Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
In onze Vlaamsche gewesten (onder pseudoniem W.G.E. Walter) (1877)

Informatie terzijde

Titelpagina van In onze Vlaamsche gewesten (onder pseudoniem W.G.E. Walter)
Afbeelding van In onze Vlaamsche gewesten (onder pseudoniem W.G.E. Walter)Toon afbeelding van titelpagina van In onze Vlaamsche gewesten (onder pseudoniem W.G.E. Walter)

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.74 MB)

Scans (187.66 MB)

ebook (2.96 MB)

XML (0.21 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

schetsen


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

In onze Vlaamsche gewesten (onder pseudoniem W.G.E. Walter)

(1877)–Virginie Loveling–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende
[pagina 20]
[p. 20]

V.

Mijnheer Sandrie zat in zijn klein boekenvertrek: dat was de plaats, waar hij zich het liefst ophield, en die hem tevens tot eetzaal diende. Hij had de laatste aflevering der Revue des Deux Mondes in de hand, en scheen in zijne lezing verslonden. Boeken en gazetten lagen vóór hem op tafel.

De straatbel klonk.

Hij schrikte op en luisterde wie het zijn mocht; want degenen, die met voorraad voor de keuken kwamen, stapten immer recht door het open traliehek zonder aanbellen. Ander bezoek was daar iets ongewoons.

De meid trad haastig en eenigszins onthutst binnen, en fluisterde:

Mijnheer, 't is Mijnheer de Pastoor, die naar u vraagt.’

- ‘Niet thuis, niet thuis,’ sprak hij afwijzend

[pagina 21]
[p. 21]

even stil en ongeduldig; hij was zichtbaar ontevreden over deze komst.

Doch op hetzelfde oogenblik, terwijl het verlegen meisje nog aarzelend en blozend voor hem stond, werd een zonderling trippelende stap op de vloermat van het nevenvertrek hoorbaar: de geestelijke was haar op de hielen gevolgd.

Mijnheer Sandrie maakte eene hevige beweging van misnoegdheid met de ellebogen, en zag de meid verwijtend en wenkbrauwfronsend aan. Zij vluchtte, en de Pastoor verscheen in de open deur. Hij was even groot en mager en kon van gelijken ouderdom zijn als Mijnheer Sandrie, doch meer gebogen. Hij steunde met de twee handen op eenen dikken, onsierlijken gaanstok. Zijn neus was grof of liever groot; want de uitdrukking van heel zijn aangezicht en bijzonderlijk zijn wijde mond was te vriendelijk om er dat woord op toe te passen.

De oude heer, nu hij gevangen was, had te veel wellevendheid om zijnen bezoeker niet hoffelijk te begroeten. Hij bood hem eenen zetel aan; doch de geestelijke wees dien glimlachend van de hand, en nam liever plaats op eenen stoel, verzekerde hij.

[pagina 22]
[p. 22]

‘Ik ben gewoon’ begon hij met eenvoudigheid, ‘mijne parochianen van tijd tot tijd te bezoeken, en wil ook uwe deur niet voorbijgaan zonder u in ons dorp welkom te heeten, Mijnheer Sandrie. Ik heb mijne parochianen allen even lief, allen zonder onderscheid,’ voleindigde hij, en het kwam den ouden man voor, als drukte hij met inzicht op deze laatste woorden. De toon en het gezegde waren zoo vredelievend dat de huisheer, ofschoon op zijne hoede, onvrijwillig door sympathie werd bewogen.

- ‘Ik zelve, Mijnheer de Pastoor,’ zei hij warm, ‘was, als nieuw aangekomene, u het eerste bezoek verschuldigd, en ik bid u om verschooning het tot hiertoe verzuimd te hebben.

‘Ik hoop, dat het u hier bevallen zal,’ hernam de priester, ‘de menschen zijn hier niet boosaardig, voor zooveel ik weet; de lucht is gezond; de streek vruchtbaar,’ en alle persoonlijke quaesties vermijdend, ging hij voort van den landbouw en de stoffelijke belangen van het dorp te spreken. Dat beviel Mijnheer Sandrie, en tot mededeelzaamheid genoopt:

[pagina 23]
[p. 23]

‘Gij weet, dat ik van Crocke van geboorte ben,’ zei hij.

- ‘Ja,’ sprak de geestelijke minzaam, ‘en ik geloof, dat ik het recht heb mij ook evenals gij van hier te rekenen. Ik ben hier,’ zei hij ernstig en met zekere fierheid ‘pastoor sedert veertig jaren!’

‘Een lange tijd,’ merkte de andere aan.

- ‘Och ja, een lange tijd, en het is niet waarschijnlijk, dat Onze Lieve Heer er mij nog vele jaren bij zal gunnen.’

Er ontstond eene poos.

- ‘Het hoofd blijft goed,’ hernam hij, ‘doch de voeten willen niet meer mee.’

Mijnheer Sandrie blikte naar de schoenen van den geestelijke, en bemerkte, dat zij buitengewoon breed en zelfs aan de bovenzijde opengesneden, en de zilveren gespen er met eenen lederen riem waren op bevestigd. Thans zag hij ook voor de eerste maal, dat de lippen van den pastoor eene blauwachtige tint hadden, en het vermoeden eener hartziekte schoot hem door het hoofd.

‘Zoo gaat het,’ antwoordde hij troostend’ wij hebben allen onzen tegenspoed, hetzij lichame-

[pagina 24]
[p. 24]

lijk, hetzij op zedelijk gebied,’ en het kwam den priester voor, als vergezelde een onderdrukte zucht deze woorden, terwijl de huisheer eenen korten weemoedigen blik naar den muur wierp. Hij volgde die richting met het oog en bemerkte een portret in olieverf: het beeld van een achtienjarig meisje voorstellend, met bruine lokken, een klein, misschien al te dicht bij den neus staande mondje, en met aandacht of geestdrift in het opgeslagen oog. Zij droeg een zwart fluweelen keurslijf, een weinig spits naar omlaag open aan den hals, een wit parelsnoer, en eene witte roos op de borst.

De geestelijke was te bescheiden om eenige opmerking dienaangaande te wagen; maar het scheen hem, dat hij die oogen, dat hij dat ernstig mondje kende of ergens gezien had.....

Hij stond op en nam afscheid. Hij huppelde moeielijk op zijnen stok geleund.

‘De wegen zijn vuil, Mijnheer de Pastoor, met die aanhoudende regens,’ sprak Mijnheer Sandrie hem over het hof leidend.

- ‘Hier heeft dat niets te beduiden, maar verder in de Zompelingen!... Ik kon er bijna niet door dezen nacht.’

[pagina 25]
[p. 25]

‘Dezen nacht?’ vroeg Mijnheer Sandrie, ‘met zulke voeten!’ dacht hij.

- ‘Ja,’ was het eenvoudig antwoord, ‘als ik den armen van Zele ging berechten,’ en nu verhaalde hij gemoedelijk, hoe hunne lantaarn uitgewaaid, en hij met den koster verdoold was in de duisternis...

In huis keerend, dacht Mijnheer Sandrie er op na, hoeveel nederige zelfopoffering er soms voor de wereld verborgen is. Hij was gansch met zijnen nieuwen vriend ingenomen.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken