Madeleine
(1897)–Virginie Loveling–
[pagina 121]
| |
Te dien einde gingen eenigen hunner rond om inschrijvingen te verzamelen. Ook bij Adelar klopten zij aan en uit menschlievendheid had hij ingeteekend; doch hij zou er natuurlijk niet heengaan, verklaarde hij aan tafel, nadat zijne vrouw hem gevraagd had, wie die twee heeren waren, die daar zoo even het huis verlaten hadden. Een lichtstraal ging op voor Madeleine, maar zij zweeg dien dag. Van dit oogenblik af droomde zij echter van niets anders meer dan het bal: ‘Mama, de Terdoncken gaan er heen,’ en ‘papa, heel de stad zal er zijn,’ voorspelde zij eenige dagen daarna. Zij richtte de stappen harer moeder naar de schoone winkels, waar wolkige balstoffen uitgestald waren, en wist het zoo goed aan te leggen door allerlei voorbeelden aan te halen van moeders, die er hare dochters zouden heenleiden, en door hare vriendinnetjes er van te spreken, als zij te harent kwamen, en door zich zoo benieuwd te toonen ook zulk een bal, - doch slechts eenmaal, want natuurlijk kon dat enkel bij uitzondering geschieden, - bij te wonen, dat Suzanne zelve begon te denken, hoe natuurlijk het was voor een jong meisje er gaarne eens te gaan en hare zaak bij Adelar bepleitte. Hij stemde toe, doch wellicht om zijn gezag door eene voorwaarde te doen gelden, eischte hij dat de dames terugkeeren zouden, zoodra hij er den wensch van uitdrukte. ‘Ja, paatje, zeker, zoodra gij wilt,’ zei Madeleine, | |
[pagina 122]
| |
die zich voornam, als zij er eenmaal was, tot de laatste te blijven. O, wat was zij blijde! Tusschen haar en hare gezellinnetjes werd van niets anders meer gesproken; reeds op voorhand was zij van dezer broeders om menigen dans verzocht geworden, Pierre had den eersten besproken. Adelar gevoelde iets van vaderlijken hoogmoed, toen hij met zijne schoone dochter, waarnevens Suzanne als eene oudachtige matrone gansch in de schaduw gesteld werd, de breede met weelderig groen versierde trap beklom en in de helder verlichte zalen trad. Thans had het onmogelijk geschenen daar niet te komen en Madeleine van dat genoegen te berooven. De luchtige rozekleurige, blauwe, gele en witte costumes der jonge dames maakten tusschen de gouden uniformen der officieren en de zwarte, witgedaste en witgehandschoende heeren een aangenaam contrast. Madeleine was reeds aan den dans, aleer haar vader tijd had naar haar om te zien, Blozend, met glinsterende oogen, in opgewekte vroolijkheid, kwam zij terug aan den arm van Pierre. Dra werd zij door jonge heeren, bekenden of broeders harer vriendinnen, omringd en nauw weerklonken de eerste tonen eener wals of polka, of weg was zij weder. ‘Mijn kind, rust dan toch wat,’ ried hare moeder bekommerd, toen zij zich een oogenblik op de sopha nederzette. | |
[pagina 123]
| |
‘O, mama, laat mij maar dansen,’ zei Madeleine. ‘Papa spreekt toch zeker van geen heengaan?’ fluisterde zij angstig. De moeder had den tijd niet te antwoorden: een jong officier naderde hare dochter, boog en bood haar den arm. Madeleine stond op en wou juist met hem medegaan, toen Pierre haar van den anderen kant als zijn eigendom kwam opeischen. Eenige paren bewogen zich reeds in den dans eener redowa. ‘Mejuffrouw heeft mij dezen dans toegestaan,’ verklaarde de officier aan Pierre. ‘Gij vergist u, mijnheer,’ antwoordde deze op hoogen toon, ‘het is aan mij, integendeel.’ Beleefd haalde de officier zijn balkaartje uit en wees Pierre aan, dat hij er haar naam had op geschreven. ‘Aan mij,’ zei Pierre, ‘heeft zij hem sedert lang beloofd,’ en luid, als om aan te toonen op welken gemeenzamen voet hij met het meisje stond, naderde hij, hield haar den gebogen arm voor en sprak: ‘Kom, Madeleine.’ Doch de jonge officier verstond het niet aldus. Vuurrood, kort aangebonden en strijdzuchtig, vroeg hij aan Madeleine zelve, wien van beiden zij deze redowa had toegezegd. Pierre liet haar den tijd niet om te antwoorden, maar sprak nogmaals verachtend: ‘kom.’ De toon was van weerskanten zoo heftig, dat Adelar, die met een paar heeren aan het praten was, zich omkeerde en naderbij trad: er had zich alreeds | |
[pagina 124]
| |
eene kleine samenscholing rondom de krakeelenden gevormd, en de jonge officier hief dreigend de hand naar Pierre op. ‘Er valt hier niet meer te dansen,’ zei Adelar in haast, ‘wij vertrekken, komaan, mijne dochter,’ en hij trok haar arm eenigszins ruw door den zijnen. Hij was beschaamd over het gebeurde en kwaad over het onbetamelijke van dit tooneel. Suzanne volgde hen als in eene vlucht. Pierre was zijn hoed gaan halen en hen vooraan. Bij het uitkomen der groote poort zag Adelar hem staan. Pierre trad ijlings nader en, als ware er niets gebeurd, vroeg hij bedrijvig, of hij naar hun rijtuig wilde omzien. ‘Ik dank u,’ zei Adelar kort, ‘en verzoek u uit mijn weg te gaan... en er voortaan uit te blijven,’ voegde hij er met ingehouden toorn bij. Toen het rijtuig gevonden was en zij er in zaten, ging er een luid geschrei op uit den hoek, waar Madeleine had plaats genomen, en tehuis kreeg zij zenuwaanvallen en moest de dokter gehaald worden. ‘Naar geene bals of feesten meer met dat meisje,’ zei Adelar tot Suzanne, die hem te vergeefs wilde doen begrijpen, dat Madeleine er geene schuld aan had, als anderen om haar aan het twisten gingen. |
|