Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Madeleine (1897)

Informatie terzijde

Titelpagina van Madeleine
Afbeelding van MadeleineToon afbeelding van titelpagina van Madeleine

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.92 MB)

ebook (3.07 MB)

XML (0.29 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Madeleine

(1897)–Virginie Loveling–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende

III. Bewondering.


I.

Mientje had het boek uitgelezen.

Geopend lag het nog op hare knieën. Groote tranen welden uit haar oog. Groote zuchten hieven hare borst op. Zij leed de weldoende smart der bewonderaren van een aangrijpend kunstwerk, die smart der phantasie, die den geest verheft, het hart verteedert en verbetert in een edele opwelling van behoefte aan zelfbeheersching, deugd en heldenmoed.

‘O hoe schoon, hoe heerlijk, zulk een boek vergeet men nooit, nooit!’

En zij keek op het titelblad.

[pagina 180]
[p. 180]

Zij kende den naam des schrijvers wel, maar 't was of zij dien altijd wilde lezen en herlezen door hare nog natte wimpers heen. En zij voelde een machtigen aandrang: Ja, ja, zij zou 't hem schrijven, hij moest het weten, hoe diep hij haar had ontroerd, hoezeer zij hem bewonderde.....

Zij nam een doosje schrijfpapier uit de lade van haar met fulp overdekt werktafeltje; het was een geschenk, dat ze op Klaasdag van een onbekende had gekregen. Maar zij wist wel wie die onbekende was: neef Ferdinand, die te X. in garnizoen lag. Het doosje stak vol kleurige blaadjes en omslagen, fijn als satijn.

Het rook naar viooltjes, te midden van den winter, nu dat alles buiten besneeuwd lag!

Welke kleur zou ze kiezen?

Geel?

Coquetterie, neen.

Blauw, de kleur der liefde?

O wat zou neef Ferdinand zeggen, moest het uitkomen!

Groen, het zinnebeeld der hoop? Mientje was - als zestienjarig meisje - zeer ervaren in de kleurentaal.

‘Neen, dat zou den schrijver vreemd voorkomen.’

Roze?

‘Neen, neen,’ en zij bleef aarzelen.

Grijs of mauve, de rouwkleur?

Och, het was niet al treurigheid in dat boek, al

[pagina 181]
[p. 181]

liep het einde slecht af, het was een boek van liefde en zonne.....

De duisternis begon te vallen van buiten in tusschen de zware gordijnen, door dreigende zwarte wolken meegebracht en vervroegd.

‘Als het licht brandt,’ zei Mientje.

Het licht brandde, het vuur flikkerde in den schoorsteen. Luchter en spiegel schoten vonken van pracht.

Mientje hield den ivooren penhouder in de hand, gereed in den inkt gedoopt.

Voor haar lag een eindelijk uitverkoren hagelblank blad, vlekkeloos als haar gemoed.

En nu wist Mientje niet, hoe aan te vangen.

De kamerdeur piepte.

Mama kwam binnen, in slepende zijde, met eene veder op 't hoofd, een waaier in de gehandschoende vingeren, een glimlach van zelfvoldaanheid om den mond.

‘Nog niet klaar!’ zei ze verwijtend, in eens met een veranderd, misnoegd gelaat. ‘Het rijtuig is besteld.’

‘Mijn hemel, de opera!’ Mientje had ze gansch vergeten, het boek had haar te zeer geboeid. En zij sprong op. Vlug, vlug naar hare kamer, gelukkig, dat ze gekapt was en haar galacostuum gereed lag....

‘Morgen,’ lispte zij, ‘morgen!’

Helaas, de morgen had vermoeienis en verkoeling gebracht.

[pagina 182]
[p. 182]

Haar voornemen van den vorigen avond kwam haar gek voor, niet practisch, ongerijmd; wat zou die schrijver van haar gedacht hebben had ze 't gedaan?

