Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
België in de Tweede Wereldoorlog. Deel 1 (1973)

Informatie terzijde

Titelpagina van België in de Tweede Wereldoorlog. Deel 1
Afbeelding van België in de Tweede Wereldoorlog. Deel 1Toon afbeelding van titelpagina van België in de Tweede Wereldoorlog. Deel 1

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (24.23 MB)

XML (0.37 MB)

tekstbestand






Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/geschiedenis/Tweede Wereldoorlog


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

België in de Tweede Wereldoorlog. Deel 1

(1973)–Paul Louyet–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

De verloren vrede (1918/1939)


Vorige Volgende
[pagina 120]
[p. 120]

24 / De krisis van het Belgisch parlementair regime

Nadat de Nationale Konferentie van de Arbeid en de tweede regering van Zeeland de sociale moeilijkheden uit de weg hebben geruimd en ons land grotendeels verenigd achter de nieuwe buitenlandse politiek staat, is het betrekkelijk rustig geworden in België.

Op het binnenlands vlak gaat de wederopbouw voort. De werkloosheid blijft dalen en de pas bereikte sociale vrede krijgt met de dag meer vaste grond onder de voeten.

Op het eerste gezicht schijnen de regeringspartijen er ook op vooruit te gaan; zij trachten alleszins de bressen te vullen die de oppositie bij de jongste verkiezingen heeft geslagen; zij doen dit niet zonder sukses.

Van Zeeland zal het Vlaams nationalisme enkele sterke argumenten ontnemen. Hij zal voornamelijk de amnestiewet voor de Kamers brengen en ze, niettegenstaande geweldige oppositie in het parlement en rumoerige manifestaties van de ‘fraternellen’ van oudstrijders op straat, doen aanvaarden. Eindelijk is dit twistpunt, dat België bijna twintig jaar lang heeft verscheurd, uit de weg geruimd. Althans in principe.

Wat van Zeeland's moeilijkste probleem, Rex, betreft, mag hij naarmate de tijd vordert, ook optimistischer worden. Sedert de sociale vrede in het land is hersteld, is de vrees van de middenstand voor een volkfront in België geweken; bovendien heeft de algemene verbetering van de ekonomisohe toestand ook deze laag van de bevolking bereikt. Zij zal derhalve minder radikaal gaan reageren en in veel mindere mate door Rex worden aangetrokken.

Degrelle, die wel voelt dat zijn beweging niet meer op volle toeren draait, wil door een reeks elkaar snel opvolgende ‘coups’ de aandacht van het publiek gaande houden en vergaloppeert zich fataal.

In oktober 1936 wil hij een monsterbetoging organiseren en is zo zeker van zijn aantrekkingskracht op de menigte, dat hij een opkomst voorspelt van tweehonderdduizend manifestanten. Zijn overmoed wordt gestraft door een ware zondvloed; het regent de 25ste oktober zo hevig dat heel wat Rexisten zijn thuisgebleven en de ‘chef’ amper vijfduizend man achter zich krijgt.

Wanneer hij geen toelating ontvangt om voor de Belgische radio te spreken, meent hij een ‘stunt’ te hebben gevonden door via Radio Turijn de Belgische bevolking toe te spreken en België zelf, langs een grote, fascistische omweg, over de hekel te halen. Zelfs bij het weinig chauvinistisch Belgisch publiek wordt pijnlijk een nationale snaar geraakt op een wijze die men van een middenstands-nationalist als Degrelle niet zou hebben verwacht.

Het ergste komt evenwel nog.

Want een goede gelegenheid voor een spektakulaire kampagne schijnt te ontstaan wanneer de eerste-minister persoonlijk in opspraak wordt gebracht. Van Zeeland was tot 1935 vice-goeverneur van de Nationale Bank geweest, maar om premier te kunnen worden had hij ontslag moeten nemen. In maart 1937 wordt hij door oudminister Sap, de invloedrijke eigenaar van ‘De Standaard’, ervan beschuldigd op wederrechtelijke wijze te genieten van bepaalde ‘tegemoetkomingen’ vanwege de Nationale Bank. Hoewel deze beschuldiging met klem door van Zeeland wordt tegengesproken en zelfs weerlegd, schijnt het ogenblik bijzonder gunstig voor Degrelle om een nieuwe aanval op het regime te doen.

Hij geeft een rexistische volksvertegenwoordiger voor Brussel, evenals alle Rexistische plaatsvervangers, bevel ontslag te nemen uit het parlement en provoceert zodoende een plaatselijke tussentijdse verkiezing. De bedoeling is het tot een krachtproef te doen komen en met cijfers in de hand te bewijzen dat Rex nog steeds vooruitgaat.

De regering neemt evenwel de handschoen op en vraagt van Zeeland, die wel premier maar geen parlementair is, zijn kandidatuur te stellen. Een zeer hevige verkiezingskampagne begint: van Zeeland kan rekenen op de steun van alle ‘nationale’ partijen; Degrelle heeft als enige bondgenoot de te Brussel weinig populaire Vlaams-Nationalisten. Wanneer bovendien, juist vóór de verkiezingen, kardinaal Van Roey de gelovigen aanmaant

[pagina 121]
[p. 121]

voor van Zeeland te kiezen, is Degrelle's lot bezegeld.

De 5de april stemt 76% van de Brusselse bevolking voor van Zeeland, slechts 19% voor Degrelle.

Het is ogenschijnlijk gedaan met het Rexisme, dat zichzelf nog wat zal overleven, maar als politieke macht volledig teloorgaat. Bij de verkiezingen van 1939 verliest de partij in de Kamer 17 van de 21 zetels.

Het heeft er dus alle schijn van dat het regime, een ogenblik tot in zijn grondvesten geschokt, zich gaat herstellen. Ook de ‘nationale’ partijen, die zo werden gehavend door de jongste verkiezingen, schijnen begrepen te hebben dat een nieuwe aanpak nodig is.

Het is opvallend hoe jongere elementen in deze periode steeds meer op de voorgrond treden en definitief de leiding van de grote formaties gaan overnemen. De doktrines worden vernieuwd, de partijen gereorganiseerd, nieuwe methodes worden ingevoerd.

Het is het moment van glorie van Paul van Zeeland die nooit zo sterk in het zadel heeft gezeten als nu, na zijn geweldig persoonlijk sukses tegen Degrelle; het is het ogenblik waarop het katholiek blok zich beter bewust wordt van de grote tegenstellingen in haar schoot en haar logge lichaam verjongt: voortaan komen Waalse en Vlaamse vleugels apart op ten einde beter te kunnen reageren op de nationalismen in beide landsgedeelten. Bovendien wordt de doktrine opnieuw geformuleerd: de Katholieke Partij wil een soort Mussoliniaans korporatisme, dat vele jonge katholieken aanspreekt, maar behoudt essentiële elementen uit het parlementair bestel: algemeen stemrecht, parlement.

Naast van Zeeland komen nieuwe sterren op. De Schrijver, die in 1935 al één van de jongste ministers van Georges Theunis was en bijzonder invloedrijk wordt in de Vlaamse vleugel van de partij, Gaston Eyskens, Albert De Vleeschauwer, noem maar op: de toekomstige tenoren van de Christelijke Volkspartij duiken in deze periode op.

In de B.W.P. straalt van Hendrik de Man de vernieuwingsdrang uit; het is ook voor hem een periode van glorie. Niet alleen hebben de konjunktuurmaatregelen van het plan de werkloosheid herleid, maar de door het plan voorgestane struktuurhervormingen zijn gedeeltelijk opgenomen in de regeringsverklaring.

Bovendien wil de Man schoon schip maken in de partij en ageren tegen het affairisme, het samenvoegen van vele winstgevende baantjes in parlement, socialistische organisaties, pers en welke andere instellingen meer, binnen of buiten de B.W.P.

Kortom, er schijnt nieuw leven te komen in het bestel. Het is evenwel maar schijn. Langzamerhand zal het regime terug in verval geraken, wanneer de onmiddellijke aanleiding tot aktie verdwenen is, wanneer het Rexistisoh gevaar is geweken.

Na Degrelle's geweldige nederlaag in april 1937 komen de tegenstellingen tussen de meerderheidspartijen terug op de voorgrond; binnen de partijen zelf wordt de kloof tussen de verscheidene vleugels trouwens groter. Deze inzinking is een uitstekende voedingsbodem voor de schandalen, die het regime nu als zijn schaduw volgen en in ieders ogen het zinnebeeld worden van zijn volledige dekadentie.

Het wordt na enkele maanden sociale vrede ook duidelijk dat de konservatieve katholieke en liberale kringen zich steeds weigerachtiger gaan opstellen tegen de sociaal-ekonomische aspekten van het regeringsprogramma en dat zij alle mogelijke drukking uitoefenen om de uitvoering ervan te blokkeren.

Eens te meer staan in de Katholieke Partij konservatieven en christen-democraten tegenover elkaar.

Een andere moeilijikheid is de amnestie. Hier zijn de Vlaamse en Waalse katholieken het met elkaar niet eens, evenmin als de liberalen in beide landsgedeelten.

Op beide punten bewaart alléén de B.W.P. ogenschijnlijk een zekere eenheid. Maar in de socialistische kringen heeft men ook problemen.

Sedert Hendrik de Man een steeds grotere plaats inneemt in de B.W.P., zijn inderdaad konflikten van zowel doktrinaire als van praktische aard ontstaan. Wij hebben reeds tevoren vermeld dat de ‘oude garde’ het niet eens is met zijn opvattingen inzake de klassenstrijd en zijn bedoeling om van de B.W.P. niet meer een arbeiderspartij maar een volkspartij te maken; ook het verlaten van het internationaal voor het nationaal socialisme is niet naar de zin van Vandervelde, Louis de Brouokère en zovele andere B.W.P.-‘marxisten’.

[pagina 122]
[p. 122]

Maar ook praktische redenen als de reeds geciteerde ‘kumul’-aangelegenheden, of pure personenrivaliteit verwijden de kloof tussen de onderscheiden frakties in de partij.

Hoewel de wrijvingen in de B.W.P. moeilijk kunnen worden toegeschreven aan een kwestie van leeftijd alleen, verscherpt het ‘generatie-konflikt’, zoals het gewoonlijk wordt genoemd, de onenigheid in de partij over alle problemen die zich voordoen.

Dit blijkt op de meest spektakulaire wijze naar aanleiding van het Spaans vraagstuk.

In 1937 wordt het steeds duidelijker, dat de niet-interventiepolitiek van de demokratieën uitsluitend de Spaanse republiek treft; Duitsland en Italië helpen Franco openlijk en storen zich niet in het minst aan welk protest ook. De republikeinse regering verliest zienderogen veld en zal, zo de huidige toestand voortduurt, onvermijdelijk bezwijken. Daarom dringen Vandervelde en de Brouckère sterk aan opdat België zijn internationale politiek zou wijzigen en de Spaanse republiek bijstaan. In de schoot van de B.W.P. wordt deze mening sterk aangevochten door de ‘nationale’ socialisten de Man en Spaak. Maar de ruzie wordt voortgezet in de ministerraad; daar wordt Vandervelde op dergelijke wijze in verband met het Spaans vraagstuk door zijn twee socialistische kollega's-ministers aangevallen, dat hij zijn ontslag neemt als minister.

Dezelfde betwisting zal trouwens in 1938 leiden tot Vandervelde's ontslag als voorzitter van de B.W.P.

De onenigheid onder de partijen en de konflikten binnen de onderscheiden groepen vormen tot het uitbreken van de tweede wereldoorlog de achtergrond van het politiek leven in België; intussen stijgt de internationale spanning voortdurend en gaat ook de binnenlandse toestand weer verslechteren.

De glorietijd van Paul van Zeeland duurt inderdaad niet lang. Wij hebben reeds gezien dat, zelfs binnen de Katholieke Partij, de eerste-minister onregelmatigheden werden aangewreven inzake zijn betrekkingen met de Nationale Bank. De premier had de hem ten laste gelegde feiten met een dergelijke verontwaardiging en een zulkdanige welbespraaktheid gelogenstraft, dat het parlement in overgrote meerderheid zijn vertrouwen in de regering betuigde.

In juli 1937 start evenwel een nieuw offensief tegen van Zeeland. Men beticht hem ervan, dat in de Nationale Bank een ‘zwarte kas’ bestaat, een zgn. ‘cagnotte’, die de behoorlijke wedden van de hoge ambtenaren op niet minder behoorlijke wijze afrondt.

Ook de eerste-minister heeft, wanneer hij nog vice-goeverneur van de Nationale Bank was, zijn deel van deze zwarte voordelen gehad. Wat evenwel veel erger is, hij heeft van de ‘cagnotte’ nog belangrijke sommen aanvaard, nadat hij de Bank heeft verlaten en premier is geworden. Het nieuws ontploft als een bom; het bedrag is te aanzienlijk: 330.000 frank in 1937; de eerste-minister heeft eerst gelogenstraft en daarna weinig overtuigende inlichtingen verstrekt. Wanneer het incident toch gesloten lijkt, begint het schandaal pas voorgoed. De prokureur-generaal Hayoit de Thermicourt deelt inderdaad in oktober 1937 de regering mede, dat het parket dergelijke onregelmatigheden in het beleid van de Nationale Bank heeft ontdekt, dat een rechtszaak onvermijdelijk is. De 25ste oktober 1937 neemt Paul van Zeeland, en met hem de regering, ontslag.

Met dit ontslag begint één van de zwaarste kabinetskrisissen die ons land tijdens de tussenoorlogse periode heeft gekend. Het tweede kabinet van Zeeland was slechts tot stand gekomen door de drukking van het Hof. Het had een vergelijk kunnen tot stand brengen tussen konservatieven en progressieven dank zij de bijzonder dramatische omstandigheden en de aanzienlijke gaven van Paul van Zeeland.

Beide, omstandigheden en premier, zijn verdwenen. De tendens naar verdeeldheid, die sedert juni 1936 ondergronds is gaan groeien, komt nu duidelijker dan ooit op de voorgrond; men is het onder de partijen, men is het in de partijen over omzeggens niets meer eens. Het vormen van een regering is daarom bijna onbegonnen werk; het in stand houden van een kabinet is voortaan een bovenmenselijke taak die trouwens door niemand meer dan een paar maanden zal kunnen volgehouden worden.

Na van Zeeland's ontslag volgen zeven formateurs elkaar op in één maand tijd; zij falen allemaal tot koning Leopold weer optreedt en de achtste, de liberaal Paul-Emile Janson, eindelijk een regering van nationale unie aan het parlement voorstelt. Zij houdt het nauwelijks vijf maanden vol en brengt niets tot stand. Nochtans ontbreekt het niet aan problemen; want de konjunktuur is

[pagina 123]
[p. 123]


illustratie
1




illustratie
2




illustratie
3a




illustratie
3b




illustratie
3c




illustratie
3d




illustratie
3e




illustratie
het regime in opspraak
Sedert 1932 is oud-minister Crockaert politico-financiële schandalen beginnen aanklagen; Degrelle zet deze kampagne voort. Maar ook een ander oud-minister, Gustaaf Sap, eigenaar van ‘De Standaard’, begint te beschuldigen. Hij onthult eigenaardige praktijken op de Nationale Bank (1) waar Premier van Zeeland, vóór zijn benoeming tot eerste-minister, vice-goeverneur was. Sap brengt aan het licht dat de hoge ambtenaren van deze instelling niet alleen bijzonder mooie salarissen kregen maar ook zeer behoorlijke ‘tegemoetkomingen’ ontvingen uit een ‘zwarte’ kas, de ‘cagnotte’. De goeverneur van de Bank, Louis Franck, ook al een oud-minister, geeft dit toe (2). Paul van Zeeland loochent echter sedert zijn ambtsaanvaarding nog geld uit de ‘cagnotte’ te hebben gekregen, maar moet dan weinig overtuigende verklaringen geven voor de 330.000 fr. die de ‘zwarte’ kas hem toch had uitbetaald. Toch behoudt hij het vertrouwen van het Parlement. Wanneer wat later uitlekt dat onregelmatigheden werden aangetroffen in het beheer zelf van de Nationale Bank en een proces onvermijdelijk wordt, neemt van Zeeland, en met hern de regering, ontslag. Meteen begint een regime-krisis van belang; de regeringen volgen elkaar op, hebben een gemiddelde levensduur van nauwelijks zes maand en brengen weinig of niets tot stand. Deze toestand zal duren tot de oorlog uitbreekt... (foto's 3a, b, c, d, e)


[pagina 124]
[p. 124]


illustratie
4




illustratie
5




illustratie
6




illustratie
7
het regime in opspraak
Na van Zeeland zijn de konservatieve vleugels van de regeringen van nationale unie de medewerking met de socialisten beu. Zij vinden een mooie gelegenheid hun ‘unie’ met de B.W.P. te verbreken naar aanleiding van de zaak Dr. Martens. Deze oud-aktivist (4) was door de amnestie in al zijn rechten hersteld en, in 1938, benoemd tot lid van de Vlaamse Akademie voor Geneeskunde. Het ‘patriottisme’ van de konservatieve middens komt in opstand en brengt de regering Spaak in het gedrang.
De tussenkomst van koning Leopold, op 2 februari 1939, belet niet dat Spaak tot ontslag wordt gedwongen (5).
Het publiek is het parlementaire bestel beu en heeft voor zijn vertegenwoordigers slechts wantrouwen en minachting. Het reageert door tegen het regime te stemmen of fluit het aan door fantaisistische kandidaten als Leo Frenssen (6) naar de Kamer te zenden in 1939 (7).


[pagina 125]
[p. 125]

einde 1937 bepaald niet meer zo goed als een jaar geleden. Aan de ene kant stijgt de werkloosheid weer; aan de andere kant steigeren de werkgevers (en met hen de konservatieve krachten in het parlement) tegenover de last van de sociale maatregelen, die een jaar geleden werden getroffen.

Wanneer het kabinet Janson op zijn programma tot ekonomisch herstel valt, wordt het opgevolgd door de regering van Paul-Henri Spaak.

Spaak's regeringsverklaring is als het ware een katalogus van de problemen, waarover men het in en onder de partijen niet eens kan worden: Spanje, de sociaal-ekonomische politiek, de Vlaamse kwestie. Het is trouwens een bewijs van de handigheid van de nieuwe eerste-minister, dat hij het langer heeft volgehouden met het schipperen tussen de vele frakties dan wie ook na hem, tot de oorlog zal uitbreken.

Wat Spanje betreft, is het in 1938 klaar, dat Franco het in de nabije toekomst zal halen; men dringt er daarom van katholieke en van liberale zijde op aan handelsbetrekkingen met het voorlopig te Burgos gevestigd nationalistisch regime aan te knopen. De B.W.P., op dit ogenblik nog altijd voorgezeten door Vandervelde, is niet geheel gewonnen voor het nationaal socialisme van de Man en Spaak en stemt niet in met de gewenste toenaderingspolitiek. Het zijn daarom de socialisten die de regering van Spaak meer dan eens het leven zuur maken; toch zullen zij ook inzake het Spaans vraagstuk toegeven, uit vrees een regeringskrisis uit te lokken precies op een ogenblik waarop bet ekonomisch leven sterk achteruit loopt en de B.W.P. aanvoelt dat men van konservatieve zijde ongeduldig wordt over de socialistische regeringspartners.

De spanningen in de koalitie zijn evenwel zo groot, dat haast elke zaak de aanleiding kan zijn tot een uiteindelijke konfrontatie. Het einde van de eerste regering Spaak is de aangelegenheid van dokter Martens geweest.

Volgens de amnestie, die tijdens de tweede regering van Zeeland was goedgekeurd, had men de straffen voor aktivisme niet alleen opgeheven, maar ook volledig uitgewist. De veroordeelden hebben dus weer een volledig schone lei en niets belet meer hun benoeming in openbare ambten of hun eervolle onderscheiding. De regering Spaak heeft nu de Koninklijke Vlaamse Akademie voor Geneeskunde opgericht en een oud-aktivist, dokter Martens, benoemd tot lid van het genootschap.

De gelegenheid is te schoon om ze zonder meer te laten voorbijgaan; de ultra-patriottische fraktie van de openbare mening wordt opgezweept, de oudstrijders manifesteren opnieuw voor het graf van de Onbekende Soldaat, de konservatieve parlementsleden trekken weer ten strijde.

De regering haalt in de zaak Martens nipt de meerderheid in de Kamer, maar zij heeft dit te danken aan de steun van het V.N.V.; een sterke fraktie van de liberale en katholieke meerderheidspartijen heeft tegengestemd. Daarop verlaten de liberale ministers de regering en dient Spaak niettegenstaande een nieuwe tussenkomst van koning Leopold, zijn ontslag in.

De zaak Martens heeft het land geen goed gedaan. De amnestiewet had heel wat Vlaamse misnoegdheid opgeheven en, wat de bedoeling was, het V.N.V. een zeer sterk argument ontnomen. Nu blijkt het dat de wet niet voldoende is en dat de strijd blijft voortgaan. Want dokter Martens zal niet zetelen in de Akademie en ontslag nemen. Het geval van dokter Martens staat trouwens niet alleen; want benevens de amnestie blijft ook het taalprobleem nog altijd bestaan. De wetten van 1932 worden slecht en soms helemaal niet toegepast. Gekleed in een witte kiel en uitgerust met een verfborstel gaan Grammens en zijn ‘Raad van de Daad’ alle overtredingen van de openbare besturen rechtzetten in Vlaanderen, te Brussel, op de taalgrens. Straatborden, opschriften op openbare gebouwen, wegwijzers, noem maar op, worden waar het hoort in de verf gezet.

Paul-Henri Spaak, Franstalig en Nederlands-onkundig, is op de hand van dokter Martens en staat ook niet vijandig tegen de aktie van Grammens. Dat hij, die het vertrouwen van zijn Waalse en Brusselse taalgenoten had moeten hebben, struikelt over Vlaamse aangelegenheden, spreekt boekdelen over de animositeit tussen beide landsgedeelten in deze periode.

Spaak wordt opgevolgd door een konservatief katholiek, Hubert Pierlot. Het eerste kabinet Pierlot houdt het slechts een week uit; de tweede regering Pierlot bestaat vier en een halve maand, wanneer de tweede wereldoorlog uitbreekt...

Het was in deze periode gebruikelijk de partijen verantwoordelijk te stellen voor de zeer grote instabiliteit van het gezag en telkens met verontwaardiging vast te stellen, dat de regeringen niet

[pagina 126]
[p. 126]

vielen voor het parlement maar dat zij door de partijleidingen ten val werden gebracht.

Het ligt nochtans voor de hand dat de onenigheid onder de partijen en, meer nog, de wrijvingen binnen éénzelfde partij, de weerschijn waren van de zeer grote tegenstellingen in het land, van de verdeeldheid van de bevolking over essentiële aangelegenheden. Het is niet minder duidelijk dat deze tegenstellingen de onenigheid in en onder de partijen deden ontstaan en niet omgekeerd, dat de partijen verantwoordelijk waren voor de onenigheid.

Dat belet evenwel niet dat men de laatste jaren voor de oorlog, tijdens een periode waarin de versterking van het gezag erg in de mode kwam, de instabiliteit van de regeringen als een voorwendsel gebruikte. Niet de politieke en sociale tegenstellingen in het land waren de schuld van de wankelbaarheid der regeringen, maar de partijen; omdat hetgeen men in de spiegel ziet niet bevalt, wil men de spiegel stukslaan; uit vele hoeken komt inderdaad het verlangen kijken de macht van het parlement te beperken.

Dit gevoelen, dat niet alleen in konservatieve kringen tot uiting komt, maar ook christen-democratische als socialistische voorstanders heeft, steunt op spektakulaire argumenten: de schandalen, de onmacht van de wetgevende macht om in krisisperioden snel en doeltreffend op te treden. Het versterkt bij de menigte de afkeer, die zij al van het parlementair regime heeft gekregen en doet tussen de vertegenwoordiging van het volk en het volk zelf, tussen het wettelijk en het werkelijk land, tussen ‘le pays légal’ en ‘le pays réel’ zoals Degrelle het zegde, een kloof ontstaan, een zeer grote leemte.

Zoals alle politieke leemten, zal ook deze worden gevuld. Alle hervormers willen immers in deze periode hetzelfde: zij willen de bevoegdheden van de wetgevende macht beperkten ten voordele van de uitvoerende macht: de koning.

Koning Leopold verloochent deze neiging niet, wel integendeel. Hij maant herhaaldelijk instellingen en personen tot meer discipline aan, hij stelt openlijk de partijen verantwoordelijk voor het gebrek aan kontinuïteit van het gezag en spreekt duidelijk zijn mening uit volgens welke hun macht moet worden begrensd. Maar hij houdt het niet bij de partijen alléén. Hoewel voorzichtig geformuleerd, verklaart koning Leopold zich, in een redevoering die hij uitspreekt na de val van de eerste regering Pierlot en die men het ‘koninklijk sermoen’ van de 12de april 1939 heeft genoemd, voorstander van een sterk regime. De eerste voorwaarde voor een verbetering van het bestel ‘is het herstel, in haar volle onafhankelijkheid en in haar volle actiemogelijkheid, van een werkelijk verantwoordelijke uitvoerende macht, t.t.z. een uitvoerende macht, samengesteld uit mannen die, zoo mogelijk, gedurende een heelen zittijd het land kunnen regeeren, zonder in hun werkzaamheid gehinderd te worden door wachtwoorden van een partij, door beslissingen van groepen en ondergroepen of door kiesbekommernissen.’

Geholpen door het voortschrijdend diskrediet, waarin het regime vervalt, wordt koning Leopold hoe langer hoe meer het middelpunt van het politiek leven in het land, de vader van het volk, de inkarnatie van het vaderland. Zijn populariteit stijgt naarmate deze van de vertegenwoordigers van het volk, van het parlement, daalt. Bij het einde van de vooroorlogse periode bepaalt zijn persoonlijke invloed de binnenlandse politiek. Het Belgisch buitenlands beleid wordt in zijn diplomatieke en militaire expressie uitsluitend koninklijk domein.

Het moge hier worden herhaald, dat de koninklijke optiek door de leidende instanties van haast alle partijen wordt gedeeld; het moge volstaan te verwijzen naar het werk, dat tijdens de oorlog aan baide zijden van de Noordzee, te Brussel en te Londen zal worden verricht met het oog op de dan onvermijdelijk lijkende hervorming van onze instellingen. Zowel graaf Lippens in het door de Duitsers bezette België als Paul-Henri Spaak, na de breuk met de koning en tijdens zijn verblijf met de uitgeweken Belgische regering te Londen, stellen een sterk regime na de oorlog in het vooruitzicht; het zal worden geleid door de koning en in ruime mate onafhankelijk zijn van het parlement...

Het regime, dat reeds zo weinig echt demokratisch was, zoekt de oplossing voor zijn kwalen in nog minder demokratie; trouwens, in het tijdsgebeuren staat de demokratie overal op de slechte helling.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over het gehele werk

landen

  • over Groot-Brittannië (en Noord-Ierland)

  • over Frankrijk

  • over Duitsland

  • over Verenigde Staten