Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Een dure eed (1892)

Informatie terzijde

Titelpagina van Een dure eed
Afbeelding van Een dure eedToon afbeelding van titelpagina van Een dure eed

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.88 MB)

ebook (2.90 MB)

XML (0.35 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Een dure eed

(1892)–Virginie Loveling–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende

IX.

Het nieuws viel als een donderslag op het dorp en verspreidde zich dra daarna als een vuur over het omliggende: de twee kleinzonen van Peetje Voncke waren in Frankrijk aangehouden!

En dat waarom?

Wel, als kinderen van een vreemdeling waren zij in België niet als lotelingen opgeëischt; het Fransch Gouvernement had evenmin naar hen omgezien, zoolang zij in den vreemde vertoefden; nu zij den voet op vaderlandschen bodem gezet, en, wellicht door het geldig maken hunner rechten op eene kleine erfenis aldaar, de aandacht getrokken hadden, werden zij dienstplichtig als ieder ander jongeling.

Dit had de oude Voncke niet vermoed, hij die zich bij gelegenheid de handen wreef, omdat Marcellien en Filip het in de beide landen ontsnapten. Het is ook waar, dat hij er zelfs sedert eenige jaren niet meer aan gedacht, en evenals zij zelven er de mogelijkheid niet van had ingezien.

[pagina 31]
[p. 31]

En nu werd deze inhechtenisneming alom besproken en leverde stof tot oneindige onderstellingen en zelfs redetwist: waren zij als deserteurs achter slot gezet en strafbaar voor een krijgsraad? Zou men hen allebei eenvoudig bij het leger inlijven, of moest het lot beslissen, wie van hen vrij of soldaat zou zijn?....

Veria maakte luid misbaar in het huis der Hanebalken. Reine was als verstomd; bij boerken Voncke werd geklaagd en geschreid. Maar evenals een beduidende bres, door een rukwind bij storm in het dak geslagen, niet meer medetelt, wanneer een bliksemflits dra daarop heel het dak vernielt, zoo werd die eerste onheilsmare door een andere ontzettender gevolgd: Filip was dood, door eene aanstekelijke koorts in den vreemde op eenige dagen weggerukt!

Die slag was zóó verpletterend voor Reine, dat zij hem eerst niet te voelen scheen; tot driemaal toe moest men haar het bericht herhalen, aleer zij er den zin van begreep. Dan had zij een besef van alvernieling in en om haar heen.

Zij liep over den vloer, met droge oogen, met vertrokken aangezicht, handenwringend.

‘Och Heere! och Heere! och Heere!’ jammerde zij.

Ja alles lag in gruis voor haar. De toekomst was verwoest, het harte was gebroken, het harte der vondelinge voor wie Filip vader, moeder en broeders en zusters was!

Gestorven, ver van haar! hoe en waar was hij gestorven, wie had hem verzorgd in zijne ziekte? O had zij hem nog eenmaal mogen zien op zijn doodbed ten minste! maar spoorloos was hij heen.... voor eeuwig!

Zij balde de vuisten en stak ze in het ijle met een langgerekt oe....e! naar het noodlot uit. Maar wat baatte het, dat zij haar hoofd des avonds alleen in hare kamer tegen den muur sloeg, waaraan zijne photographie hing, blinkend en nieuw, met eenen glimlach op het gelaat, die als een weemoedsvolle spotternij hare smart verhoogde!

[pagina 32]
[p. 32]

‘Filip is dood!’ herhaalde zij altijd, als voelde zij de behoefte, telkens inwendig daardoor het nijpende van zijn verlies te vernieuwen.

‘Filip is dood!’ was het laatste, wat zij des avonds dacht. ‘Filip is dood!’ het eerste, wat zij des morgens, opschrikkend, aan zich zelve vertelde, toen het haar gelukt was eenige uren te sten.

Veria kwam des Zondags daarop; zij weende op haren schouder; zij beklaagde hare vriendin, maar dieper nog haar eigen lot.

‘Wie weet, wanneer hij weer zal keeren, Marcellien!’

De boerin had medelijden met de twee bedrukte meisjes, die in de keuken zaten, en terwijl Veria hare weeklachten uitte, en Reine nu en dan en afgebroken met verkropte stem een woord of twee zei, haalde zij een groot end worst uit den kelder, bracht een ijzeren pan en weldra siste het vet, over de haardvlam gehouden.

Zij zelve zette borden op de tafel en haalde vorken en messen, brood en bier.

‘Allo!’ riep ze, met ruwe goedheid, beurtelings de meisjes bij de leuning van haren stoel opschuddend, ‘wat eet kan deugen,’ en zij legde een lang stuk worst voor elk harer op de borden.

‘Bazin, ge zijt te braaf!’ sprak Reine bewogen. Veria liet het zich smaken, al rolde er nu en dan een traan langs hare wang. Reine wilde niet eten.

‘Gij kunt toch van den dauw niet blijven leven,’ zei de boerin, en ‘het is u gejond.’

Dan poogde zij haar te troosten: weet men wat er tot ons geluk of ons ongeluk voorkomt? Ja, het was jammer, het was zonde, dat zoo iets gebeuren moest, maar tegen God kan men niet opstaan.

Reine luisterde; zij hoorde den toon, maar volgde de redeneering niet en toch verzoette het eenigszins de wrangheid harer smart, omdat die woorden en die kleine feestpartij een

[pagina 33]
[p. 33]

inzicht van leniging behelsden, dat in zijne machteloosheid zelve, om haar bij zoo groot eene ramp op te beuren, dankbare ontroering teweegbracht.

Veria had een groote pint bier gedronken; zij was aan den drank niet gewend, en begon opgewekt en luid en veel te praten, en had eindelijk, half getroost, onbewust een gruwzame bemerking voor Reine:

‘Ik het liever, dat het de hare dan de mijne is, indien er één moest sterven,’ zeide zij.

Dien avond was het Reine gegeven te kunnen weenen, op hare kamer alleen.

De boerin had heel de week zwarigheid in haar gemaakt. Dat zij den eersten dag ‘hare haver geweigerd had’ en haar werk vergeten, was natuurlijk; maar dat ze geene tranen stortte, en het soms niet hoorde, als men haar toesprak; dat ze met hare akers aan de handen, bij den ingang van den koestal stokstil in den grond bleef staan kijken, bevreemdde en verontrustte haar: ‘Men heeft er nog geweten, die er hunne zinnen in steken, als iets zoo wreeds hen treft.’

Zij bespiedde Reine; zij bemerkte den volgenden dag, dat hare oogen roodgeweend waren; zoo was het beter: ‘Het doet deugd eens te kunnen uitschreien.’

En dat kon Reine nu. Eene oneindige teederheid was in haar hart gekomen; het water welde in hare oogen op bij het minste woord, heel den dag door, aan de karn, aan de pomp, terwijl zij het vuur opstak of den ketel hielp wegdragen. Door hare wilskracht onderdrukte zij die steeds vernieuwde ontroering en drong zij hare tranen terug, die nimmer over hare wangen rolden. Kort en stil antwoordde zij op haar gedane vragen, opdat de verkropte stemme niet de ontsteltenis verraden zou. Zij zocht geen troost.

Haar verdriet was als een bijtend vocht, dat dieper en dieper in het metaal vreet. Geene olie, geen verzachtend middel, van buiten aangewend, vermag zijne vernieling te keer te gaan.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken