Madeleine
(1897)–Virginie Loveling–
[pagina 75]
| |
op een zijner zwerftochten achtergebleven. Te vergeefs werd hij opgezocht. Adelar was sinds kort thans te Gent verplaatst. Madeleine ging er vlijtig school, doch leerde niet veel en er kwamen klachten: zij was ongehoorzaam, slordig, en stout tegen hare meesteressen. Zij werd door Adelar vermaand en berispt en beschaamd gemaakt over haar wekelijksch bulletin, waarop achter het opschrift ‘gedrag’ te lezen stond: ‘Laat te wenschen over.’ Zij koos de slechtste kameraden der school uit, zei de bestuurster tot hare pleegmoeder, en was trotsch tegen hare minderen. Suzanne had ook reeds opgemerkt, dat zij dienstboden en werklieden stuursch toesprak, als ze hun iets beval te doen; dat zij ze voor een ondergeschikt ras aanzag, en zich tevens bij tusschenpoozen weinig als een juffertje gedroeg. Zij stoeide met de meid, trok haar stoel weg, als ze zich nederzetten wou, duwde haar op de straat in de eene of andere winkeldeur, om het daaraan bevestigd belletje te doen klinken en verrichte allerlei guitenstreken. Zij leerde dat van Pierre, zei Suzanne tot Adelar. Het was sedert Pierre daar zoo vaak kwam, dat Madeleiue gansch veranderd scheen. Dit was eene dwaling, doch zij stelden zich hierdoor gerust over den aard van het meisje. ‘Kindergrillen,’ beweerde Adelar, ‘wij zijn allen zoo geweest, dat zal wel beteren met de jaren,’ en zich tot de kleine wendend: | |
[pagina 76]
| |
‘Zeg eens, Madeleine, waarom doet gij dat? het is niet mooi voor een meisje; gij loopt op een drafje langs de straat, gij roept te luid, gij gedraagt u als een ondeugende knaap.’ Zijn toon was zacht en Madeleine nam het verwijt niet ernstig op; zij lachte; hare oogen schitterden; zij sprong op zijne knieën en sloeg hare armpjes om zijn hals en zijne ontevredenheid was over. Eens echter kwam hij waarlijk toornig thuis: een zijner bekenden had Madeleine met knapen en andere meisjes wel een half uur vandaar op de vestingwerken vinden spelen, en welk een spel! Zij wierpen steenen in het diepliggende water, en liepen en sprongen met verwarde haren en kleederen als echte schavuiten. De vriend had in het eerst niet geloofd, dat het Madeleine was en haar aangesproken; zij had beproefd zich achter de overigen schuil te houden. ‘Laat gij uw dochtertje zoover alleen loopen?’ had de vriend met een vernederenden glimlach aan Adelar gevraagd. Madeleine begon te loochenen; zij was inderdaad den dag te voren met de jonge dienstmeid boodschappen gaan doen, en Suzanne herinnerde zich, dat zij gansch onthavend was teruggekomen, en na hare opmerking hierover van de dienstbode bescheid gekregen had, dat Madeleine in de modder gevallen was. De meid werd weder bij geroepen, ondervraagd en beschuldigd slecht op het kind gepast te hebben, en | |
[pagina 77]
| |
Madeleine, in de hoop zeker de straf op eene andere betichte te doen nederkomen, veranderde van systeem en bracht het thans huilend uit, dat zij met Pierre tot aan de vesting was voortgeloopen, terwijl de meid in de herberg zat. Zij waren aan het maal, toen dit ter sprake kwam. Het was een heel spektakel in huis, want de bediende ging ook aan het weenen, en juist op dit oogenblik trad Charlotte binnen. Zij kwam er bijna dagelijks tot groot ongenoegen van Adelar. Hij sprak haar wat ruw gispend toe over de wijze waarop zij haar zoon opvoedde, en voorspelde dat deze haar later gansch overrompelen en nog slagen geven zou, waarna hij zijn serviet neerwierp en vrij misnoegd de kamer verliet. De meid, Madeleine en nicht Charlotte, zij schreiden allen om het hardst, en Suzanne stond in verwarring tusschen deze drie personen: de dienstbode, die zij eigenlijk had moeten heenzenden en toch liever behield; Madeleine, die zij had behooren te straffen, iets waartoe zij zich te zwak gevoelde, en nicht Charlotte, die zij wel had moeten stillen met woorden van verontschuldiging over den onverwachten uitval van Adelar. Dit laatste waagde zij echter evenmin, teruggehouden door de vrees van hem te laken in iets, wat zij in den grond niet onbillijk vond. |
|