Madeleine
(1897)–Virginie Loveling–
[pagina 54]
| |
een voet in het water, dien zij terugtrok met den uitroep: ‘Oei, hoe koud!’ De kleine Pierre stond in zijn zwembroekje met zijne scherpe schoudertjes en zijne stokjesbeenen aan het deurgat te bibberen. ‘Voorzichtig, Pierre, het is koud, jongen.’ Overbodige waarschuwing. Er was geen gevaar, dat het kind te driest zou wezen, ‘Kom dan,’ hernam zij nu, ziende dat hij geene beweging deed, en om hem aan te moedigen zette zij den anderen voet ook op het zand. De baren reikten nauwelijks tot aan hare enkels, zij huiverde van de koude, haar badkleed kleefde in den fellen wind op hare beenen. ‘Kom, Pierre.’ ‘Wat zult gij mij geven?’ bedong de kleine. ‘Koeken zooveel gij wilt,’ beloofde de moeder, beangstigd voor de gezondheid van haar kind. ‘En tien centen daarbij, als wij er uit komen?’ ‘Ja, toe dan, mannetje.’ Zij reikte hem de hand, terwijl de opkomende zee in eens eene veel hoogere baar dan de andere aanbracht, welke zij niet hadden zien naderen, en die tot in hare lenden sloeg en tegen de planken van de badcabien opspatte. Met één sprong was de kleine Pierre van de trappen af en liep hij dijkwaarts heen. Zijne moeder volgde hem, zij wilde hem vastgrijpen, doch het kind was behendiger dan zij. | |
[pagina 55]
| |
Hij vluchtte van achter het eene karretje tot achter het andere, want als zijne moeder rechts verscheen, zoo was hij links reeds weggesprongen; dan bleef hij, tergend den wijsvinger omhoogstekend, staan, lachte haar uit, draaide zich om, als zij hem vastgrijpen wilde, en was weder verderop tot groot vermaak der wandelaars. Te vergeefs bad zij hem terug te keeren, belovend niet meer in het water te zullen gaan; hij vond dit vlieden en achtervolgen al te grappig om er uit te scheiden. Zij riep hem verwijten achterna en begon eindelijk te weenen van spijt en verwarring, toen eene der aldaar aanwezige badvrouwen haar ter hulp kwam, den knaap vastgreep en met hare ijzeren vuist staande hield, totdat zijne moeder bij hem was. Op dit oogenblik was het dat Suzanne en Adelar van verre de groep in het oog kregen. Eens gevangen veranderde de handelwijze van den kleine. Bevreesd voor tuchtiging, hief hij een luid geschrei aan, wierp zich op het zand en klaagde dat hij het bestierf van koude. ‘Waar staat mijn karretje nu? mijn karretje, och, mijn karretje!’ jammerde Charlotte. De kloeke armen der badvrouw hadden Pierre ondanks alle tegenstreven opgetild, andere afzichtelijke zeevrouwen waren bijgekomen, liepen rond en zochten in de onbezette koetsjes en vonden eindelijk het vermiste; en Charlotte toog er ademloos in met haar | |
[pagina 56]
| |
kind en vergat zelfs hare redsters te danken, zoozeer was zij ontroerd. Dit was ook niet wat deze begeerden, maar wel iets zelfstandigers. Nauwelijks opende Charlotte, weder aangekleed, het deurtje van hare cabien om er uit te stijgen, toen verscheidene roodbruine handen en armen zich gretig naar haar uitstrekten onder vleierijen van: ‘Och madametje, wat ben ik blijde voor u, och mijn lief madametje, mijn allerliefste jong heertje!’ En de portemonnaie moest te voorschijn komen. Het waren als zoovele raven, welke hunne prooi vervolgden. Adelar en Suzanne kwamen hunne nicht te gemoet, beschaamd haar gansch vergeten te hebben, toen zij in het water waren; thans trachtten zij, door allerlei vriendelijkheden hunne handelwijze te doen vergeven. Charlotte was niettemin ontevreden en liet het hun genoeg verstaan, dat zij zelfzuchtig waren; daarbij voegde zich haar misnoegen over de onnoodige kosten der niet tot stand gekomen baden en hield zij niet op hare vrees uit te spreken, dat Pierre kou mocht gevat, en eene ziekte opgedaan hebben. ‘Hij ziet zoo bleek vandaag,’ zei zij in hare moederlijke verblindheid, alsof hij er gewoonlijk heel anders uitzag. Adelar leidde de dames in het ‘Pavillon des Dunes’, alwaar Pierre een warmen grog kreeg en Madeleine er ook een hebben moest, hetgeen voor gevolg had de beide kinderen eerst opgewekt en vroolijk te stemmen, en dra daarop voor eene beuzelarij hand- | |
[pagina 57]
| |
gemeen te doen worden, Madeleine Pierre in het aangezicht krabbend, hij haar schoppen gevend, aleer de ouders den tijd hadden er bedarend tusschen te komen. |
|