En Mientje schreef niet. Zij sloot al de blaadjes weder geborgen in het doosje, in de vage hoop het eerste velletje wellicht wellicht! te zullen gebruiken om aan neef Ferdinand, - als die haar eens moest vragen! - een bedeesd ja-antwoordend briefje te schrijven.....

II.

In eene andere stad, in eene kleine, geringe achterbuurt, op eene hooge bovenkamer, waar het nog dag bleef, terwijl ginds beneden de duisternis reeds half meesteres van het terrein was, en niet alleen in hoeken en kanten, maar in volle straten en op de groote pleinen haar zwarten mantel uitbreidde, zat de schrijver.

Hij was nog jong; mager, wrevelig of ontmoedigd zag hij er uit, terwijl hij naar omhoog in de grauwe lucht, met witte vlokjes doorstipt, onbeweeglijk blikken bleef.

Hij had naast zich op een hoek der tafel - vol papieren en schrijfbenoodigdheden - een boek liggen, het boek van zijn hartstocht, zijn hoop, zijn begeestering. Sedert drie weken, dat het verschenen was, had hij het alle dagen in zijne vrije uren op den schoot gehou-

[pagina 183]
[p. 183]

den, als eene moeder met haar kind doet; de treffendste episodes gelezen en herlezen tot hij er niets meer van verstond; maar hij wist toch dat het heerlijk was. Ja, dat Avas heerlijk, dat was het uitvloeisel van zijn ziel, dat waren zijn ziel en zijn hart zelven.

Hij had gehoopt op uitbundigen bijval, gewenscht naar beoordeelingen, gewacht naar belangstelling; nu twijfelde hij, niet aan de waarde van het gewrocht, maar aan den smaak van 't publiek. Drie weken, nog geen woord van goedkeuring!

Gevoelden andere menschen dan niet als hij? Vond zijn weeklacht geen weerklank in andere gemoederen, wekten zijn lach - zijn lach van jeugd en overmoed, dan geene echo's op?...

Niets! niemand, die hem begreep. Moest hij daarom nachten doorwerken, zijn brein kwellen in 't wee der vinding, zijn hersenen scherpen in 't zwoegend zoeken naar de weerbarstige uitdrukking!...

En het was ten laatste gelukt; hij had gejuicht bij de geboorte van dat kind zijner verbeelding en zijns geleden leeds allebei... En niets, niets!

Ontmoedigd liet hij het hoofd op de borst zakken. Het vuur in 't grijze kacheltje was uitgedoofd, de kou viel op zijn schouders, de duisternis overwon ook hier op de hooge bovenkamer.

Hij stak geen licht aan; met smartelijken wellust verzonk hij in die donkerheden als in een welkom graf.

De deur piepte.

[pagina 184]
[p. 184]

De klaarte van een in de hand gehouden lampje viel binnen; een oude vrouw trad nader, schuw, zacht, omzichtig.

‘George!’

‘Ja, moeder, ja,’ hij wist wat het beduidde, ‘'t Is de tijd, jongen.’

‘Ja, ja! 'k weet het wel!’ Hij was reeds opgestaan, hij keek op zijn uurwerk.

De tijd voor 't geven zijner les in de stad.

‘George, 't is koud, kleed u warm aan:’ Zij hield hem een sjerp voor.

Hij nam ze, sloeg ze achteloos om den hals en kruiste ze onder den jas op zijn borst voor de warmte.

Hij was norsch, stil, droef.

O een woord, een enkel bewonderend woord over zijn boek om zijn hart te verwarmen!...

‘Dag, moeder,’ hij deed zich geweld aan, in eene laatste overwinning op zich zelven, om haar de beminnende-beminde voor zijne slechte luim en zijn teleurstelling niet onrechtvaardig te doen boeten.

En met zijn versleten jas aan, zonder handschoenen, met een paar boeken onder den arm, trok hij in 't duister de welbekende trap af, de stad in naar zijn te geven avondlessen.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken