Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Een dure eed (1892)

Informatie terzijde

Titelpagina van Een dure eed
Afbeelding van Een dure eedToon afbeelding van titelpagina van Een dure eed

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.88 MB)

ebook (2.90 MB)

XML (0.35 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Een dure eed

(1892)–Virginie Loveling–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende

XXIX.

Sedert de Hanebalken kun ‘uitpacht’ hadden laten varen, was aldaar een oud misbruik uitgeroeid: de nieuwe huraar had namelijk het voetwegeltje, dat dwars door een akkerstuk naar de groote baan liep, opgedolven, en aangezien de voorbijgangers, ondanks dit, het gewone, verkortend pad betraden en de vruchten schonden, thans het land zelf met braamranken en doornen op een groot deel van zijne lengte afgezet. Wie van den Opeel naar het dorp ging, moest van lieverlede den weg naast de gracht der Warande nemen.

[pagina 95]
[p. 95]

Reine deed het dus ook. Op die wijze kwam zij voorbij het woninkje, waar Lieven woonde.

Daar was thans ook een kind. Reine hoorde het schreien. De deur stond open en met gelegenheid van den Zaterdagavond was al het koper en blikwerk, versch geschuurd, buiten te drogen gesteld. Het was diezelfde ongeduldige, hulpelooze en toch gezagvoerende kreet der jonggeborenen, die kreet, die haar zoo zonderling ontroerde, en zij bleef staan: een roode haardgloed schitterde door het raam en al luider en luider klonk het geschreeuw. Zou het wichtje misschien alleen liggen? zou er hem wellicht onheil geschieden? wie weet de kat of de hond! ... En reeds had zij onwillekeurig eene hand op het toeganghekje gelegd, in de haag, die den kleinen boomgaard voor het huis omgaf, toen het gekluts van een stoel verneembaar werd en een jonge, frissche vrouwenstem daarbinnen, helder klinkend, een geruststellend lied aanhief:

 
Douw, douw, kienemienemiene,
 
Slaap en doe uw oogjes toe,
 
Morgen zullen wij ploempap eten
 
Van moeders bonte koe.

Met een gevoel van schaamte over hare ontijdelijke toeschietelijkheid en een grimlach van bittere zelfbespiegeling vervolgde het meisje haar weg, den stap verhaastend: hoe dom toch was ze! Zij, Reine, de ongehuwde, de eenzame, de uit alles geslotene, als beschermster van anderer menschen kinderen te willen optreden, alsof de natuur bij elke wieg niet een bestendigen beschermengel, de moeder, had aangesteld!

De zangtoon volgde haar galmend, het krijten overheerschend en onbeschroomd de plechtigheid van den avond brekend, als gold er anders niets op aarde dan het sussen van dat wicht. Zij hoorde de stemmen nog een pooze, verzwakkend niet, maar uitstervend door bare eigene verwijdering van het plekje over den vlakken kouter. Ginder ver stond

[pagina 96]
[p. 96]

de molen; scherp stak hij zich op den reeds verduisterden noorderhemel af; de donkerroode zeilen draaiden lustig in den wind, die dichterbij door het snijkoren suizelde; de lucht was helder. Het was de molen waar Lieven als knecht diende; van uit het kijkgat loerend, kon hij, door den afstand verminderd, half verdoken in den kleinen boomgaard, zijn huisje, dat nest van zijn geluk, bespieden en liefkozen met het oog.

Reine sloeg den Kattewegel in. Wat was het toch, dat haar de keel verkropte? Waarom waren allerlei gewaarwordingen van onvoldaanheid in haar opgeruid, waarom was de bodem van haar hart, met al zijn sluimerend wee, zoo beangstigend beroerd?... Op een grooten boerenboomgaard zag zij een begijntje staan, haar witte hoofddoek schitterde nog in het schemerlicht. En nu dacht zij aan het lot dezer meisjes: een soort van nonnetjes, welke het geestelijk kleed dragen en in gemeenschap en gehoorzaamheid, aan God gewijd, hunne dagen slijten. Zij leven half buiten, half in de wereld: zij mogen uitgaan, soms weken in hunne familie overbrengen; maar het bijwonen van trouw- en doopfeesten is hun streng verboden....

En de bitterheid kwam meer en meer in haar hart... Was zij - Reine - zelve niet eene soort van wereldlijke begijn?

Waarom had ze dat meterschap aanvaard?

Waarom was Filip dood?

Waarom was Veria aan Marcellien ontrouw geworden?

Waarom was hare zuster gelukkig? - Hoe schandelijk zijn eens gegeven woord te breken, niet waar?

Waarom moest zij dat kind van Veria in de hand nemen en dat kind van Lieven hooren schreien, zij die nooit eene moeder gekend had en zelve nooit kinderen hebben zou?

Wat ging er om in haar gemoed?... Met eene woeste hand had ze onbewust, in een aanval van schielijke, onverklaarbare drift, een heele greep koren uitgerukt en voor zich op den grond geworpen.

[pagina 97]
[p. 97]

Wat raakte haar die hen die broeien wilde? Wat gingen haar Lombardische of inlandsche kiekens aan?...

En zij verschrikte over zich zelve, want daar had zij hare mand met eieren tegen den wegpaal aangestuikt.

Zij wist niet of ze de laatste ongestuimige beweging uit onachtzaamheid of opzettelijk had gedaan.

Die schok bracht haar echter tot bezinning: Och God, nu was geheel het broeisel wellicht daardoor verbeurd! Was ze gek, werd ze zinneloos?... Iets wat geld kostte moedwillig te vernietigen! En berouwvol en voorzichtig onderzocht ze thans den inhoud van den korf: neen, neen, het zou niets zijn, er waren geene eieren gebroken. ‘Er is niets gebroken, niets, niets dan mijn eigen hart!’ kreet zij en barstte in snikken uit, maar behield toch nog zelfbewustzijn genoeg om op den eenzamen akker rond te zien of niemand hare overweldigende aandoening bespieden en bespotten zou.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken