in de Wildernis en waren, als ze niet al te verschrikkelijk bleken, de wettige prooi van den hond. Zijn heele leven had Pittah op levende dingen jacht gemaakt. Het kwam niet in zijn hoofd op te vermoeden dat het in het Zuiden anders was. Doch dat zou hij spoedig in zijn nieuwe woonplaats ondervinden.

's Morgens vroeg om het huis slenterend, trof hij een kip die uit den kippenloop was ontsnapt. Pittahs natuurlijke aandrang was ze te verslinden. Een sprong, geblikker van tanden, een verschrikt gepiep - en op was de kip. Ze was lekker zacht en vet en Pittah likte zijn lippen af en vond het lekker.

Later op den dag trof hij toevallig een andere kip bij de stallen. Een der stalknechts snelde toe. Hij kende Pittahs

[pagina 147]
[p. 147]

soort niet en nam als wapen dus alleen maar een lichte zweep mee. Bij den eersten zweepslag liet Pittah de kip los en vloog den man aan. Stil sprong hij toe en greep den knecht bij de keel.

Met een: ‘O, mijn God,’ wierp de verschrikte stalknecht de zweep weg en beschermde zijn keel met beide armen. Zijn bovenarm werd tot op het been opengehaald.

De man was doodelijk verschrikt door zulk een woestheid en het zou slecht met hem zijn afgeloopen als Collie niet op het tooneel was verschenen. Zij redde den knecht zooals zij Dick had gered. Razend van woede vloog zij op Pittah aan, de knecht ontsnapte naar de stallen, terwijl Pittah achteruit ging voor Collie's scherpe tanden.

- Hij moet leeren dat hij de kippen met rust moet laten, zei de meester, maar ik kan hem geen lesje geven voor ik hem op heeterdaad betrap.

Twee avonden later werd hij daartoe in de gelegenheid gesteld. Pittah had nauwkeurig de kippen en haar gewoonten gadegeslagen. Dien nacht klom hij op een stapel hakhout en van daar op het dak van den kippenloop en sprong toen in de omheining. Een oogenblik later begon de slachting.

Toen de meester 's morgens op de veranda kwam, zag hij vijftig kippen door den bediende daar netjes op een rij neergelegd. Hij floot zachtjes eerst van verrassing toen van bewondering. Zijn blik ontmoette dien van Pittah, die vol trots was alsof hij een lofwaardige daad had verricht. Toen hield hij hem een lange strafpredikatie, toornig, berispend. Hij hield Pittahs neus boven de gedoode kippen en gaf hem tegelijkertijd eenige flinke tikken.

Pittah plunderde nooit weer een kippenhok, het was tegen de wet en hij had zijn les geleerd.

Maar er waren zooveel wetten te leeren. Hij mocht ook geen kippen aanraken, die anderen goden behoorden. Er waren katten en konijnen en kalkoenen en daarvan moest hij afblijven. Het kostte moeite hierin zijn instinct te overwinnen, maar het was de wil van de goden. En hij leerde

[pagina 148]
[p. 148]

dat er tusschen hem en de tamme dieren geen vijandschap mocht bestaan, maar dat de andere dieren - eekhoorntjes, kwartels - in het wild leefden en de rechtmatige prooi van iederen hond waren.

Ja, het leven was moeilijk te leeren voor Pittah.

In de stad, in San José, waren slagerswinkels waar vleesch binnen zijn bereik hing. Dat vleesch mocht hij niet aanraken. Er waren katten in de huizen die zijn meester bezocht, die mocht hij niet aanraken. En er waren overal honden die hem aangromden, die mocht hij niet aanraken. Als hij achter het rijtuig van zijn meester draafde en kleine jongens gooiden hem met steenen, dan mocht hij ze niet aanraken. Maar op een dag sprong de meester uit het rijtuig en ranselde de jongens met de zweep af. Daarna wierpen zij geen steenen meer en Pittah begreep en was voldaan.

Op zijn weg naar de stad waren bij een herberg drie honden, die hem aanvlogen als hij voorbijging. Zijn meester had hem streng verboden te vechten en daar hij zijn les goed had geleerd, had Pittah het hard te verantwoorden, als hij daar langs ging. Dat verdroeg hij eenigen tijd en de mannen in de herberg hadden er pret in de honden op Pittah aan te hitsen. Op zekeren dag hitsten zij weer de honden op hem aan. De meester liet het rijtuig stilstaan.

- Pak ze, zei hij tot Pittah.

Maar Pittah kon het niet gelooven. Hij keek naar zijn meester en hij keek naar de honden, toen keek hij weer vol vragende verwachting naar zijn meester.

De meester knikte en zei:

- Pak ze, jongen, pak ze.

Nu aarzelde Pittah niet langer. Hij keerde zich om en sprong tusschen zijn vijanden. Er was gegrom, gebrom en woest schitteren van tanden. Het stof op den weg vloog in wolken op. Doch na eenige minuten lagen twee honden in het zand en was de derde op den loop. Hij sprong over een sloot, over een schutting, en vluchtte naar het vrije veld.

Pittah volgde hem, glijdend als een wolf en snel, geruisch-

[pagina 149]
[p. 149]

loos als een wolf. In het midden van het veld haalde hij den hond in en beet hem dood.

Na de driedubbele slachting zorgde iedereen in het heele dal, dat hun honden den Vechtenden Wolf met rust lieten.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken