Madeleine
(1897)–Virginie Loveling–
[pagina 94]
| |
op het uur thuis en moest dus wel stipt op het uur in de school aankomen, en op eene voortreffelijke wijze hare lessen leeren en haar werk doen, want hare bulletijns, welke eertijds een: ‘Laat te wenschen,’ uitgedrukt met ‘L. t.w.’ op het blad van ‘orde’ en ‘gedrag’ aanwezen, kwamen nu terug met het opschrift: ‘Zeer wek’ - Z. w.; en op het blad ‘vlijt’, dat altijd met eenige onbevredigende opmerkingen prijkte, stond thans immer ‘Z. w.’ Dat was een genoegen voor de pleegouders. Ook spraken zij herhaaldelijk hunne voldoening uit, en Adelar beloofde zijn dochtertje een reisje op de Maas, als zij zoo goed haar best bleef doen. Suzanne schreef deze verbetering op de school ten deele aan het gezelschap der bedaarde Zoé toe: ‘Ziet ge wel, Adelar, Madeleine begrijpt thans, dat zij zich in de oogen dezer geleidster zelve als een deftig, volwassen juffertje te gedragen heeft.’ Het was dus met buitengewone bevreemding en nijpend hartzeer, dat Suzanne op zekeren dag het te harent ongewoon bezoek der bestuurster krijgend, van deze gansch andere dingen vernam: Madeleine leerde hare lessen niet of slecht, kwam te laat, soms veel te laat in de school, was slordig en lui, en andere meisjes uit hare klasse hadden verteld, dat zij teekens aan officieren deed op de straat en de jongens van het Athenaeum naliep. Daarenboven waren hare bulletijns altijd zeer slecht geweest, en nu werd aan het licht | |
[pagina 95]
| |
gebracht, wat de bestuurster nooit had vermoed: namelijk, dat Madeleine de lakende mededeelingen harer meesteres uitschrapte en in de plaats met nagemaakte hand ‘Z. w.’ schreef. Dat was eene verschrikkelijke openbaring voor de pleegmoeder. Zij zat verslagen, werd wit en rood bij het aanhooren, dankte de bestuurster omdat zij het haar toevertrouwde, en zuchtte en verwarde in hare antwoorden. Wel, hoe was dat mogelijk? Het was de verwondering, die bijna nog de smart overtrof. En Zoé! Zoé, die haar ook bedrogen had! Maar het ergste kwam nog achteraan: de directrice verzocht haar het meisje na de aanstaande vacantie tehuis te houden of elders te doen: voor de eer van haar gesticht kon zij deze niet langer houden... Nu barstte Suzanne in snikken uit, en het deed haar goed in het bewustzijn van zooveel bedrog en ondankbaarheid aan hare droefheid lucht te geven. De bestuurster troostte haar: het zou wellicht beteren met de jaren, haar dochtertje was eerder wispelturig dan boos; ouder geworden, zou zij al het verkeerde harer handelwijze inzien. Doch Suzanne nam dezen troost niet aan, al boog zij beleefd het hoofd bij het aanhooren. Neen, neen, er bestond geene verschooning voor het meisje, er was geen troost voor haar mogelijk en, in hare liefde tot het pleegkind gekrenkt, voelde zij zich misschien zoo ongelukkig als eene ware moeder, die ont- | |
[pagina 96]
| |
aarding bij eene eigene dochter zou hebben ontdekt. Wel volgden tooneelen van verwijting en vermaning van haar en Adelar, en tranen en beloften van beterschap van wege Madeleine, maar het feit bleef onveranderlijk bestaan: dat Madeleine als een ondeugend kind om hare huisgenooten te bedriegen, niet alleen tot logentaal, maar zelfs tot list en omkooping hare toevlucht genomen had. Aan Zoé werd de dienst opgezegd. Dit was in de eerste opwelling van gramschap geschied, en Adelar vond het onvoorzichtig: ‘Zal hare moeder geene wraak nemen?’ zeide hij bedenkelijk: ‘zal zij de waarheid over de afkomst van Madeleine niet aan het licht brengen?’ ‘O, mij is het om het even,’ viel Suzanne uit, ‘laat haar alles zeggen, wat ze wil; ik geef er waarlijk niet zoozeer om, in de oogen der wereld voor de moeder van zulk eene dochter door te gaan.’ Dit was niet waar: deze vrouw sprak aldus in hare opgewondenheid en bedroog zich zelve: zij vreesde niets meer dan het uitkomen van haar geheim. Het druischte tegen hare natuur aan te huichelen en te verbloemen, en bitter beklaagde zij het in deze zaak van den beginne af niet open de waarheid gezegd te hebben. Zij zat verlegen als eene misdadige, toen Charlotte eenige dagen daarna kwam, want zij vreesde bij elk woord toespelingen op de afkomst van Madeleine te | |
[pagina 97]
| |
zullen vernemen, of rechtuit naar den inhoud der zaak gevraagd te worden; naar zij meende moest Katrien alles verteld hebben en het reeds overal geweten zijn. Het jonge meisje was op hare kamer verbannen, en aan Pierre, die zijne moeder vergezelde, gezegd zijnde, dat zij uit was, vertrok hij bijna onmiddellijk. Suzanne zou gelegenheid genoeg gehad hebben om het gebeurde aan Charlotte te vertellen en de helft der schuld op den jongen student te laden; doch zij repte er geen woord van, uit vrees den naam van Madeleine te moeten uitspreken. Ja, haar schrik om naar uitleggingen nopens de ouders en den stand van dat meisje gevraagd te worden was zoo groot, dat zij een oogenblik op den dollen inval kwam, en bijna aan de begeerte niet kon wederstaan, om alles van zelf te openbaren - evenals men aan den rand eens afgronds staande, en duizelig wordend, uit overmaat van angst van er in te storten, onwillekeurig een stap nader doet, omdat men naar de diepte getrokken wordt... Adelar kwam binnen en dra daarna nam Charlotte afscheid, en de bekoring voor Suzanne om het te vertellen was later voorbij. En allengskens keerde de rust weder in haar gemoed, want hare nicht, die zij overigens maar zelden zag, scheen niets te vermoeden. |
|