Madeleine
(1897)–Virginie Loveling–
[pagina 104]
| |
‘Ja,’ antwoordde deze, ‘om Brussel te zien.’ Dat was het. Van leeren hield zij niet, maar zij wist, dat hare pleegouders de gelegenheid benuttigen wilden om, aleer haar in het pensionaat binnen te leiden, eenige dagen in de hoofdstad te vertoeven, en haar alles te toonen. Overigens, zij zouden haar den eersten zondag van elke maand komen bezoeken, haar meenemen, met haar rondrijden of wandelen, en in het restaurant gaan middagmalen. Dit was haar beloofd, en het geschiedde. Madeleine was dus tevreden in het gesticht. Zij had er dra kennis met andere meisjes van hare jaren aangeknoopt en een paar vriendinnen uitgezocht. Op het uur der récréaties vertrouwden zij elkander haar geheimen toe; de haarlok van Pierre kwam te voorschijn; de verdroogde scabieuse werd getoond en zijn portret, dat zij reeds eenigen tijd vóór haar vertrek bezat, uit den omslag genomen. Als iemand ons goed bekend is, kan zijne photographie gemakkelijk den persoon, gansch zooals hij in de werkelijkheid bestaat, voor de oogen tooveren; maar heel anders is het gesteld met het afbeeldsel van degenen, die wij nooit hebben gezien; een kleine mensch kan groot, een magere betrekkelijk kloek, een blonde zwart schijnen, en omgekeerd. Zoo was de photographie van den langen, bijna witharigen Pierre, met zijne dunne trekken, welke hier fijn, en schier edel mochten heeten, er verre af een onaangenamen indruk te maken. Ook bleek de bijval onder de jonge meis- | |
[pagina 105]
| |
jes groot. Hij was aan de hoogeschool, loog Madeleine, en studeerde in de rechten; hij was twintig jaar oud, en een zeer rijk, eenig kind. Hij reed te paard en was de beste danser van de stad. De andere pensionnaires hadden elk wel iets in dien zin te vertellen: de eene kende een kameraad haars broeders, die in de vacantiën altijd bij hare ouders logeerde; zij vaarden dan allen te zamen in een bootje en hij reikte haar telkens de hand, als zij er in- of uitsteeg. Een tweede, een buitenkind, haalde ook een portret te voorschijn, een harer neven verbeeldend, die haar bijzonder liefhad, en van wien zij beweerde brieven te bezitten, die zij nochtans niet toonen wou. Hij zag er echter te lomp, en nog te jong uit om aan de pensionnaires te bevallen. Madeleine verhaalde daarbij de geschiedenis van een jongen officier, die haar het hof maakte en zeide, dat het om zijnentwille was, dat hare ouders haar van huis hadden gedaan. Zij werd bewonderd om hare avonturen, en was de heldin van het gesticht. Zij kende geen woord vlaamsch, beweerde zij, al had zij zich nooit tehuis in eene andere taal uitgedrukt; zij sprak van den koetsier en de bovenmeid op gansch natuurlijken toon; van de fazanten uit de volière en van de herten uit het park op het buitenverblijf harer ouders. Zij ging door voor eene van de rijkste meisjes in het pensionaat. ‘Madeleine ziet er goed uit,’ merkte Adelar op; | |
[pagina 106]
| |
‘zij wordt geposeerd, zij weet zich beter te houden; elders zijn is haar voordeelig.’ Suzanne was minder tevreden: ‘Zij leert slecht,’ zeide zij, ‘en ik vind iets zoo gemaakts en onnatuurlijks in het trekken van haar mond en in hare bewegingen; mij dunkt dat zij prétentieus wordt.’ Hij haalde de schouders op. Intusschen verveelde Pierre zich, nu Madeleine weg was. Hij dichtte fransche verzen te harer eere en sneed haar naam in al de boomstammen van het tuintje. Omstreeks het midden van den winter deed hij eene verkoudheid op, moest eenige weken tehuis blijven en nam de gelegenheid te baat om, toen hij hersteld was, niet meer naar de colleges terug te keeren: hij was in zijn voorlaatste studiejaar aan het athenaeum en het kwam er overigens niet op aan voor hem er nu uit te scheiden of later, daar hij toch geen vorderingen maakte. De dokter had, om hem wat te versterken, lichaamsoefeningen bevolen en de leugen van Madeleine aangaande zijn te paard rijden, was waarheid geworden. Dagelijks begaf hij zich nu naar de rijschool en weldra kreeg hij eene ware geestdrift voor dit vermaak en in het voorjaar, toen er hier en daar paardenloopstrijden plaats hadden, trok hij er naar toe en wedde en won en verloor. Zijne moeder zuchtte en klaagde tegen Suzanne, dat hij zooveel geld verkwistte, en toen deze haar ried den knaap ergens op een schip als matroos, of in de krijgsschool te be- | |
[pagina 107]
| |
steden, was zij gebelgd en zeide: ‘Men moet geen moederhart hebben om zoo'n raad te geven.’ Eindelijk was hij door toedoen van Adelar op een handelskantoor, voorloopig als bediende zonder loon, geplaatst. Later zou hij genoeg verdienen om in zijn onderhoud te voorzien. Hij ging er schoorvoetend heen: een geregelde bezigheid verveelde hem uitermate. Na zijn werk reed hij te paard, en des avonds zat hij in het café. Hij had gehoopt Madeleine in de Paaschvacantie te zullen zien, en nu vernam hij toevallig van zijne moeder, dat er in vermeld opvoedingshuis niets dan de zoogenaamde groote vacantie bestond. Dat was eene teleurstelling! Schrijven kon hij haar ook niet, en hij wilde haar toch zien, zwoer hij bij zich zelven. ‘Maar jongen, waar denkt gij altijd aan?’ vroeg hem zijne moeder, verontrust over zijne afgetrokkenheid, sedert die gedachte hem bezig hield. ‘Mama, ik denk over mijne zaken op mijn bureel,’ zeide hij haar. ‘Het is er lastig,’ vertrouwde Charlotte aan hare nicht, ‘vroeg en laat moet hij er werken, altijd de eerste en de laatste zijn, maar hij neemt het ter harte, de arme jongen; ik ben tevreden over hem.’ ‘Des te beter,’ antwoordde Suzanne ongeloovig. Pierre had een list verzonnen: hij vroeg aan zijn patroon een verlof van een paar dagen, voorgevend, dat zijne moeder hem voor dringende zaken uit de | |
[pagina 108]
| |
stad zenden moest; dit werd hem toegestaan; bij haar ging hij nu en toonde zich heel opgeruimd. ‘Mama, mijnheer Daams heeft mij met eene boodschap voor een handelshuis van Verviers belast; morgen ga ik op reis.’ ‘Och mijn kind, toch niet zoo gansch alleen,’ sprak zij bekommerd en gevleid tevens, dat zijn meester zooveel vertrouwen in hem stelde. ‘Ben ik niet oud genoeg, achttien jaar?’ zei hij op het cijfer drukkend. ‘Mama, mijnheer Daams zal mijne reis betalen en in mijn onderhoud voorzien, hij heeft het mij gezegd, heel oprecht, mama, hij heeft het mij beloofd,’ verzekerde hij met te veel klem, ‘maar... indien gij mij het geld wildet voorschieten... hij zal het u teruggeven,’ herhaalde hij nogmaals, bij het zien der teleurstelling op het gelaat zijner moeder. ‘Ik dorst het hem niet vragen,’ beweerde hij bijna weenend. ‘Mijn kind, ik kan niet,’ bekende zij ernstig. Doch hij plaagde en plaagde haar nogmaals en zij gaf hem eindelijk eene kleine, voor een zomercostuum uitgespaarde en weggelegde som. ‘Toe nog, nog wat, beter te veel mede dan te weinig, gij zult het terug krijgen,’ zei hij. Hij ging uit; in een winkel kocht hij zes paar vrouwenhandschoenen, eenige witte kraagjes en manchetten, en betaalde met een bankbiljet, zonder te vragen, wat het kostte en zonder na te tellen, wat | |
[pagina 109]
| |
hij terug kreeg. Elders kocht hij fijn suikergoed, en tehuisgekomen deed hij alles, achter de gesloten deur op zijne kamer, in een sierlijk, met roode lintjes toegeknoopt pakje. Dit was voor Madeleine, want hij ging haar bezoeken. |
|