Madeleine
(1897)–Virginie Loveling–
[pagina 82]
| |
sinds jaren, als door eene wederzijdsche onuitgesproken overeenkomst, het halsstarrigste stilzwijgen bewaarden: namelijk de afkomst van het kind. Thans moest Suzanne er wel op zinspelen. Zij was genoodzaakt een bijna onverwinbaren afkeer daartoe ter zijde te stellen, en een diep gevoel van valsche schaamte te overwinnen, om hem met de plotselinge verschijning: dier voormalige getuige van het gebeurde bekend te maken; zij deed het aarzelend, met terughouding, en drukte hare vrees voor het ontdekken van het geheim met halve woorden uit; maar hij verstond haar, en sprak er ook met halve woorden over: ‘Ja, ja, zeker, gij hebt wel gedaan haar goed te onthalen; het is beter haar tot vriendin dan tot vijandin te hebben.’ ‘Maar zoo zij het eens uitbracht, Adelar?’ ‘Neen, neen,’ verzekerde hij, ofschoon hij geenszins daarvan overtuigd was, ‘dit doet ze niet; ik zie niet in welk belang zij hierbij zou kunnen hebben.’ ‘Niet waar? dàt juist doet mij hopen, dat ze zwijgen zal,’ en na eene poos, stiller, ‘ik heb haar tien franken gegeven.’ ‘Goed, goed,’ zei hij en sprak van iets anders. Maar zij kwamen zoo gemakkelijk van Katherine niet af: meermalen keerde zij weder onder het eene voorwendsel of het andere, vleiend en onbescheiden, en bracht zelfs eens een twaalftal buitengewoon schoone | |
[pagina 83]
| |
peren mede, een geschenk, dat hare voormalige meesteres niet weigeren dorst, en toch ongaarne aannam. Met Madeleine ging het ook niet naar hun wensch: zij onderschepten het een en ander van hare houding op straat, dat hun niet beviel: zij had twistpartijen met kleine meisjes uit de kostelooze school, welke zij dagelijks voorbij moest; zij verteerde geld in de lekkernijwinkels, ofschoon zulks haar verboden was; en Suzanne kon volstrekt niet begrijpen, waar zij het vandaan haalde, tot haar op eene zeer onaangename wijze het raadsel werd opgelost: Eens sprak de bakkerin haar aan, aarzelend en verlegen: ‘Madame, neem het mij niet kwalijk, verexcuseer mij, madame, - gij weet dat zeker niet, maar uw meisje, Madeleintje, - juffer Madeleintje’ - hernam zij verward, ‘komt hier altijd geld leenen... madame, er staat al een heele som.’ Suzanne zette groote oogen open: ‘En waarom leent gij geld aan zoo'n kind buiten het weten harer ouders?’ vroeg zij misnoegd en vernederd. Voor alle antwoord haalde de vrouw een slordig boekje te voorschijn, doorbladerde het, den vinger - volgens het gebruik der onbeschaafde klasse - daartoe herhaaldelijk bevochtigend, en toonde haar eene lange kolom cijfers: de schulden van haar dochtertje! Suzanne had wel van mannen gehoord, die schulden maken buiten voorkennis hunner vrouw, en omgekeerd | |
[pagina 84]
| |
in de advertentiën van echtgenooten gelezen, die verklaren zich de schulden van hunne vrouw in het vervolg niet meer aan te trekken - ook van zonen, die schulden maken en daardoor den ondergang hunner ouders helpen bewerken; - maar van kinderen nog nooit. En nu was het haar dochtertje, hare Madeleine, die dezen stouten stap gewaagd had! Wel was de som betrekkelijk onbeduidend, doch de misdaad was uit het oogpunt van zedelijk begrip groot. Zij betaalde, verbood van nu voortaan iets meer te geven en ijlde naar huis. Adelar stond als verslagen, toen het hem werd medegedeeld. ‘Bah, dat is niet mogelijk, Suzanne!’ Dan wilde hij het in de beste plooi vouwen: ‘Wellicht hebt gij haar te weinig snoeperij gegund, en heeft zij, om er aan te komen, dat middel uitgedacht...’ ‘Zij heeft mij steeds bedrogen;’ sprak Suzanne, ‘toen ik haar vroeg of het waar was, wat de meid gezegd had, dat zij lekkernij ging koopen, loochende zij het bepaald; zij bedriegt mij in alles. Dat kind, dat kind!’ zuchtte zij, ‘ik heb gemeend er veel vreugd aan te beleven, en het zal niet zoo zijn! Zij heeft geen goeden aard, de kern deugde niet,’ voegde zij er met nadruk bij. Adelar keek door het raam en trommelde op de ruiten: hij zweeg als met opzet bij dezen uitval zijner vrouw; het was de eerste zinspeling van spijt, die zij | |
[pagina 85]
| |
op het aannemen van Madeleine maakte en in hare woorden lag iets, wat duidelijk te kennen gaf, dat het gevoel van solidariteit tusschen moeder en dochter niet zóó bestond, als het had behooren te wezen en dat de poort, welke tot het berouw over de herkenning van het meisje moest leiden, niet zóó goed gegrendeld of vastgenageld was, als het tot hiertoe geschenen had. Helaas, zij wilden vergeten, dat Madeleine hun kind niet was, en hare eigene natuur zorgde er voor hen er aan te herinneren! Hij liet de bui overgaan en Suzanne eens recht van harte uitschreien, overtuigd, dat het haar goed zou doen. Het was een geluk, dat Madeleine eerst na uren, toen de gramschap en de ontroering wat gestild waren, te huis kwam. Wel werd zij streng berispt door Adelar, doch minder heftig door Suzanne toegesproken dan indien zij daar in het eerste oogenblik geweest was. Loochenen, bekennen, schreien, beloften van beterschap: dit was de rol van Madeleine. Koortsige handen, gloeiend gelaat, droge lippen, geen eetlust, hoofdpijn en vroeg slapen gaan: dit was het lot der moeder. Zwijgend nadenken, ontevreden stemming en eindelijk een onbepaald gevoel van overdrijving wegens een kinderfout, zooals hij volhield het bij zich zelven te noemen: dit viel Adelar te beurt. Tegen zijne gewoonte ging hij dien avond naar het café en bleef laat weg. |
|