Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Een dure eed (1892)

Informatie terzijde

Titelpagina van Een dure eed
Afbeelding van Een dure eedToon afbeelding van titelpagina van Een dure eed

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.88 MB)

ebook (2.90 MB)

XML (0.35 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Een dure eed

(1892)–Virginie Loveling–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 84]
[p. 84]

XXV.

Baas Leo ging niet mede naar het dorp: een vader, die bij het doopsel van zijn kind tegenwoordig ware, zou bespot worden ter streke; maar hij stond op zijn drempel en zag den triomfstoet na en verdwijnen achter de stammen der hooge boomen van den driesch: Reine recht en groot, met haar zwarten wuivenden kapmantel aan; Jan-Cies mager, een weinig gebogen, met spitsgesneden rokspanden en zijn hoogen feesthoed op; de baker ook in kapmantel, waaronder zij het kind droeg, welks witte ophang uit de spleet kwam loeren, gezet en klein, als ging zij in een diepe vore, tusschen die twee lange menschen.

In het dorp hieven de nieuwsgierige vrouwen haar gordijntje op, enkele voorbijgangers wenschten schertsend of vroolijk geluk. De kerk, 's namiddags gewoonlijk gesloten, was open voor de omstandigheid. Geen mensch was er binnen; de stoelen stonden in rijen gerangschikt; de stappen galmden onrustwekkend luid in die ijdele ruimte; de groote ramen teekenden licht- en schaduwlijnen op den blauwen marmeren vloer en de witte grafzerken met de half uitgewischte opschriften; de eigenaardige reuk, dien men geneigd zou zijn ‘wijwaterreuk’ te noemen, omdat hij de binnenkomenden van aan het wijwatervat aan den ingang benauwt, heerschte er door de beslotenheid sterker dan ooit in die eerbiedwekkende kalmte, die geheim-nisvolle stilte, welke verspreid ligt onder de hooge gewelven en tusschen de pijlers eener ledige kerk.

De onderpastoor en de koster kwamen aldra uit de sacristij. De marmeren vont stond achter een traliehek onder het orgel in den middenbeuk.

De koster ontsloot de deur en de groep schaarde zich voor de vont. De baker sloeg de panden van haar hinderenden mantel over hare schouders achteruit; overhang en sarge wer-

[pagina 85]
[p. 85]

den van het kleine aangezichtje verwijderd en het hoofdje van het kind zelf ontbloot. De roode huid schitterde door het fijne pikzwarte haar; het ronde kopje viel aan het dunne halsje machteloos voorover, terwijl de kleine heiden, nog niet in staat om al de voordeelen van het hem toebestemde sacrament naar waarde te schatten, een wederspannig noodgeschrei aanhief.

Met een soort van angst volgde Reine die kerkelijke toe-bereidselen: zij steunde het hoofdje op hare hand, stelde zich beschermend er voor, beangstigd omziende of geen tocht uit deur of vensters woei. De koster stak haar geruststellend eene pan met water onder het oog, waaruit damp opsteeg: hij had de voorzorg gehad het water te warmen.

‘Wat begeert gij?’ vroeg de onderpastoor, zich beurtelings tot peter en meter wendend.

En de koster gaf hen fluisterend op, wat zij luid nazeiden:

‘Het doopsel.’

‘Verzaakt gij aan den duivel en zijne pomperijen?’

‘Wij verzaken,’ bevestigden zij.

‘Peter en meter, houdt de kaars vast.’

En elk hunner stak de hand aan de kaars, welke de koster vooruithield en waarvan het hoogbrandend lichtje in de dag-klaarte oranjegeel opflikkerde.

De misnoegde doopeling, met het aangezichtje naar omlaag, protesteerde verontwaardigd tegen het hem gedane leed: ‘kowek, kowek’, galmde het luider en luider onder de gewelven.

‘Peter en meter, noemt het kind,’ zei de geestelijke, zonder zich in het minst aan het geschreeuw te storen.

Reine en Jan-Cies zagen elkander onthutst en heel beteuterd aan.

‘Allo, toe dan!’ fluisterde de koster.

Van de keuze eens naams was geene spraak geweest, dat laten de ouders beleefdheidshalve aan peter en meter over. Is het een knaap, de peter kiest den naam en dit voorrecht

[pagina 86]
[p. 86]

moet hij betalen door het geven van een drinkpenning aan den dienstdoenden priester; is het een meisje, de meter noemt het volgens hartelust, en dan wordt het haar plicht den pastoor schadeloos te stellen, anders is zij er van af met eene fooi aan den koster, wat nagenoeg op de helft minder wordt berekend.

‘Hewel?’ vroeg de oude jonkman.

‘Ja?’ vroeg Reine. Zij hadden beiden vergeten, dat een naam gereed hebben eene der eerste vereischten bij eene doopsplechtigheid is.

‘Peter en meter, noemt het kind!’ herhaalde de onder-pastoor, de stem verheffend, ongeduldig of misnoegd over een verzuim, dat hem wellicht in zijn gevoel van eerbied voor zijn godsdienst kwetste.

‘Het is aan u,’ sprak Reine tot den grijsaard. ‘Neen, zeg gij het,’ antwoordde hij, heel verdwaasd, den last op haar schuivend in het nederig besef, dat zijn eigen naam Johannes-Franciscus al te zeer uit de mode was voor den toekomstigen baas uit ‘de Klokke’.

En Reine nam een spoedig besluit: ‘Filip,’ zei ze, als eene hulde aan den overledene.

Het kleine kopje werd driemaal met het intusschen verkoud water oversproeid in den naam des Vaders, des Zoons en des Heiligen Geests waarna den genoemden Filippus een greintje zout op de tong werd gelegd, ten einde hem van nu af aan te gewennen aan 's levens bitterheid.

De plechtigheid was afgeloopen; pastoor en koster hadden hunne fooi ingepalmd en de doopeling, als Catholieke Roomsche Christen ingeschreven op het register der kerk, werd vervolgens in het gemeentehuis, waarheen peter en meter en baker zich begaven, onder het drinken van eene kom limonade - de rijke oom tracteerde - als Belgisch burger onder den naam van Filip Hanebalk geboekt.

In ‘de Klokke’ stond de chocolade gereed.

[pagina 87]
[p. 87]

Veria was niet zeer ingenomen met den naam van haar zoon: zij had zich gevleid met het vooruitzicht op een Cesaar-deken of een Achielken of een Theofiel ten minste. Doch in den waan, dat de suikeronkel zijn recht had doen gelden, waagde zij het niet eene opmerking te maken. Baas Leo ook had liefst een tweeden Leo in huis gehad, maar dat belette niet, dat het doopfeest vroolijk afliep.

Teruggekeerd moest Reine alles vertellen en toen zij aan het kapittel van den vergeten naam kwam en, met ontroering in de stem, zei, dat het kind Filip heette, werd Meetje ook ontroerd: ‘Maar zie toch eens, maar zie toch eens!’ sprak deze, niet wetend, hoe hare voldoening over die hulde uit te drukken. Peetje deed den mond niet open, doch scheen iets in te zwelgen, en wat was het, dat daar in den weerschijn van 't vuur, waaraan hij zat, in zijne oogen schitterde?

Toen Reine, reeds omgekleed, met het naderen van den avond over den boomgaard ging, zag zij een man met eene nieuwe wieg op den schouder uit de richting van het dorp komen en den Kattewegel inslaan; en droomend met eene zeldzame gewaarwording van teederheid en verkropten weemoed, achtervolgde zij met den blik het verkleinend witte punt, zoover zij het kon zien over de groene korens heen.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken