Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
In onze Vlaamsche gewesten (onder pseudoniem W.G.E. Walter) (1877)

Informatie terzijde

Titelpagina van In onze Vlaamsche gewesten (onder pseudoniem W.G.E. Walter)
Afbeelding van In onze Vlaamsche gewesten (onder pseudoniem W.G.E. Walter)Toon afbeelding van titelpagina van In onze Vlaamsche gewesten (onder pseudoniem W.G.E. Walter)

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.74 MB)

Scans (187.66 MB)

ebook (2.96 MB)

XML (0.21 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

schetsen


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

In onze Vlaamsche gewesten (onder pseudoniem W.G.E. Walter)

(1877)–Virginie Loveling–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

III.

Buiten moest het regenen: dit getuigden de druipende regenschermen, de natte kleederen en de beslijkte schoenen of klompen. Er hoefde moed toe voor deze mannen om, na hunne taak van den dag, nog door duisternis en slecht weer langs bijna onbruikbare wegen naar de algemeene vergadering te komen. Het was zelden, dat er iemand ontbrak. Velen hunner droegen blauwe kielen, deze livrei van den boeren- en werkmansstand. Men wachtte op den bestuurder der zangaf-

[pagina 10]
[p. 10]

deeling, Daar zat reeds de zoon des brouwers, de voorzitter der maatschappij, in het midden der zaal: een zwaarlijvige jongeling met een rood aangezicht, eene luide ademhaling en groote handen. Dan had men de twee kuipers, gebroeders, kloeke kerels, welke de tweespraak van Alva en Egmond op het tooneel houden wilden. Daar was de smid met zijnen hoogen schouder, zijn gewasschen gelaat, zijne gewasschen handen en zijn grijmig haar, fier op zijne zware basstem en het duo, dat hij met den voorzitter zingen moest; benevens den secretaris van Crocke, de zonen van den gemeenteontvanger met eenen zwarten frak aan; ook nog de drie jonge knapen van den mulder met hun blond haar en hunne meisjesaangezichten; zij hielden als de meeste anderen hun muziekpapier in de hand. Zij telden onder de beste zangers. De postbode ontbrak er ook niet: een gehuwd man, welke na de lastige diensturen van zijn beroep, ondanks de bekommernissen over de stoffelijke welvaart van zijn talrijk kroost en het minachtend schouderophalen zijner eenigszins kwade vrouw, tehuis gekomen, nog smaak vond in het declameeren van Coriolaan in ballingschap.

[pagina 11]
[p. 11]

Maar degene, welke ontegensprekelijk voortdurend het meest ijver aan den dag legde, was de hovenier van Mevrouw Pijpeling, eene soort van dorpsrijmelaar en grappenmaker, welke door zijne soms wat gewrongen kwinkslagen en smakelooze, doch immer welwillende poetsen zijne kameraden wist te verlevendigen. Hij kwam, ofschoon reeds bejaard, elken Zaterdag van Diependale, dat een uur vandaar was. Sinds een paar weken werd hij vergezeld door twee plafonneerders met eenen witten kiel aan, jongelingen uit het Walenland, die onze taal slechts zeer gebrekkig kenden, en toch sinds zij op het kasteel van Mevrouw Pijpeling werkzaam waren, niet nalieten den Zondag in Crocke, waar meer leven was dan in het kleinere Diependale, te komen overbrengen. Zij hadden ook beloofd op het concert tegenwoordig te zijn, om 't even in welke streek zij dan mochten arbeiden. Dit alles onderhield de geestdrift onder de leden.

Thans kwam ook de veldwachter met den sabel aan de zijde, de driekleurige kokarde op den schako en zijne rol in de hand, statig binnen, gevolgd van Jan, den huisschilder, met zijne vooruitspringende kin en zijn krachtdadig voorkomen, en

[pagina 12]
[p. 12]

van Free den ketser, welke, eerst in de alleenspraak van Lammeken Smeerbuik, door den onderwijzer echter als te grof afgekeurd, thans als Pieter of een domme dienstbode optreden zou. Och, en nog zoovele anderen waren er aanwezig, luid en vroolijk koutend ondereen.

Het was al over zeven uren, toen de deur openvloog, en de bestuurder, die nog nooit de laatste geweest was, binnengestormd kwam. Met éénen sprong was hij in hun midden, zijne oogen schitterden, en de panden van zijnen frak vlogen op in de levendigheid zijner bewegingen. Hij stak zijnen strooien hoed in de lucht met de eene hand, en toonde eenen briefomslag in de andere ‘Vivat!’ jubelde hij. Allen verdrongen zich vol verbazing om hem heen.

‘Medeleden, jongens, vrienden,’ riep hij uit zoo ras hij kon: ‘triomf!’ en zegevierend een bankbiljet uit den omslag halend: ‘vijftig frank voor onze vertooning!’

Dat was eene onverwachte gebeurtenis. Een algemeen gejubel ontstond in de zaal. Maar wie had dat gegeven, en hoe was het hem ter hand gesteld? vroeg elk, wanneer de eerste woeling over was.

[pagina 13]
[p. 13]

Het zat met een naamloos briefje onder zijne deur gestoken; doch hij kon wel raden, van waar het kwam, glimlachte hij, ‘Mijnheer Sandrie,’ zei hij geheimzinnig, en nu deelde hij aan de aanwezigen mede, hoe goed het voorstel om eerelid te worden door dien heer onthaald werd, en velen onder de toehoorders, die het zoo even van den hulponderwijzer wisten, bekenden, dat zij ook dadelijk denzelfden inval hadden gehad, en ‘Leve Mijnheer Sandrie!’ riep men met onbeschrijfelijke geestdrift.

‘Dat is nu onze gordijn!’ weerklonk het uit aller mond.

- ‘Ik zal er al het timmerwerk voor niet aan maken,’ pochte de schrijnwerkersbaas.

‘En ze zal hier gratis genaaid worden,’ beloofde plechtig van Hulle.

- ‘En ik,’ sprak Jan, de decoratieschilder, en stak zijne kin op, als wilde hij hen allen uitdagen de belangloosheid verder te drijven dan hij, ‘ik zal er op mijne kosten eenen lauwertak op schilderen,’ met onze kenspreuk in het midden Voor Kunst en Vaderland, en hij wuifde met de klak in de hoogte.

[pagina 14]
[p. 14]

Een luid handgeklap begroette deze woorden. De baas had de lampen in de groote zaal ontstoken, allen trokken binnen, de dubbele deur werd toegesloten en de repetitie begon.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken