Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Een dure eed (1892)

Informatie terzijde

Titelpagina van Een dure eed
Afbeelding van Een dure eedToon afbeelding van titelpagina van Een dure eed

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.88 MB)

ebook (2.90 MB)

XML (0.35 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Een dure eed

(1892)–Virginie Loveling–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 92]
[p. 92]

XXVIII.

Aan ‘de Kokke’ gekomen, ging zij langs de achterdeur in huis, hoewel er op dit oogenblik niemand in de groote herbergzaal was. Veria stond in de keuken aan de kachel en roerde karnemelk; zij had Reine niet voorbij het raam zien gaan en keerde zich, op het gerucht harer stappen, schielijk verrast om, ontwaarde hare zuster, en, om hare blijdschap voor dezer komst uit te drukken, schoot ze in een luiden lach, de twee handen naar omhoog openslaande, terwijl zij eene schrede achteruit deed. Reine lachte ook, maar stiller. Dat was zoo hare wederzijdsche begroeting.

Waar een klein kind in huis is, trekt dit aldra de aandacht. Reine ging naar het wiegje, dat de moeder onder het roeren zacht met den voet schommelde en keek er in. Dan kwamen uitroepingen van verbazing: wat was de jongen reeds gegroeid! En terwijl Veria naar den stal om de eieren was, wiegde Reine in hare plaats. Zij kon de blikken van dat kind niet afwenden: het had zijn bussel losgesparteld en de mollige rozenkleurige voetjes keken tusschen de blanke windsels uit; frischheid bloeide op zijne koontjes; zijn donkere oogjes waren dof, zonder diepte, zooals de oogen der nieuwgeborenen zijn, die bruin zullen worden; maar wat was het gezond, wat was het schoon! Een kind in de bussel! dat was voor het meisje een beeld van jammer en ellende, want zij had er geene andere voorstelling van behouden; en de wieg zelf - dat was iets akeligs, iets waarvan men het hoofd naar het venster toe afwendt, met een machtige begeerte om het te openen voor versche lucht.

Hoe anders hier! Alles was nieuw en rein; de sargetjes waren nog wit en zacht en hadden dien reuk van wol, die aan de schapen herinnert. Zij stond met den kleine in de armen, toen Veria wederkwam, die, zeer gevleid in hare moe-

[pagina 93]
[p. 93]

derliefde over den bijval van haar kroost, toch meende met hare gewone ruwheid te moeten uitroepen:

‘Hui, ge moogt hem niet bederven, leg hem maar neer; als zulke jongens hebben, wat ze moeten hebben, liggen ze 't best in hunne wieg.’

Ze meende 't niet. De kleine was reeds zoozeer er aan gewend in de handen te zijn, dat hij schreide zoodra men hem nederlegde.

O nederleggen! waarom niet altijd, altijd zulk een lieveling op den schoot houden, dacht Reine, en zij zag zoekend om naar het lage stoeltje en zette zich en wiegde hem in hare armen. Wat was het daar goed en warm en huiselijk in die keuken!

Baas Leo kwam binnen en overmoedig zei hij: ‘Zijt ge niet jaloersch?’ en hij lachte.

Die oude man met zijne scherts riep Reine tot de werkelijkheid weder; zij voelde zich verlegen in zijne tegenwoordigheid, schuchter als eene non, die al te wereldsche dingen hooren moet. Zij gaf den kleine aan zijne moeder over, bereid om heen te gaan, toen hij zich recht voor haar kwam stellen:

‘Alzoo eene roos van een vrouwmensch!’ riep hij met grappige overdrijving uit. ‘Zeg, wanneer noodt gij ons naar de bruiloft?’

‘Nooit,’ sprak Reine en haar gelaat versomberde.

‘Ge gaat u toch zeker niet laten opschieten voor zaad?’ plaagde hij haar weder, en hij lachte om zijne boertigheid, door een luideren lach van Veria begeleid.

Reine glimlachte ook en vertrok met hare eieren. Het was een koude Meiavond, te koud voor het nog jonge koren en al het wuivend lentegroen. In de Warande zong de nachtegaal met luiden toon, als protest tegen het gure weder.

Jan-Cies stond in zijn deurgat, dat nauwelijks hoog genoeg was voor zijn hoofd. Hij zei:

[pagina 94]
[p. 94]

‘Ge moogt wel eens binnenkomen,’ en zij deed ket. Djoosken zat aan den haard met de blaaspijp in de hand en hijgde aamborstig:

‘Oud worden is geen “leute” (pleizier),’ maakte hij de weinig optimistische bemerking.

‘Wij hebben onzen tijd gekad gelijk de braambeziën,’ zei Jan-Cies, ‘elk zijnen toer.’

‘Hebt gij beiden wel den uwe gehad?’ vroeg Reine zich twijfelend af.

Zij wist niet wat te antwoorden, noch hoe die twee bedaagde jonkmans te bemoedigen; zij zag rond in het vuil huis; dan sprak ze van Filip, die zoo veranderd was, en daar had ze een gevoelige snaar aangeraakt. Ja, nu zou hun schoon goed ten minste in geen vreemde handen gaan, er zouden geene verre bloedverwanten hun na hun dood verwijten, dat ze als vrekken voor een ander gespaard hadden; de naam van Hanebalk zou, Godlof! nog niet uitsterven, en zij spraken van ket voortplanten van dien naam, als gold het hier de redding eener dynastie.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken