Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
In onze Vlaamsche gewesten (onder pseudoniem W.G.E. Walter) (1877)

Informatie terzijde

Titelpagina van In onze Vlaamsche gewesten (onder pseudoniem W.G.E. Walter)
Afbeelding van In onze Vlaamsche gewesten (onder pseudoniem W.G.E. Walter)Toon afbeelding van titelpagina van In onze Vlaamsche gewesten (onder pseudoniem W.G.E. Walter)

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.74 MB)

Scans (187.66 MB)

ebook (2.96 MB)

XML (0.21 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

schetsen


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

In onze Vlaamsche gewesten (onder pseudoniem W.G.E. Walter)

(1877)–Virginie Loveling–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende
[pagina 4]
[p. 4]

II.

Het Gemeentehuis van Crocke, rechtover de kerk op de plaats, werd bewoond door van Hulle, bakker, herbergier en winkelier. Het was terzelfder tijd afspanning en logisthuis, zooals op het uithangbord te lezen stond.

Het was op eenen Zaterdag avond van de maand September, dag der wekelijksche repetitiën. Het kon kwart vóór zeven uren zijn. De hulponderwijzer was de eerste aangekomen, en rookte uit eene lange pijp in de kleinere herbergzaal in afwachting der overige leden. Hij droeg eenen bril en had een ingetogen voorkomen. Hij zat aan eene vierkante tafel nevens de zuster der huisvrouw, Romanie, welke kleermaakster was: dit getuigden de menigvuldige vrouwenrokken en kapmantels, die achter haar aan den mantelstok hingen, en de groote schaar met de stalen ketting aan hare zijde. Zij naaide naarstig, hetgeen haar niet belette een

[pagina 5]
[p. 5]

gesprek met den onderwijzer en de overige personen, die zich in de zaal bevonden, te onderhouden. Zij kon omtrent de drie en twintig jaar oud zijn; blozend en met zwarte, levendige oogen, opgeruimd van karakter, scheen zij eene tegenstelling van hare getrouwde zuster, die rechtover haar zat. Deze was mager en bleek en had eenen langen scherpen neus, welke aan het uiteinde rood zag, en die hare stem eenen zonderlingen gedempten toon bijzette, als ze sprak. Van Hulle was een korte gestuikte kerel, weinig van zeggen, en die met de pijp in den mond en de beenen open, als aan den grond gemetseld, het gezelschap aanstaarde. Zijn kleine jongen, hun eenig kind, vermaakte zich met uit eene toegevouwen Gazette van Gent papieren mannetjes te snijden, die, allen aan elkaar gelijkend, elkander bij de hand hielden.

Een nummer van het Volksbelang lag op tafel.

‘Ik heb u nog niet medegedeeld,’ begon de onderwijzer met zekere deftigheid, ‘dat wij op de Kluize zijn geweest, Victor en ik.’

- ‘O,’ riep Romanie levendig uit, en zich naar hare zuster wendende, die ook belangstellend

[pagina 6]
[p. 6]

opgezien had, ‘Gudule, en hij vertelt ons dat niet!’

De onderwijzer glimlachte stil: ‘Ik ben bezig met het u te zeggen,’ luidde zijn antwoord.

De Kluize was een klein landgoed met eenen uitgestrekten tuin, dat sedert lange jaren ledig, verwaarloosd en vervallen had gestaan en, nu weder door eenen ouden heer, den eigenaar, werd bewoond.

- ‘En zijt gij er waarlijk geweest!’ hernam het meisje, de twee handen op de knieën latende vallen ten teeken van verbazing, ‘en hoe waart gij er gekomen? En hoe ziet het er uit? en wat heeft Mijnheer Sandrie gezegd? En wil hij lid uwer maatschappij worden?’

‘Och Romanie, Romanie, hoe is het mogelijk!’ zei de bedaarde jonge man, met de handen aan de slapen, als wanhopend om op zoovele vragen in eens te kunnen antwoorden.

De huisvrouw schudde insgelijks het hoofd:

‘Laat hem toch den tijd om het te vertellen,’ zei zij op klagenden toon.

Romanie zweeg en de meester verhaalde: ‘Ik was verlegen, ik moet het bekennen, toen wij er

[pagina 7]
[p. 7]

heen gingen en vreesde voor eenen slechten uitslag; doch gij kent Victor: er was geen afraden aan, ‘ja, ja, wij moeten het wagen, wij moeten overal eereleden trachten aan te winnen,’ zei hij onderweg met drift. ‘Mijnheer Sandrie zal ons ondersteunen.’ - ‘Ja maar, gij moet het woord voeren, was mijne voorwaarde, en hij deed het en Mijnheer Sandrie was dadelijk tevreden.’

- ‘Ze zeggen, dat hij zoo eigenzinnig is en tegen niemand spreekt,’ bemerkte Romanie.

‘Dat is valsch,’ antwoordde de onderwijzer.

- ‘Maar wat zei hij dan toch? Hoe ziet hij er uit?’ drong zij weder aan.

De jonge meester scheen geene zeer rijke verbeelding te bezitten, en er bleek geen schilderstalent aan hem verloren te zijn gegaan, althans hij vond niet anders om haar dit bezoek af te malen dan: ‘Hij was, zooals ik reeds verklaard heb, zeer hoffelijk, en ziet er zeer fatsoenlijk uit.’

‘En zeggen,’ riep Romanie ongeduidig uit, ‘dat hij hier reeds twee maanden is, en ik hem nog niet ken!’

- ‘Ik geloof het wel,’ sprak hare zuster,

[pagina 8]
[p. 8]

‘hij komt zeker tot aan het dorp niet; want hij zet nooit eenen voet in de kerk.’

‘Ja, dat wordt gezegd,’ wierp van Hulle, die nog niet gesproken had, hiertusschen in, ‘ik voor mij bespie dat niet.’

- ‘Het is een stellig feit,’ sprak de onderwijzer, ‘doch dit raakt de zaak niet.’

‘Meester,’ vroeg hem in eens de huisvrouw, en zag hem schrander aan, ‘zoudt gij betrouwen in zulken mensch stellen?’

‘Waarom niet? dat gaat hem aan; overigens de geschiedenis en de ondervinding leeren ons, dat vrijdenkers en wijsgeeren niet zelden aangaande de begrippen van deugd en zedelijkheid de godsdienstigste menschen vooruitstreven.....’

Doch zij liet hem niet uitspreken, hetzij zijne woorden haar onverstaanbaar waren, hetzij het hem niet was gelukt haar te overtuigen.

‘Ge moogt er van zeggen wat ge wilt,’ onderbrak zij zijne rede met dit eeuwig afdoende argument dergenen, die zich achter hunne stijfhoofdigheid verschuilen, omdat ze niet kunnen denken, of het niet willen, ‘gij moogt er van zeggen, wat ge wilt; maar zulke menschen sta ik niet.’

[pagina 9]
[p. 9]

- ‘Ik wel,’ verzekerde hare zuster, insgelijks zonder nadere uitlegging.

‘Mijne vrouw zal nog eene kwezel worden, waarachtig,’ lachte de baas en het gesprek zou wellicht op dit onderwerp voortgegaan zijn, ware het niet geweest, dat de deur van het portaal openging, en het eene lid na het andere binnenkwam.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken