Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Fecunda ratis (1889)

Informatie terzijde

Titelpagina van Fecunda ratis
Afbeelding van Fecunda ratisToon afbeelding van titelpagina van Fecunda ratis

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.72 MB)

ebook (3.17 MB)

XML (1.73 MB)

tekstbestand






Editeur

Ernst Voigt



Genre

proza

Subgenre

aforismen
anekdotes


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Fecunda ratis

(1889)–Egbert van Luik–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende

Ga naar margenoot+ De qvattvor versicvlis et reliqvis indifferenter positis.

De inivsto obsonio.

1075[regelnummer]
Rura sacerdotum Ioseph inmunia fecitGa naar voetnoot1075
 
Legibus obsequii popularis et absque tributis;Ga naar voetnoot1076
 
Ecclesię Christi fluida quatiuntur harena:Ga naar voetnoot1077
 
Vé ué nemo locat firmę fundamina petrę!Ga naar voetnoot1078

De his qvi aliena secreta qvervnt.

 
Hunc, qui rimatur secreta domus alienę,Ga naar voetnoot1079
1080[regelnummer]
Occupet amburens scabies et lepra Giezy,Ga naar voetnoot1080
 
Siue Herodis et Antiochi merore teratur,Ga naar voetnoot1081
 
Quos fetor crutiauit et intolerabilis ardor.Ga naar voetnoot1082
 
Non re saluanda sed discupis inde timeri.Ga naar voetnoot1083Ga naar voetnoot1083
[pagina 169]
[p. 169]
Ga naar tekstkritische notentekstkritische noten

De Rege Tholomeo.

 
Quid uoluit, quid uidit rex Tholomeus agendo?Ga naar voetnoot1084
1085[regelnummer]
Dum regno regnum sotiat, lux tertia ademitGa naar voetnoot1085
 
Insperata uirum de morte nihil trepidantem.Ga naar voetnoot1086
 
Magnus in orbe labor, breuis huius fama laboris.Ga naar voetnoot1087Ga naar voetnoot1087

De pretio medico negato.

 
Ringeris archiatro non soluens debita digno;Ga naar voetnoot1088
 
Quá ré letargum patieris, ut ante solebas.Ga naar voetnoot1089
1090[regelnummer]
Respondit medicus forsan commotus in iram:Ga naar voetnoot1090
 
‘Cardiacum te faxo indignum uiuere sanum,Ga naar voetnoot1091
 
Utere nunc pretio nostro cum fine maligno!’Ga naar voetnoot1092

De malo stvdio.

 
Ut numquam studium sic friget ubique scolare,Ga naar voetnoot1093
 
Quippe domi sollertia militięque negatur;Ga naar voetnoot1094
1095[regelnummer]
Lectio quid preter plorare ministrat alumnis?Ga naar voetnoot1095
 
Rara quidem, nauci, cum uenerit, et salis expers.Ga naar voetnoot1096
 
 
 
Ga naar margenoot+ Famosos postquam genuit dea Terra gygantes,Ga naar voetnoot1097
 
Post fama et magnos reges peperit quoque mures.Ga naar voetnoot1098
 
Non multum a nostris abludit imago magistris,Ga naar voetnoot1099Ga naar voetnoot1099
1100[regelnummer]
Qui apparent hodie, et qui forte fuere priores.Ga naar voetnoot1100
[pagina 170]
[p. 170]
Ga naar tekstkritische notentekstkritische noten

De Parcis.

 
Lucus enim antifrasin a non lucendo uocatusGa naar voetnoot1101
 
Et Parcę, capiti didicerunt parcere nulli:Ga naar voetnoot1102
 
Clotho fila trahit, Lachesis ea stamina torquet;Ga naar voetnoot1103
 
Quę quod neuerunt, Atropos, soror inpia, rumpit.Ga naar voetnoot1104

Ad vitiosos.

1105[regelnummer]
Nam si uiueret in terris Democritus, omnesGa naar voetnoot1105
 
Rideret segnes, indignos pane diurno;Ga naar voetnoot1106
 
Aut largus lacrimarum fleret Eraclitus imbre,Ga naar voetnoot1107
 
Qualis ego aut aliquis par, qualis erat Cluuienus.Ga naar voetnoot1108Ga naar voetnoot1108

De passeribvs.

 
Audiui coruum plus iusto dicere ‘Cobbo’;Ga naar voetnoot1109
1110[regelnummer]
Mira dei nutu natura est diues in actu:Ga naar voetnoot1110
[pagina 171]
[p. 171]
 
Prodocet altilia effari dux famina uerbi,Ga naar voetnoot1111
 
Ga naar margenoot+ Ventris amore ‘Pater noster’ studet edere passerGa naar voetnoot1112
 
Ac plures inconcessas formare loquelas.Ga naar voetnoot1113

De antiqvis patronis.

 
Omnes compositi, qui nos coluere, patroni!Ga naar voetnoot114
1115[regelnummer]
Longius ex quo non fuit utile uiuere nobis;Ga naar voetnoot115
 
Exhinc debuerant ueteres hanc linquere terramGa naar voetnoot116
 
Et uinctis manibus pariter discedere ab urbe.Ga naar voetnoot117
 
Te fusumque tuum, Lachesis, causamur iniquum,Ga naar voetnoot118
 
Quod superare facis mestos felicibus illis.Ga naar voetnoot119Ga naar voetnoot1119

De echo.

1120[regelnummer]
Esse putas, non esse, cauis dum personat, echo,Ga naar voetnoot1120
 
Auris decipitur de uocis imagine falsa:Ga naar voetnoot1121
 
Quę mala dicuntur, sic sunt uirtutibus umbrę,Ga naar voetnoot1122
 
Subsistentibus a! nullis et nemo creator,Ga naar voetnoot1123
 
Ipse diabolus inuentor, meditator abyssi,Ga naar voetnoot1124
1125[regelnummer]
Perdidit omne bonum infra se, dum cogitat ultra.Ga naar voetnoot1125
[pagina 172]
[p. 172]
Ga naar tekstkritische notentekstkritische noten

De reptilibvs.

 
Regibus inuitis et musca et reptile crescit,Ga naar voetnoot1126
 
Absque hominum iussu surgit de puluere pulix;Ga naar voetnoot1127
 
Indignamur enim sortita haec plurima terrę,Ga naar voetnoot1128
 
Ga naar margenoot+ Crescere preterea - iam non magis illa quiescunt.Ga naar voetnoot1129
1130[regelnummer]
Calcanda inuidia est, nequeat quę lesa nocere.Ga naar voetnoot1130

Qvid calamvs fatiat sapientis.

 
Hoc calamo atque stilo sulcamus iugera campi,Ga naar voetnoot1131
 
Quę nos aestiuę recreabunt mergite messis,Ga naar voetnoot1132
 
Mutua curamus de qua conuiuia lęti.Ga naar voetnoot1133
 
His etiam infodiet propagans uinitor antes,Ga naar voetnoot1134
1135[regelnummer]
Atque his uere nouo incidet sarmenta putator,Ga naar voetnoot1135
 
Deinde fimun scrobibus certabit tradere pinguem,Ga naar voetnoot1136
 
In prelo atque aliis ut calcet uina trapetis.Ga naar voetnoot1137
 
Si fuerit stilus hec fatiet limatus et addet,Ga naar voetnoot1138
 
Hic olim dominis magnum inpendebat honorem.Ga naar voetnoot1139
[pagina 173]
[p. 173]
Ga naar tekstkritische notentekstkritische noten

Qvod qvidam pilosvm habvit cor.

1140[regelnummer]
Callidior priscis fuit ex nebulonibus unus,
 
Fraudes concinnans plures sub corde piloso;
 
Verum defuncti rimantur uiscera testes
 
Inuentumque nefas mirantur et hispida corda,
 
Immo, foris quam fraudem exercuit, intus habebat.

De insipiente magistro et discipvlis eivs.

1145[regelnummer]
Presbiteri insulsi super hoc responsa parabant:Ga naar voetnoot1145
 
Ga naar margenoot+ ‘Nos docuit sapiens multorum Drogo magister,Ga naar voetnoot1146
 
Nobis iudicibus quo non sapientior alter.’Ga naar voetnoot1147
 
Consultus nescit, ‘Sabaoth’ et ‘Osanna’ quid esset,Ga naar voetnoot1148
 
Ac ‘Dominus uobiscum’ se nescire professus!Ga naar voetnoot1149
1150[regelnummer]
Credo, quod docuit, proprio de nomine traxit:Ga naar voetnoot1150
 
Deceptus decepit, fraus in fraude pependit.Ga naar voetnoot1151

De predonibvs.

 
Odit pro iusto deus omnes carpiliones,Ga naar voetnoot1152
 
Qui miseris uitam fatiunt fétere colonis;Ga naar voetnoot1153
 
Arpiis similes armantur in ungue ferino,Ga naar voetnoot1154
1155[regelnummer]
Vix spirare sinunt et sicco uiuere pane.Ga naar voetnoot1155
 
Credimus ante deum magnis meritis fruituros:Ga naar voetnoot1156
 
Duriter hic uiuunt, ibi mollius oro quiescant!Ga naar voetnoot1157Ga naar voetnoot1157

De inmatvris maritis.

 
Hic deberet adhuc puer ignorare, quid essetGa naar voetnoot1158
 
Uxor, et intactus mundis requiescere cunis:Ga naar voetnoot1159
[pagina 174]
[p. 174]
1160[regelnummer]
Ante maritus erit modo, quam prorumpat ab ouo.Ga naar voetnoot1160
 
Olim ter denis, nunc denis nubitur annis!Ga naar voetnoot1161

De sterili victv fratrvm.

 
Lassos ante boues paleę iaculantur edendę,Ga naar voetnoot1162
 
Ga naar margenoot+ Et psallunt steriles Christi pia munera fratresGa naar voetnoot1163
 
Absque cibis, quos hic uentosa cucurbita pascit.Ga naar voetnoot1164
1165[regelnummer]
Nemo uetat seruire, uelint si uiuere uento.Ga naar voetnoot1165

De sicca ardenna.

 
Ardennam ualles et eingunt ardua saxa,
 
In pluuiis heret, nimio sub sole fatiscit;
 
Iuditio nostro semper cultore careret,
 
Nullus carorum cupiat fieri incola terrae!Ga naar voetnoot1169

De vita otiosa.

1170[regelnummer]
Dispeream male, si noui ciuilia iura!Ga naar voetnoot1170
 
Otior hac uita, sine fructu crustula rodo,Ga naar voetnoot1171
 
Dormito, bibo, uentri indulgeo, totus in hoc sum;Ga naar voetnoot1172
 
Continue ante aliud quicquam formido gehennam.

De tribvs ministris • vrso • lvpo • vvlpe.

 
Olim defuncto cuiusdam presule sedisGa naar voetnoot1174
1175[regelnummer]
Consultis super hoc datur optio sola duobus.Ga naar voetnoot1175
[pagina 175]
[p. 175]
 
Hic lupus et uulpes pro ré responsa dedereGa naar voetnoot1176
 
‘Nobis iudicibus non fiet episcopus ursus;Ga naar voetnoot1177
 
Prepositus fratrum communes sorbuit escas,Ga naar voetnoot1178
 
Partiri ignorans communia traxerat ad se.’Ga naar voetnoot1179
1180[regelnummer]
Ga naar margenoot+ ‘Acriter inde lupum lacerans ferus ingruit ursus,’Ga naar voetnoot1180
 
Fratribus hic memorat uulpes, uinaria custos,Ga naar voetnoot1181
 
‘Scitis’, ait, ‘de fratre lupo nostroque decano?Ga naar voetnoot1182
 
Ecce cruentatum pro fratrum stipe uidetis,Ga naar voetnoot1183
 
Ursus in ungue fero carnem a ceruice diremit,Ga naar voetnoot1184
1185[regelnummer]
Nam de coccineo res est manifesta galero;Ga naar voetnoot1185
 
Huius me cautam docuit rubeus galomaucus,Ga naar voetnoot1186
 
Stare procul liceat, dum nobis imperat, opto,Ga naar voetnoot1187
 
Perfidus in minimis raro in maiore fidelis!’Ga naar voetnoot1188
 
Huic minuatur honor, qui contrahit omnia solus.Ga naar voetnoot1189

De menbris magis inivstis.

1190[regelnummer]
Hoc menbrum capula tibi, quod magis inpedit, inquam.Ga naar voetnoot1190
 
Unde mali caput, hęc duo linguam causor et inguen:Ga naar voetnoot1191
 
Fortis et ut uir sis, turn uiribus utere, uictor,Ga naar voetnoot1192
 
Si capulare uelis, extingue uiriliter ambo.Ga naar voetnoot1193
[pagina 176]
[p. 176]
Ga naar tekstkritische notentekstkritische noten

Qvod propria domvs magni sit pretii.

 
Quo pretio possunt habitacula priua liceri?Ga naar voetnoot1194
1195[regelnummer]
Censeo pro magno propriis considere tectis;Ga naar voetnoot1195
 
Priua domus, matrona laris centusse licenturGa naar voetnoot1196
 
Et quanto unusquisque suos metitur amores,Ga naar voetnoot1197
 
Ga naar margenoot+ Unde suas tegetes prisci eepere coloni.Ga naar voetnoot1198

De ivvene nostrę vitę tedente.

 
O bene nate puer, dic, quo te lesimus umquam,Ga naar voetnoot1199
1200[regelnummer]
Ut nostrę caperes longinquę tedia uitę?Ga naar voetnoot1200
 
Non nostros metire dies, si liuidulus sis,Ga naar voetnoot1201Ga naar voetnoot1201
 
Huius et aetatis nequeas contingere metam;Ga naar voetnoot1202
[pagina 177]
[p. 177]
 
Forte uidebo tuę pereuntia menbra iuuentęGa naar voetnoot1203
 
Atque meis calcabo tenella sarabara plantis,Ga naar voetnoot1204
1205[regelnummer]
Inde super tumulum tero ter tibi tura polinctor;Ga naar voetnoot1205
 
Interdum uituli senior bos tergora traxit!Ga naar voetnoot1206Ga naar voetnoot1206
 
Sepius his maiora deus concurrere siuit,Ga naar voetnoot1207
 
Non erit inbecillis adhuc facturus et ista:Ga naar voetnoot1208
 
Ga naar margenoot+ Pytagoras plus quam quindenum scandere ramumGa naar voetnoot1209Ga naar voetnoot1209
1210[regelnummer]
Miratur talem similemque per omnia mannis.Ga naar voetnoot1210
 
Non tendis sursum sed tabescendo deorsum:Ga naar voetnoot1211
 
Una cicadarum fies cum rege TitonoGa naar voetnoot1212Ga naar voetnoot1212
 
Aut terram, nisi massa neget, cum mure subibisGa naar voetnoot1213Ga naar voetnoot1213
 
Aut stipulam te prebebis grauitatis inanem!Ga naar voetnoot1214Ga naar voetnoot1214
1215[regelnummer]
Sic beo, sic ferio linguę mordacis alumnum,Ga naar voetnoot1215
 
Hos tolera queso, ut possis, pro tempore uersus,Ga naar voetnoot1216
 
Auersum tibi nunc animum dum formo serenum:Ga naar voetnoot1217
 
Te pingam multo melioribus atque uenustis,Ga naar voetnoot1218
 
Te reddens lepidum, mansuetum ut uellus ouinum,Ga naar voetnoot1219
1220[regelnummer]
Omnibus ut dicas ‘Iam sum recinentis amicus.’Ga naar voetnoot1220Ga naar voetnoot1220

De reconciliatione svperioris alvmni.

 
Irritamento quidam me mouit alumnus,Ga naar voetnoot1221
 
Leuis adhuc tyrunculus, antiquarius actu,Ga naar voetnoot1222
 
Meque remorsurum temerarius ante momordit,Ga naar voetnoot1223
 
Quem conturbaui scriptis et uerbere linguę;Ga naar voetnoot1224
1225[regelnummer]
Nunc iuuenem placare uolens conchilia quęro:Ga naar voetnoot1225
 
Strenuus et sapiens et nobilis et generosus,Ga naar voetnoot1226
 
Precipuum decus es generis, laus gentis auitę,Ga naar voetnoot1227
 
Indolis egregię atque notabilis optima proles,Ga naar voetnoot1228
[pagina 178]
[p. 178]
 
Virtutum plenus, totus teres atque rotundus,Ga naar voetnoot1229
1230[regelnummer]
Comis et ingenuus, multumque decoris habes plus:Ga naar voetnoot1230
 
Grammaticus, rethor, geometres, scriptor, aliptes,Ga naar voetnoot1231Ga naar voetnoot1231
 
Augur, scenobates, medicus, magus, omnia nosti;Ga naar voetnoot1232Ga naar voetnoot1232
 
Preterea rebus te nobilitabo duabus:Ga naar voetnoot1233
 
Retibus atque hamis fulges, piscator et auceps;Ga naar voetnoot1234Ga naar voetnoot1234
1235[regelnummer]
Moretum cum melle liquas, contundis et herbas,Ga naar voetnoot1235Ga naar voetnoot1235
 
Alter Ypocrates, quas monstrat mundus, olentes,Ga naar voetnoot1236
 
Herbarum uires mensura et pondere misces,Ga naar voetnoot1237
 
Peonioque nihil perhibent distare magistro,Ga naar voetnoot1238Ga naar voetnoot1238
 
Ga naar margenoot+ Atque aiunt, qui de minimis maiora locuntur:Ga naar voetnoot1239Ga naar voetnoot1239
1240[regelnummer]
Sunt equidem quędam mustelę grana penes te,Ga naar voetnoot1240Ga naar voetnoot1240
 
De quibus illa solet, dum uult, reuocare parentesGa naar voetnoot1241
 
Exanimes, penitus fatiens illos rediuiuos;Ga naar voetnoot1242
 
Hac iam defunctos reparare putaberis arte,Ga naar voetnoot1243
 
Si filicem incolumis granatam hoc uideris anno.Ga naar voetnoot1244Ga naar voetnoot1244
1245[regelnummer]
Audeo opinari lignum uitale tulisseGa naar voetnoot1245Ga naar voetnoot1245
 
Custode auerso furtiuum de paradiso,Ga naar voetnoot1246
 
Unde est exclusus quondam primarius Adam.Ga naar voetnoot1247
[pagina 179]
[p. 179]
Ga naar tekstkritische notentekstkritische noten

De colentibvs nvmmos.

 
Nummorum riui, uos estis grana columbae
 
Digna coli, pro relliquiis festiua beatis!
1250[regelnummer]
Propter eos multis indignis fulchra parantur,
 
Nobiliumque thoros ascendere sepe inbentur;
 
Hos non ars sed diua Pecunia prestat honores.

De inmitibvs magistris et pigris.

 
Res hodie minor est, here quam fuit, atque eadem crasGa naar voetnoot1253
 
Ga naar margenoot+ Defluet in peius, mox ante oculos minuetur!Ga naar voetnoot1254
1255[regelnummer]
Hic constare scolas uideo uirgis sine linguis,Ga naar voetnoot1255
 
Afficitur caro, mens medicamine nulla fouetur,Ga naar voetnoot1256
 
Seuitia incumbit Radamanti seuior ira,Ga naar voetnoot1257
 
Et neque sic torquet dampnatas Eachus umbras,Ga naar voetnoot1258
 
Exagitata hydris non sic furiatur Herinis.Ga naar voetnoot1259
1260[regelnummer]
Queritur a stultis, quod non docuere, magistris;Ga naar voetnoot1260
[pagina 180]
[p. 180]
 
Spiritus intus alet, que non uirgulta ministrant,Ga naar voetnoot1261Ga naar voetnoot1261
 
Silua tibi teritur frustra, nisi spiritus assit!Ga naar voetnoot1262
 
Cur tua lingua uacat parcens audita docere?Ga naar voetnoot1263
 
Qui non audiuit, qui fit, quod scire iubetur?Ga naar voetnoot1264
1265[regelnummer]
Num lapidum rigor est homo, duritia aenea carnis?Ga naar voetnoot1265
 
Prospice, ne pereas delinquens in pereunte!Ga naar voetnoot1266
 
Hie sterilis rerumque capax affligitur ęque;Ga naar voetnoot1267
 
Vidi uel didici diuę plus parcere uenęGa naar voetnoot1268Ga naar voetnoot1268
 
Semper et ingenuam parcendo attollere fibram.Ga naar voetnoot1269
1270[regelnummer]
Inmaturus abit, qui ceditur, iste misellus,Ga naar voetnoot1270
 
Ante diem referens ad porthmea in ore trientem,Ga naar voetnoot1271Ga naar voetnoot1271
 
Soluitur in cineres, olim qui profore posset;Ga naar voetnoot1272
 
Quam nimia sanguis puerorum cede sititur,Ga naar voetnoot1273Ga naar voetnoot1273
 
Ga naar margenoot+ Tamquam qui patris iugulati strauerit hostem!Ga naar voetnoot1274
1275[regelnummer]
Ingenuus nusquam nutritur ephebus ad unguem,Ga naar voetnoot1275
 
Albus erit coruus, si strenuus exit alumnus,Ga naar voetnoot1276Ga naar voetnoot1276
 
Perpetuoque dehinc nigros spectabis olores;Ga naar voetnoot1277
 
Quorumdam studia et pro porro computo luctasGa naar voetnoot1278Ga naar voetnoot1278
 
Unius aut pretio lentis granoque sinapisGa naar voetnoot1279Ga naar voetnoot1279
280[regelnummer]
Cassibus aut tela tenui male nentis aranę.Ga naar voetnoot1280Ga naar voetnoot1280

De ave glvttone.

 
In terris surrexit auis de nomine gluttoGa naar voetnoot1281
 
Absorbere uolens, quę secula cuncta tulissent;Ga naar voetnoot1282
 
Quam mundi miseram cum non tulit area pestem,Ga naar voetnoot1283
 
Et tam dirum animal cernens deus inmoderatum,Ga naar voetnoot1284
1285[regelnummer]
Protinus hoc pessum deiecit fulmine monstrum:Ga naar voetnoot1285
 
Gutture disploso uacuę patuere lacunę.Ga naar voetnoot1286
 
Olim quisquis inexpletum par sentiat urget!Ga naar voetnoot1287
[pagina 181]
[p. 181]
Ga naar tekstkritische notentekstkritische noten

De Romanis metventibvs lvpvm.

 
‘Est lupus in sacco, quo tu, Romane, caueto,Ga naar voetnoot1288
 
Vestes tolle tuas ac te ne subtrahe, sodes!’Ga naar voetnoot1289
1290[regelnummer]
Ille refert pauidus sanctum iurans per Osyrim:Ga naar voetnoot1290
 
‘Quicquid habent, odi, non sunt marsuppia nostra;Ga naar voetnoot1291
 
Ga naar margenoot+ Non magis accedam de tristi tollere sacco,Ga naar voetnoot1292
 
Si mihi detur et obrizum uertatur in aurum.’Ga naar voetnoot1293

De mvltis mvscis estatis.

 
Imbribus urget hiemps: horrent incommoda muscę,Ga naar voetnoot1294
1295[regelnummer]
Nulli ferme nocent, neque scitur, quę mala tractent;Ga naar voetnoot1295
 
Atqui ęstate calent homines, animalia passim:Ga naar voetnoot1296
 
Et feruent scynifes et multę molis oestra,Ga naar voetnoot1297Ga naar voetnoot1297
 
Talia multa uolant, et plurima mortis imago,Ga naar voetnoot1298Ga naar voetnoot1298
 
Musca nocet pulixque adimendo psaltria somnum.Ga naar voetnoot1299
1300[regelnummer]
Quippe ferę, uolucres querunt umbracula pictę,Ga naar voetnoot1300
 
Mitia uina ualent mollesque in tempore somni;Ga naar voetnoot1301
 
Ad leue cogat opus, quisquis mihi talia curet!Ga naar voetnoot1302

De lvpo • Qvod nvllvm haberet amicvm.

 
Cum lupus infami lesisset fauce colonos,Ga naar voetnoot1303
 
Funesto iumenta trahens ac dente trucidans,Ga naar voetnoot1304
1305[regelnummer]
Conspirant proceres in eum uulgusque minorumGa naar voetnoot1305
 
Voce, quod instarent pro dampnis, ut uigilarent.Ga naar voetnoot1306
[pagina 182]
[p. 182]
 
Sic uultum ueritus cunctorum scandit in altumGa naar voetnoot1307
 
Quam mestus scopulum; loca late lumine lustransGa naar voetnoot1308
 
‘Heus’, inquit, ‘huius quam uasta est machina mundi,Ga naar voetnoot1309
 
Ga naar margenoot+ Atque ego percurrens quam paucis fungor amicis!’Ga naar voetnoot1310

De lvpo vvlpe et alavda • Qvomodo partiti svnt pernas.

 
Ergo lupus, uulpes et tertia forsan alaudaGa naar voetnoot1311
 
Conseruere, quod inuentum sibi cumque dedissetGa naar voetnoot1312
 
Presens fortunę donique benignior auctor,Ga naar voetnoot1313
 
Pars diuisa tribus caderet consortibus aequa.Ga naar voetnoot1314
1315[regelnummer]
Comminus inditium pernę fecere repertę;Ga naar voetnoot1315
 
Hic uulpes ‘Mecum si senserit’, inquit, ‘uterque,Ga naar voetnoot1316
 
Partes diuidat has, quem fert propensior aetas.’Ga naar voetnoot1317Ga naar voetnoot1317
 
Promptula uocis ‘Ego hęc uideor’, memorabat alauda,Ga naar voetnoot1318
 
‘Pone solum consumpta situ iam ponere nidumGa naar voetnoot1319
1320[regelnummer]
Cogor et abruptos nequeo conscendere ramos.’Ga naar voetnoot1320
 
Sermonem excepit uulpes non irrita fraudis:Ga naar voetnoot1321
 
‘Viximus ergo aliquid, quod uicta fatebere maius:Ga naar voetnoot1322
 
Enumerare pilos poteris, cum protinus annos.’Ga naar voetnoot1323
 
‘At mihi sunt’, lupus adiecit, ‘non amplius anniGa naar voetnoot1324
1325[regelnummer]
Quam gemini, sed tertius hoc spirabile lumenGa naar voetnoot1325Ga naar voetnoot1325
 
Exigat in mortem, si uobis annuo partem!’Ga naar voetnoot1326
 
Iustitiam frangit sic sepe potentior hostis.Ga naar voetnoot1327Ga naar voetnoot1327
[pagina 183]
[p. 183]
Ga naar tekstkritische notentekstkritische noten

Ga naar margenoot+ Qvomodo arbores qvestae svnt mala pverorvm.

 
Mispilus et cerasus puerorum scismata questęGa naar voetnoot1328
 
Ab diuis quondam pacem petiisse feruntur;Ga naar voetnoot1329
1330[regelnummer]
Respondetur eis, ne quicquam mente grauentur,Ga naar voetnoot1330
 
Tunc pacem fore de pueris, cum forte uiderentGa naar voetnoot1331
 
Securos inopes raptu cessare potentum.Ga naar voetnoot1332
 
Difficilem quę prestat opem, promissio dura.Ga naar voetnoot1331

De fame avri.

 
Auri sacra fames, quę non satiat locupletes;Ga naar voetnoot1334
1335[regelnummer]
Quam si non saperent, quot iustos terra tulisset!Ga naar voetnoot1335
 
Si sic tanto opere inmensos haec urit egestasGa naar voetnoot1336
 
Nec modus ullus erit plures desistere posse,Ga naar voetnoot1337Ga naar voetnoot1337
 
Optem non aures, immo aurea corda luporum.Ga naar voetnoot1338Ga naar voetnoot1338
 
Ó similem quotiens agitaret belua pestem!Ga naar voetnoot1339Ga naar voetnoot1339

De porcello et lvpo.

1340[regelnummer]
Porcellum sequitur uehemens formido ferarum,Ga naar voetnoot1340Ga naar voetnoot1340
 
Dentibus inuisis flagrans intendere rictum.Ga naar voetnoot1341
 
Ille prior lapsus currit per deuia mestus;Ga naar voetnoot1342
 
Quod tunc presidium caperet, nescire. Tenet grusGa naar voetnoot1343
 
Rura propinqua sibi. ‘Mi sodes, quo ruis?’ inquit.Ga naar voetnoot1344Ga naar voetnoot1344
[pagina 184]
[p. 184]
1345[regelnummer]
Ga naar margenoot+ Ille refert: ‘Ingens mo sollicitudo suburget.’Ga naar voetnoot1345
 
Ut didicit, datur hunc pauidum occultasse sub alis.Ga naar voetnoot1346Ga naar voetnoot1346
 
En aderat consueta malis uesania uentrisGa naar voetnoot1347
 
Et procul ‘Heus’, inquit, ‘semper mihi grata sodalis,Ga naar voetnoot1348
 
Quo diuersus abit, scis, nostri transfuga tecti?’Ga naar voetnoot1349Ga naar voetnoot1349
1350[regelnummer]
Grus ait: ‘Accelera, spatia et non plura supersunt,Ga naar voetnoot1350
 
Ut capias, si te cursus non tedet, agendo.’Ga naar voetnoot1351Ga naar voetnoot1351
 
Assidue insinuans caput in sua terga reflexit,Ga naar voetnoot1352
 
Ostentans sub se latitantem, si memor esset;Ga naar voetnoot1353
 
Quos lupus infestos nutus non percipit esse,Ga naar voetnoot1354
1355[regelnummer]
Hac spe frustratus sequitur uestigia cassa.Ga naar voetnoot1355
 
Dum loca tuta uident omni formidine pulsa,Ga naar voetnoot1356Ga naar voetnoot1356
 
Ut meriti memor esse uelit, porcum ammonet ales;Ga naar voetnoot1357
 
Ille sub haec: ‘Tibi sit pro puris gratia uerbis,Ga naar voetnoot1358
 
Sed tua colla truci pereant consumpta ueterno!’Ga naar voetnoot1359Ga naar voetnoot1359
1360[regelnummer]
Albis sepe subest uerbis fucata uoluntas.Ga naar voetnoot1360

De capo et colvmba et aqvila.

 
Instabat capus ad saltus agitare columbam,Ga naar voetnoot1361
 
Venerat illa secans pernicibus aera pennisGa naar voetnoot1362Ga naar voetnoot1362
 
Ad quercum et densa uitam sub fronde tegebat.Ga naar voetnoot1363
 
Ga naar margenoot+ Agmine facto auceps, aquilam cum forte supernamGa naar voetnoot1364Ga naar voetnoot1364
[pagina 185]
[p. 185]
1365[regelnummer]
Nesciret, sequitur funesto armatus in ungue;Ga naar voetnoot1365
 
Cum sibi prestantem sensit, nimis ilico mutusGa naar voetnoot1366Ga naar voetnoot1366
 
Palluit, accensamque iram compescuit horror.Ga naar voetnoot1367
 
Ecce columba suos edebat lęta triumphosGa naar voetnoot1368
 
Inpense, quod preter spem securior esset;Ga naar voetnoot1369
1370[regelnummer]
Emulus hic ales fertur dixisse tumenti:Ga naar voetnoot1370Ga naar voetnoot1370
 
‘Sit modus in gestu! si non maiora uererer,Ga naar voetnoot1371
 
In morem Salium non carmina faxo tulisses.’Ga naar voetnoot1372Ga naar voetnoot1372
 
Sepe minax metuens maiorem innoxius ibit.Ga naar voetnoot1373

De palivro.

 
‘Non possunt’, paliurus ait, ‘diuellere trimumGa naar voetnoot1374
1375[regelnummer]
Me fortes in mole boues radicitus umquam,Ga naar voetnoot1375
 
Postquam aliquot uel binis figor euntibus annis.’Ga naar voetnoot1376
 
Uberius surgunt cultis fruticeta beatis.Ga naar voetnoot1377

De vxore infensa marito.

 
Lite procax mulier fluuio submersa profundo,Ga naar voetnoot1378
 
Quę stolido uixit uerbis infesta marito;Ga naar voetnoot1379
1380[regelnummer]
Quam cum labenti quesissent amne deorsum,Ga naar voetnoot1380
 
Vir suus adiecit: ‘Non id de coniuge noui,Ga naar voetnoot1381
 
Ga naar margenoot+ Has imas tenuisse uias, at compotis iraGa naar voetnoot1382
 
Indefessa adeo superas obtenderat undas.’Ga naar voetnoot1383
 
Inportuna fidem non prebent iurgia rectam.Ga naar voetnoot1384

Qvomodo ploravit gravem sibi virvm vxor defynctvm.

1385[regelnummer]
Vir grauis uxori ius morti soluit auitum;Ga naar voetnoot1385
 
Post obitum multos lacrimarum fuderat imbresGa naar voetnoot1386
[pagina 186]
[p. 186]
 
Tamquam mesta uiri multum de funere coniunx.Ga naar voetnoot1387
 
Cur in flagra grauem ploret, rogitantibus addit:Ga naar voetnoot1388
 
‘Non queror excessisse animam de luce malignam,Ga naar voetnoot1389
1390[regelnummer]
Ingemo plus adeo superantem tempora longa.’Ga naar voetnoot1390Ga naar voetnoot1390
 
Letitię interdum simulatur causa doloris.Ga naar voetnoot1391

Qvomodo vrsvs perdidit avres et cavdam.

 
Hinc prorsus dicunt demensi corporis ursum:Ga naar voetnoot1392
 
Tempestate noua cum primum nectara mellisGa naar voetnoot1393
 
Ignoraret, eum ruptis traxere prioresGa naar voetnoot1394
1395[regelnummer]
Auribus; atque dehinc postquam libauit ofellam,Ga naar voetnoot1395
 
Perdidit innitens imi gestamen honoris.Ga naar voetnoot1396
 
Experiendo colet quidam, quod primitus horret.Ga naar voetnoot1397

De vno fratre convalente et altero obevnte.

 
Febre laborabant dudum duo corpora fratrum.Ga naar voetnoot1398
 
Ga naar margenoot+ Unum morbus edax fati conciuit ad urnam;Ga naar voetnoot1399
1400[regelnummer]
Alter item parcente deo post tempora sospesGa naar voetnoot1400
 
‘Quamuis oppetiit frater, maioribus’, inquit,Ga naar voetnoot1401
 
‘Aestibus urebar, cum sit mihi uita superstes.’Ga naar voetnoot1402
 
Segnius irritant aliena ut nostra dolere.Ga naar voetnoot1403

De viro • Qvi lvnam fecit de pane seliginis.

 
Quidam inpune ratus uanissimus et male sanusGa naar voetnoot1404
1405[regelnummer]
Sese posse aliquid furuę succurrere nocti,Ga naar voetnoot1405
 
Doctor ut is prudens tanta incrementa dedissetGa naar voetnoot1406
[pagina 187]
[p. 187]
 
Preter opinatum, quotiens se Cinthia condat,Ga naar voetnoot1407
 
Quendam formauit de pane seliginis orbem,Ga naar voetnoot1408
 
Ut foris expositus lumen diffunderet amplum;Ga naar voetnoot1409
1410[regelnummer]
Cumque moras ageret, quas fixas semper habebat,Ga naar voetnoot1410
 
Inuentor probulus iurat per Castoris aedem:Ga naar voetnoot1411
 
‘Si deberet’, ait, ‘lucere aliquid, patuisset.’Ga naar voetnoot1412
 
Inconcessa gemat qui stultus uota ministrat.Ga naar voetnoot1413

De qvinqve Lineis amoris.

 
Compages flagrantis quinque feruntur amoris:Ga naar voetnoot1414
1415[regelnummer]
Visus et alloquium, contactus et oscula amantum,Ga naar voetnoot1415
 
Postremus coitus, luctati clausula belli:Ga naar voetnoot1416
 
Ga naar margenoot+ His in honore suo poterit desistere spado,Ga naar voetnoot1417
 
Ni temptare suum mauult post cepta pudorem.Ga naar voetnoot1418
[pagina 188]
[p. 188]
Ga naar tekstkritische notentekstkritische noten

De eo • Qvi oscvlatvs est vrsvm.

 
Ignauus deforme pecus concidere iussus;Ga naar voetnoot1419
1420[regelnummer]
Oscula sed postquam libauit, abhorruit ursum.Ga naar voetnoot1420Ga naar voetnoot1420
 
Cogitur inde, feri ut uenabula figat in aluum:Ga naar voetnoot1421
 
‘Labra, uiri, uixdum ammoui! quo truditis?’ inquit,Ga naar voetnoot1422Ga naar voetnoot1422
 
Me maiora audere dehinc ne poscat amicus:Ga naar voetnoot1423
 
Tantus enim inuasit terror pro talibus ausis,Ga naar voetnoot1424Ga naar voetnoot1424
1425[regelnummer]
Certus eram me congerie foedare inhonesta.’Ga naar voetnoot1425Ga naar voetnoot1425
 
In minimis ueritus refugit grauiora timendo.Ga naar voetnoot1426

De alavda et lvpo • Qvi credidit qvestvm in magna voce.

 
Dulce suum sub fronde sedens philomena canebat.Ga naar voetnoot1427
 
Vocis mole minor, consuetus uiuere raptisGa naar voetnoot1428
 
Furua in nocte lupus grassando perambulat aedes,Ga naar voetnoot1429
1430[regelnummer]
Rura, nemus, nullique datur concurrere predae;Ga naar voetnoot1430
 
Semper in his firmata gradu uestigia pressit,Ga naar voetnoot1431
 
Auribus explorans, si quas admittere uocesGa naar voetnoot1432
 
Huc se precipitando queat: cum protinus auditGa naar voetnoot1433
 
Carmen auis noctu excubias de more colentis.Ga naar voetnoot1434
1435[regelnummer]
Ga naar margenoot+ Credidit ingentem magno sub flamine questum,Ga naar voetnoot1435
[pagina 189]
[p. 189]
 
Accedens pede suspenso cautisque ferens seGa naar voetnoot1436
 
Gressibus ipse ratus rabidum tergére palatumGa naar voetnoot1437Ga naar voetnoot1437
 
Sorbuit, hac uentrem sperans implere capacem;Ga naar voetnoot1438
 
Post motus grauiter delusum in uoce sonoraGa naar voetnoot1439
1440[regelnummer]
Reicit et tantas demum rupisse querelasGa naar voetnoot1440
 
Dicitur: ‘Ó uacuus clamoso in gutture quęstus!Ga naar voetnoot1441
 
Nemo fidem posthac committat grandia flanti.’Ga naar voetnoot1442
 
Sepe minor probitas tumido uersatur in ore.Ga naar voetnoot1443

De cote et serpente • Qvis prior hominem lederet.

 
Conditus in biuio serpens sub cote latebat.Ga naar voetnoot1444
1445[regelnummer]
Rusticus isset iter cum forte negotia curans,Ga naar voetnoot1445
 
In saxo casu cogente resedit eodem;Ga naar voetnoot1446
 
Exuuiis fessus positis dehinc talia serpensGa naar voetnoot1447Ga naar voetnoot1447
 
Commonuisse datur: ‘Nostrum non cedimus hostem?Ga naar voetnoot1448
 
Cede prior, lapis, heus, inquam! post haec ego morsuGa naar voetnoot1449Ga naar voetnoot1449
1450[regelnummer]
Perstringam.’ Ille refert: ‘Iam dudum lesimus’, inquit,Ga naar voetnoot1450
 
‘Frigoris occultum serpit per menbra uenenum;Ga naar voetnoot1451
 
Tu, quoscumque uoles, posthac morsus adhibeto!’Ga naar voetnoot1452
 
Labitur aufugiens nullis conatibus hydrus.Ga naar voetnoot1453
 
Ga naar margenoot+ Quod non presumit, hortatur ledere suasor.Ga naar voetnoot1454
[pagina 190]
[p. 190]
Ga naar tekstkritische notentekstkritische noten

De lepore et vvlpe • Qvis melioris esset avgvrii.

1455[regelnummer]
Conuenere lepus uulpesque in famina dudum,Ga naar voetnoot1455
 
Cui melior concessa sui stet temporis urna.Ga naar voetnoot1456
 
Mox pecus auritum ‘Felitior ominis’, inquit,Ga naar voetnoot1457
 
‘Incedis, sodes: in pulpam agor omnibus horis;Ga naar voetnoot1458
 
Tu tantum, dum tempestiua et idonea pellis;Ga naar voetnoot1459
1460[regelnummer]
Post requies et grata tibi sunt otia parta.’Ga naar voetnoot1460
 
Illa sub haec ‘Promissa fides, uelut ipse fateris,Ga naar voetnoot1461
 
Sed mihi non fuerat pacto iurata fideli,Ga naar voetnoot1462
 
Credere non cogor, sed tecum perfuga tollor.’Ga naar voetnoot1463
 
Sic fati cautis discursibus inde feruntur.Ga naar voetnoot1464
1465[regelnummer]
Nedum promissum, rumpuntur iura sacrorum.Ga naar voetnoot1465

De mvliere • Qvae vidit ivrgare virvm et natos.

 
Olim cum proprio natos iurgare maritoGa naar voetnoot1466
 
Ut uidit mulier, sic fari protinus orsa:Ga naar voetnoot1467
 
‘Absque meis pugna est, pugiles, miscete capillos,Ga naar voetnoot1468
 
Non mea res agitur neque rerum cura mearum.’Ga naar voetnoot1469
1470[regelnummer]
Qui simulat non esse suum, fert sepe dolorem.Ga naar voetnoot1470

De viris • Qvi pvgnavervnt de avca et ansere.

 
Ga naar margenoot+ Olim ruricolę bini fecere duellum,Ga naar voetnoot1471
 
Quos in iurgia furtiuus contraxerat anser.Ga naar voetnoot1472
 
Hic parat infitias, dum dimicat alter ob aucam;Ga naar voetnoot1473
 
Duram post cedem, post riuos forte cruorisGa naar voetnoot1474
1475[regelnummer]
Anseris hic defecit herus ceciditque supinus.Ga naar voetnoot1475
 
Turgidus hinc adeo congressor robore sumptoGa naar voetnoot1476
 
‘Perfide, quid mecum sit tendere comminus’, inquit,Ga naar voetnoot1477
 
‘Disce relisus humi, quia non fuit auca sed anser;Ga naar voetnoot1478
[pagina 191]
[p. 191]
 
Non eadem mihi res suspecta et uera uidetur.’Ga naar voetnoot1479
1480[regelnummer]
De re collata male pęnas plectitur insons.Ga naar voetnoot1480

De qvattvor calvis.

 
Quattuor ut calui Caluo puto Monte creatiGa naar voetnoot1481Ga naar voetnoot1481
 
Occurrere mihi, fatie cum nomine noti,Ga naar voetnoot1482
 
Mirabar sic conflatos quę flabra tulissent,Ga naar voetnoot1483
 
Ridebam frontes leui quoque pelle glabellas;Ga naar voetnoot1484Ga naar voetnoot1484
1485[regelnummer]
Cuiusdam subiit quinti mihi mentio calui:Ga naar voetnoot1485
 
Is plane curruca foret, si quintus adesset.Ga naar voetnoot1486

De commvni bono Romanorvm.

 
Ante suum commune bonum coluere LatiniGa naar voetnoot1487
 
Et decus hoc sollempne suos docuere minores;Ga naar voetnoot1488
 
Ga naar margenoot+ Interea gens et genus intractabile bello,Ga naar voetnoot1489Ga naar voetnoot1489
1490[regelnummer]
Nec tam clara fuit cuiusquam gloria gentis.Ga naar voetnoot1490
 
Munere corrupti retro cessere Quirites.Ga naar voetnoot1491

De ficta scriptvra thesavri.

 
Cote super plana scripturam inpressit aliptes:Ga naar voetnoot1492Ga naar voetnoot1492
 
‘Thesaurum inueniet sibi, qui me uerterit’, inquit.Ga naar voetnoot1493
 
Collecta ecce manu quidam cupidissimus instatGa naar voetnoot1494
1495[regelnummer]
Vertere mox sursum, quod clauditur ante deorsum,Ga naar voetnoot1495
 
Quo uerso nil nactus preter ‘Auare, uolebas.’Ga naar voetnoot1496
[pagina 192]
[p. 192]
Ga naar tekstkritische notentekstkritische noten

De invido vitae nostrae.

 
Cui longinqua mei tempestas cardinis instat,Ga naar voetnoot1497
 
Non queat optatę contingere lumina uitae:Ga naar voetnoot1498
 
Iste ministerium cupit, ille domum, alter agellos.Ga naar voetnoot1499
1500[regelnummer]
Inuidia tabesce, puer, quasi non moriturus;Ga naar voetnoot1500Ga naar voetnoot1500
 
Sorte licet dubia, cunctus tamen ortus obibit!Ga naar voetnoot1501Ga naar voetnoot1501
 
Inuidus heritio similis: pús atque uenenumGa naar voetnoot1502Ga naar voetnoot1502Ga naar voetnoot1502
 
Nutrit et omne nefas nebuloso in pectore uersat.Ga naar voetnoot1503Ga naar voetnoot1503
 
Quo me perfidia trudis, nolendo sequeris,Ga naar voetnoot1504
1505[regelnummer]
Pro liuore tuo poenas scelerum luiturus.Ga naar voetnoot1505Ga naar voetnoot1505
 
Quam mala te rubigo coquit, si liuidulus sis!Ga naar voetnoot1506

Ga naar margenoot+ De debilitate evi nostri.

 
Stamina qui quondam sciolis subtilia neui,Ga naar voetnoot1507
 
Torqueo nunc stuppas, rem debilitatis anilem,Ga naar voetnoot1508
[pagina 193]
[p. 193]
 
Prima elementa docens brutę pecuaria plebis,Ga naar voetnoot1509Ga naar voetnoot1509
1510[regelnummer]
Archadicos iuuenes in rusticitate moratos.Ga naar voetnoot1510
 
De uisis atque auditis uix pauca recordor,Ga naar voetnoot1511
 
Atque ea dispensans partibor herile talentum,Ga naar voetnoot1512Ga naar voetnoot1512
 
Otia uel uitans stolidis contenta ministro.Ga naar voetnoot1513Ga naar voetnoot1513
 
Teste deo numquam exsecui pretium artis auare,Ga naar voetnoot1514Ga naar voetnoot1514
1515[regelnummer]
Quod mecum nouit, qui scit deus omnia solus.Ga naar voetnoot1515
 
Quod queo, non renuo, nequiens inuitus omitto,Ga naar voetnoot1516
 
Iam dudum uires abeunt sed nulla uoluntas,Ga naar voetnoot1517Ga naar voetnoot1517
 
Sors grauis Entello cestus artemque negauit,Ga naar voetnoot1518Ga naar voetnoot1518
 
Preteriitque (et eó plus) quinquagesimus annus,Ga naar voetnoot1519
1520[regelnummer]
Quod tempus poscit uietis solatia fessis;Ga naar voetnoot1520
 
Unde ego uasorum fieri desidero custos.Ga naar voetnoot1521Ga naar voetnoot1521

De ardea • Qvae vbiqve idem est.

 
Militię atque domi sibi, quod fuit, ardea semper:Ga naar voetnoot1522
 
Dicitur illuuie uolucris foedissima uentris,Ga naar voetnoot1523
 
Quę solet Esquilias aluo calcare soluta,Ga naar voetnoot1524Ga naar voetnoot1524
1525[regelnummer]
Ga naar margenoot+ Hinc dignum factis nomen sortita cacatrix.Ga naar voetnoot1525

De rvstico semper incvlto.

 
Rusticus, ut Coridon, stupet in sermone diserti,Ga naar voetnoot1526Ga naar voetnoot1526
 
Veste incompositus nulloque lepore facetus;Ga naar voetnoot1527
 
Rustitius tonso cui laxus calceus lieret,Ga naar voetnoot1528Ga naar voetnoot1528
[pagina 194]
[p. 194]
 
Paruo interstitio referre uidetur asello,Ga naar voetnoot1529
1530[regelnummer]
Horret in ungue fero digitis et plemine fultisGa naar voetnoot1530
 
Et menbris adeo incultis ac denique barbis,Ga naar voetnoot1531
 
Siluestremque feram, quę capta tenetur, agit se;Ga naar voetnoot1532
 
Simplicitas cui fida comes, quę fallere nescit.Ga naar voetnoot1533Ga naar voetnoot1533
 
Talibus indultis pietatis opus perhibetur.Ga naar voetnoot1534

De variis nominibvs per omen inventis.

1535[regelnummer]
Quidam optata suis inponunt nomina natis,Ga naar voetnoot1535
 
Ut possint longam de nomine ducere uitam,Ga naar voetnoot1536
 
Atque adhibere dies uitę ipsa uocabula rentur:Ga naar voetnoot1537
 
Hic Durand, hic Guot, Vitalis dicitur, Hartman.Ga naar voetnoot1538
 
Hoc tantum iuuit, tamquam nulli nihil addas;Ga naar voetnoot1539
1540[regelnummer]
Quantum quod sequitur, credas hoc profore tantum:Ga naar voetnoot1540
 
Inprime puncta super puncto - non linea crescit;Ga naar voetnoot1541Ga naar voetnoot1541
 
Non magis inde ferax, si Copia uacca uocetur;Ga naar voetnoot1542
 
Ga naar margenoot+ Si Mulctralis, eó non plus tibi lactis abundans.Ga naar voetnoot1543Ga naar voetnoot1543
 
Non tamen his fruimur, quamuis optata loquamur.Ga naar voetnoot1544

De qvattvor vocibvs.

1545[regelnummer]
‘Arma uirumque cano’ commendat scire caracter;Ga naar voetnoot1545
 
Mugitum et strepitum nec mens nec littera prodit;Ga naar voetnoot1546
[pagina 195]
[p. 195]
 
Sibilus et gemitus nam scire datur sine scripto;Ga naar voetnoot1547
 
Quamuis sint elementa ‘coax’, non scire potes, quid.Ga naar voetnoot1548Ga naar voetnoot1548

De bono capite et malis lateribvs.

 
Sepe caput circumuallant latera inpia herile,Ga naar voetnoot1549
1550[regelnummer]
Nempe quod est odiosa domus seruique maligni,Ga naar voetnoot1550
 
Qui dominos ridere suos rixasque ciereGa naar voetnoot1551
 
Assueti ciues inimica fauce lacescunt;Ga naar voetnoot1552
 
Hos punire dei manus imminet, inclita uindex.Ga naar voetnoot1553

De lypo • Modo monacho • modo popvlari.

 
Discurrens obiter lupus ad predam properabatGa naar voetnoot1554
1555[regelnummer]
Et nactus pisces, quos uentri indulsit edaci;Ga naar voetnoot1555
 
Reddidit elatum congesta parabilis escaGa naar voetnoot1556
 
In tantum, ut monachum sese iactaret habendum.Ga naar voetnoot1557
 
Inde abiens pernas inuenit et insuper edit.Ga naar voetnoot1558
 
Cur a proposito ruat atque repente recedat,Ga naar voetnoot1559
1560[regelnummer]
Ga naar margenoot+ ‘Parcite in hoc mihi, quęso’, percunctantibus inquit,Ga naar voetnoot1560
 
‘Nunc monachus, nunc sum parto popularis in esu,Ga naar voetnoot1561
 
Ut lepidum facilemque uocent ad edenda ministri;Ga naar voetnoot1562
 
Non egeo ut lauti proceres pistore cocoque,Ga naar voetnoot1563
[pagina 196]
[p. 196]
 
Talibus insoliti talem docuere parentes,Ga naar voetnoot1564Ga naar voetnoot1564
1565[regelnummer]
Ut numquam fastidia delitiosus amarem;Ga naar voetnoot1565
 
Non uescor coctis, inuisa meis mora furtis,Ga naar voetnoot1566Ga naar voetnoot1566
 
Cruda meum magis hoc guttur stipendia poscit’Ga naar voetnoot1567

De lvpo • Qvi non vvlt esse venator nec piscator.

 
Multi sectantur lepores pinguesque ferinas,Ga naar voetnoot1568Ga naar voetnoot1568
 
Quos moneo, ne me querant; non persequor illos,Ga naar voetnoot1569
1570[regelnummer]
Non uenor iaculis nec uentilo cornibus apros,Ga naar voetnoot1570Ga naar voetnoot1570
 
Dentibus ante meos quos sors armauit acutis;Ga naar voetnoot1571
 
Captarem, si non prohiberent flumina pisces,Ga naar voetnoot1572
 
Inter decurrunt elementa minantia mortem.Ga naar voetnoot1573
 
Delitias ubi speres, imminet inde periclum.Ga naar voetnoot1574

De decem porismatibvs.

1575[regelnummer]
Sputa per os homines, norgam de naribus edunt,Ga naar voetnoot1575
 
Dant oculi lacrimas, non sunt sine sordibus aures,Ga naar voetnoot1576
 
Posteriora suas, prebent genitalia feces,Ga naar voetnoot1577
 
Ga naar margenoot+ Ultima sudorem reddunt porismata largum.Ga naar voetnoot1578
 
Sic denos numeramus in omni corpore poros,Ga naar voetnoot1579
1580[regelnummer]
Perfectus numerus genus hoc insectile format.Ga naar voetnoot1580
[pagina 197]
[p. 197]
Ga naar tekstkritische notentekstkritische noten

De innvmerabilibvs.

 
Quod numerum excedit, nullus hominum numerabit:Ga naar voetnoot1581
 
Quis stellas et quis bibulas censebit harenas?Ga naar voetnoot1582
 
Quis numerabit aues, diuerso in flumine pisces?Ga naar voetnoot1583
 
Quisnam herbis, quisnam arboribus sua nomina figet?Ga naar voetnoot1584
1585[regelnummer]
Non muscę genus et non scitur reptile terrae,Ga naar voetnoot1585
 
Nullus gemmarum lapidumque uocabula promet.Ga naar voetnoot1586

Qvod sint parentes colendi.

 
Qui tolerat se diuite mendicare parentes,Ga naar voetnoot1587
 
Hic stimulante fame cogetur luce pacisci,Ga naar voetnoot1588
 
Extinguetur et in tenebris sua iure lucerna!Ga naar voetnoot1589
1590[regelnummer]
Indulget senibus miserando ciconia nidis,Ga naar voetnoot1590
 
Confectos matie uictu solata parentes.Ga naar voetnoot1591Ga naar voetnoot1591

De ranis et earvm deo trvnco.

 
Mitem habuere deum ranę per tempora truncum;Ga naar voetnoot1592
 
Quo temere exploso meritas dea sorbuit ydra.Ga naar voetnoot1593
 
Post culpas, post dampna deum petiere priorem;Ga naar voetnoot1594
1595[regelnummer]
Ga naar margenoot+ Iupiter auersus spretum non reddidit ultra.Ga naar voetnoot1595
[pagina 198]
[p. 198]
 
Ex quo continuas non destituere querelas,Ga naar voetnoot1596Ga naar voetnoot1596
 
Ut redeat, frustraque suam geminare coaxem.Ga naar voetnoot1597
 
Qui bona non tolerat, superest grauiora gemiscat.Ga naar voetnoot1598

Qvomodo pecvnia pepvlit sophiam de tvrre cvm vecte.

 
Delibuta comas ingressa Pecunia turresGa naar voetnoot1599Ga naar voetnoot1599
1600[regelnummer]
Turritasque domos, solaria fulta columnis,Ga naar voetnoot1600Ga naar voetnoot1600
 
Hinc indefensam pepulit cum uecte Sophiam,Ga naar voetnoot1601
 
Precipitem trudens, moribundam ad rudera strauit.Ga naar voetnoot1602
 
Quod laudant proceres, dignum dixere fere omnes:Ga naar voetnoot1603
 
‘Haec mendica quid hic faceret sine fruge fruendi,Ga naar voetnoot1604
1605[regelnummer]
Quę raro uel numquam nostra cupita resoluit?Ga naar voetnoot1605
 
Haec placet, a nobis nusquam procedat, ut absit!Ga naar voetnoot1606
 
Haec nos delectat magis; illa sit abdita semper,Ga naar voetnoot1607
 
Hinc curis confecta fameque perempta facessat,Ga naar voetnoot1608
 
Haec sit apud mediocres et non liberiores;Ga naar voetnoot1609
1610[regelnummer]
Ista suas nobis effundat tota cruminas,Ga naar voetnoot1610
 
Vix reliquę plebi uictum uestemque relinquens!’Ga naar voetnoot1611

Qvod pveri fygivnt scolas.

 
Quęso, quid esse putas aut unde ita olere palestram,Ga naar voetnoot1612
 
Ga naar margenoot+ Quod fugiunt pueri ut Rusonem debitor aeris?Ga naar voetnoot1613
 
Dedaleum mussant et opinantur laberinthum,Ga naar voetnoot1614
1615[regelnummer]
Inde adeo dictum, quod magnus sit labor intus;Ga naar voetnoot1615
 
In quo monstrum occiditur, informis Minotaurus,Ga naar voetnoot1616Ga naar voetnoot1616
 
Stultitiam signans, quę cesa ibi porro fugatur.Ga naar voetnoot1617
[pagina 199]
[p. 199]
Ga naar tekstkritische notentekstkritische noten

De sciniphe hiemante in avre bvbali.

 
Ignorantis eam scinifes hiemauit in aureGa naar voetnoot1618
 
Per cantum bubali, qua dum referente resciret.Ga naar voetnoot1619
1620[regelnummer]
‘Quid me sollicitas uanis de laudibus?’ inquit,Ga naar voetnoot1620
 
‘Nec te uisentem sensi nec curo abeuntem,Ga naar voetnoot1621
 
Non grauor aduentum nec mestus tardo recessum!’Ga naar voetnoot1622
 
Sordescunt magnis, quę parui mira putamus.Ga naar voetnoot1623

De his • Qvi nolvnt sibi exprobrari • Qvod fativnt.

 
Arguitur culpę auditor plus quam malefactor:Ga naar voetnoot1624
1625[regelnummer]
Audet perpetrare nefas - ego dicere culpor;Ga naar voetnoot1625
 
Liber agit, quodcumque libet - mutire negabor.Ga naar voetnoot1626
 
Quod reus admittit, cur insons debita soluo?Ga naar voetnoot1627
 
Si taceant homines, factum iumenta locuntur;Ga naar voetnoot1628Ga naar voetnoot1628
 
Si infodias scrobibus, cantabunt carmina cannę;Ga naar voetnoot1629Ga naar voetnoot1629
1630[regelnummer]
Non deerunt, uel qui mussent: operare, quod optas,Ga naar voetnoot1630Ga naar voetnoot1630
 
Ga naar margenoot+ Quamuis dissimules, haec noxia te penes heret.Ga naar voetnoot1631
 
Quod facis ad cantum gallorum in nocte secundum,Ga naar voetnoot1632Ga naar voetnoot1632
[pagina 200]
[p. 200]
 
Mane sciet caupo, cętarius, ozima uendens.Ga naar voetnoot1633Ga naar voetnoot1633
 
Verus cessabit te non operante relator.Ga naar voetnoot1634

De fvrtv perdicvm • Et qvomodo matres secvntvr.

1635[regelnummer]
Perdix perdici solet excipere oua latenterGa naar voetnoot1635
 
Atque suis nidis miscere fouenda quotannis;Ga naar voetnoot1636
 
Mox quibus egressis rupta testudine pullisGa naar voetnoot1637
 
Continuat monstratas naturaliter escas,Ga naar voetnoot1638Ga naar voetnoot1638
 
Donec se pennis audent et credere uentis;Ga naar voetnoot1639
1640[regelnummer]
Una auium si forte sonat uox matris ad aures,Ga naar voetnoot1640
 
Agnoscit cito, de cuius processerat ouo,Ga naar voetnoot1641
 
Et matrem sequitur propriam nutrice relicta.Ga naar voetnoot1642
 
Sic latro latitans, fur furuę noctis amicus,Ga naar voetnoot1643
 
Blandis excipit insidiis aliena creata;Ga naar voetnoot1644
1645[regelnummer]
Cumque aliquis se deceptum cognouerit errans,Ga naar voetnoot1645
 
Voce creatoris redit auditoque monente:Ga naar voetnoot1646
 
‘Non mors iniusti mea sit sed uita uoluntas!’Ga naar voetnoot1647Ga naar voetnoot1647

De lvpo et agno.

 
In riui decursibus agnus ab amne bibebat;Ga naar voetnoot1648
 
Ga naar margenoot+ Desuper adueniens lupus hunc deprendit et actum,Ga naar voetnoot1649
1650[regelnummer]
Quem temere insiliens funesto dente trucidat.Ga naar voetnoot1650
 
Queruntur causę, commissi noxia tanti,Ga naar voetnoot1651
 
Quod tam cede noua pereat, qui dicitur insons;Ga naar voetnoot1652
 
Cum facti arguitur, dixisse lupus perhibetur:Ga naar voetnoot1653
[pagina 201]
[p. 201]
 
‘Inferius turbauit aquam fecitque molestumGa naar voetnoot1654
1655[regelnummer]
Pocula me talem sursum lutulenta bibentem,Ga naar voetnoot1655
 
Inde animi inpatiens me frena tenere momordi.’Ga naar voetnoot1656
 
Omnes iniustos propria inpatientia uexat.Ga naar voetnoot1657

De ovo a conivgibvs comesto.

 
Hoc ritu quidam cum coniuge uixit apud nos:Ga naar voetnoot1658
 
Inter prandendum cum ferrent oua ministri,Ga naar voetnoot1659
1660[regelnummer]
Seruorum dominus meditullia sola uorauit;Ga naar voetnoot1660
 
Quę uitans uxor callosa adamauit in ouis.Ga naar voetnoot1661
 
Si sic consumunt, quę spes tibi pendet in ouo?Ga naar voetnoot1662
 
Expectare boni quid habes, ubi nulla supersunt?Ga naar voetnoot1663

De dvobvs venatoribvs iniqve partientibvs.

 
Cum sotio gnarus uenator foedera sanxit,Ga naar voetnoot1664
1665[regelnummer]
Quicquid cepissent, dirimendum partibus ęquis:Ga naar voetnoot1665
 
De lepore accepto pellem dedit et sibi carnem,Ga naar voetnoot1666Ga naar voetnoot1666
 
Ga naar margenoot+ Pellem uero sibi, carnem de uulpe sodali.Ga naar voetnoot1667
 
Qui nequit obscure, deceptor fallit aperte.Ga naar voetnoot1668

De noctva.

 
Carmina dispersit uolucris de nocte uocataGa naar voetnoot1669
1670[regelnummer]
Voce minor, quę continuat per cantica noctem;Ga naar voetnoot1670
 
Garrula pulsatur, uox musica non aperitur,Ga naar voetnoot1671
 
Tollitur inprobitas in magno magna labore,Ga naar voetnoot1672
 
Sedulitas ingens non exprimit utilitatem.Ga naar voetnoot1673
 
Ventilabrum sine frugibus hac ratione notatur.Ga naar voetnoot1674
[pagina 202]
[p. 202]
Ga naar tekstkritische notentekstkritische noten

De fratribvs benefitivm invidentibvs.

1675[regelnummer]
Dente canum quidnam me, fratres, roditis? inquam,Ga naar voetnoot1675
 
Cur careat paleis hic bos enectus arando?Ga naar voetnoot1676Ga naar voetnoot1676
 
Indignum foeno atque habitis censetis agellis,Ga naar voetnoot1677
 
Pro quibus ętatem triui seruilibus annis,Ga naar voetnoot1678Ga naar voetnoot1678
 
Quando urebar sole graui atque algore niualiGa naar voetnoot1679
1680[regelnummer]
Et trituranti ex oculis somnus fugiebat.Ga naar voetnoot1680
 
Nam meritus labor exigit in iuuenilibus annis,Ga naar voetnoot1681
 
Molliter ut pascat sparsos in uertice canos;Ga naar voetnoot1682Ga naar voetnoot1682
 
Scribitur: ‘Ad iuga fessa boum non ora ligabis.’Ga naar voetnoot1683Ga naar voetnoot1683

De svperbo ivvene et tonsvra nova.

 
Ga naar margenoot+ Qui putat, inuenies quendam leuitate superbum,Ga naar voetnoot1684
1685[regelnummer]
Quod non terra suo sit solo corpore digna.Ga naar voetnoot1685
 
Sextę, dum tondes, imitatur cornua LunęGa naar voetnoot1686
 
Aut Irim, sole aduerso de nubibus arcum;Ga naar voetnoot1687Ga naar voetnoot1687
 
‘Dispice’, ait, ‘si rombum feceris, inprime normam;Ga naar voetnoot1688
 
Ne quis ad opprobrium cincinnus pendeat, ęqua;Ga naar voetnoot1689Ga naar voetnoot1689
1690[regelnummer]
Occiput hoc scurris ridendum nolo parare.Ga naar voetnoot1690
 
Quis uideor? similisque mei perrarus habetur.’Ga naar voetnoot1691
 
Iste periscelides, caligas, circumspicit umbras,Ga naar voetnoot1692Ga naar voetnoot1692
 
Indignans, si non respondent omnia uotis.Ga naar voetnoot1693
 
Instituit, quicquid deliberat, edere nutu,Ga naar voetnoot1694
[pagina 203]
[p. 203]
1695[regelnummer]
Calce terit terram tedetque audire loquentes,Ga naar voetnoot1695
 
Grandia uerba tonat rigidissima, plena minarum;Ga naar voetnoot1696Ga naar voetnoot1696
 
Cum placas, magis instigas, causatur et ardet.Ga naar voetnoot1697
 
Aspernatur et indignatur habere parentes,Ga naar voetnoot1698
 
Esse suos quos preter se non ambigit ullus;Ga naar voetnoot1699
1700[regelnummer]
‘Hei mihi’, tristis ait, ‘quod sum de talibus ortus!Ga naar voetnoot1700
 
Cur pater aut dux non fuit aut mihi regia mater?’Ga naar voetnoot1701
 
Succinctis opus est, cum dici plurima possunt;Ga naar voetnoot1702
 
Curentur compendia, ne fastidia gignant.Ga naar voetnoot1703

Ga naar margenoot+ Ad amicvm qvendam iocose.

 
Cur alienus in Esquiliis mea gramina carpis?Ga naar voetnoot1704
1705[regelnummer]
Otius hinc mutato pedem, ne crura terantur,Ga naar voetnoot1705
 
Nam te noster adusque necem iam cippus habebit!Ga naar voetnoot1706
 
Si capiat te nostra manus, mihi crede, peribis;Ga naar voetnoot1707
 
Et tu, si recte sapias, oculos tuearis,Ga naar voetnoot1708
 
De nostris manibus uisu cariturus et aura!Ga naar voetnoot1709
1710[regelnummer]
Suplitiis si muto animum leuioribus ultroGa naar voetnoot1710
 
Propitiusque deus te iuuerit atque eris insons,Ga naar voetnoot1711
 
Nona opera in silua fies de glande legendaGa naar voetnoot1712
 
Aut bostar mihi purgabis manibus lutulentisGa naar voetnoot1713
 
Siue in pistrino te dedam lege molendiGa naar voetnoot1714
1715[regelnummer]
Non alia nisi, dum te exemero prorsus ab illo,Ga naar voetnoot1715
 
Ipse subibo operi lapides uoluendo molares.Ga naar voetnoot1716

De vvaltero monacho brachas defendente.

 
Mandant VValtero fratres non tradere brachas,Ga naar voetnoot1717Ga naar voetnoot1717
 
Omnibus ablatis tacito defendere solas,Ga naar voetnoot1718
[pagina 204]
[p. 204]
 
Dum contingat iter fortes transire per hostes.Ga naar voetnoot1719
1720[regelnummer]
Interea datur experientia militis huius:Ga naar voetnoot1720
 
Mittitur imperiis ad certa negotia fratrum.Ga naar voetnoot1721
 
Ga naar margenoot+ Fors fuit, ignorans in prorumpentibus hesitGa naar voetnoot1722
 
Hostibus et faleras et equum tollentibus uná,Ga naar voetnoot1723
 
Mastigiam, cunctos habitus iuxtaque cucullam;Ga naar voetnoot1724
1725[regelnummer]
Non renuit neque contendit, facere omnia siuit.Ga naar voetnoot1725
 
Tandem de bracis soluendis tendere coepit,Ga naar voetnoot1726
 
Usus militia uiguit, quę nota, sub armis:Ga naar voetnoot1727
 
Dissipat assultus macta uirtute repressos,Ga naar voetnoot1728
 
Omnes disiectos ab equis sine sanguine strauit,Ga naar voetnoot1729
1730[regelnummer]
Dicens: ‘Omne quidem spolium, de podice nullumGa naar voetnoot1730
 
Fratres his tolerant, qui fratrum nuntia portant,Ga naar voetnoot1731Ga naar voetnoot1731
 
Tales exuuias auido uetuere latroni.’Ga naar voetnoot1732
 
Collectis spoliis et equis ad sacra meauitGa naar voetnoot1733
 
Psallentum sub laude dei collegia fratrum,Ga naar voetnoot1734
1735[regelnummer]
Tantam militiam mirantum et fortia factaGa naar voetnoot1735
 
Vergentis uetulique hominis noua bella mouentis.Ga naar voetnoot1736

De sapientia • Qvae non possit avferri.

 
Nitimini appositas, fratres, attollere gazas!Ga naar voetnoot1737
 
Quam deus inseruit, uigilantem nemo mamillamGa naar voetnoot1738
 
Auferet; hoc etiam fieret, si uota ualerent,Ga naar voetnoot1739
1740[regelnummer]
Linquerer ingenio pariter uiduatus et aura!Ga naar voetnoot1740
 
Ga naar margenoot+ Qui scelus, inde timete deum, non linquit inultum!Ga naar voetnoot1741Ga naar voetnoot1741
 
Si sum dedecori uel quemquam crimine lesi,Ga naar voetnoot1742
 
Ferte palam neuum, ueris conuincite, uictumGa naar voetnoot1743Ga naar voetnoot1743
 
Propulsate reum, confectum uile talentum;Ga naar voetnoot1744Ga naar voetnoot1744
1745[regelnummer]
Non metuo testem fugientem lumina luscum.Ga naar voetnoot1745
[pagina 205]
[p. 205]
Ga naar tekstkritische notentekstkritische noten

De malis Francigenis.

 
Unde solent tempestatum ebullire procellę,Ga naar voetnoot1746
 
Solis ab occasu orta heresis quam pessima nuper.Ga naar voetnoot1747
 
De quibus audistis satis et meminisse potestis,Ga naar voetnoot1748
 
Gens inimica deo, nullius commoda honoris,Ga naar voetnoot1749Ga naar voetnoot1749
1750[regelnummer]
Iurat per frameam atque crucem, per uiscera ChristiGa naar voetnoot1750
 
Perque animam mirandam, quod non fulminat omnes,Ga naar voetnoot1751Ga naar voetnoot1751
 
Quod non sorbet eos iam uiuos terra dehiscens.Ga naar voetnoot1752
 
Hinc prodeunt homines omni feritate bilingues,Ga naar voetnoot1753
 
Corrupto cerebro, furibundę cedis haneli,Ga naar voetnoot1754Ga naar voetnoot1754
1755[regelnummer]
Quos malus error et exagitat manifesta frenesis.Ga naar voetnoot1755Ga naar voetnoot1755
 
Vita, ne uerbis sis credulus hospitis huius:Ga naar voetnoot1756
 
Ianua limen amet, custos et pessulus obstet,Ga naar voetnoot1757Ga naar voetnoot1757
 
Ne noctu tales suspecti irrumpere possintGa naar voetnoot1758
 
Et pereas aut tu uel carus natus et uxor!Ga naar voetnoot1759
1760[regelnummer]
Ga naar margenoot+ Interior, qui scis, quid eis persuaserit hostis?Ga naar voetnoot1760
 
Non feriare manus puto, quo non lingua domatur;Ga naar voetnoot1761
 
Presumptus uigor ebrietas et crebra negabitGa naar voetnoot1762
 
Ausus illicitos et inexpertum scelus ullum?Ga naar voetnoot1763
 
Qui uult, credat eis; non ausim credere quicquam.Ga naar voetnoot1764

De pvtida carne nostra.

1765[regelnummer]
Putidius nostra non est in carne cadauer:Ga naar voetnoot1765
 
Sudor olet, sanies, flatus cunctusque meatus;Ga naar voetnoot1766
 
Sola pii redolent domino timiamata cordisGa naar voetnoot1767
 
Et quibus algentem solaris ueste cyboque.Ga naar voetnoot1768
margenoot+
f. 28a.
voetnoot1075
Die beiden ersten Zeilen nach Genes. XLVII 22, 26, die letzten nach Matth. VII 24-27. -
voetnoot1076
Die beiden ersten Zeilen nach Genes. XLVII 22, 26, die letzten nach Matth. VII 24-27. -
voetnoot1077
Die beiden ersten Zeilen nach Genes. XLVII 22, 26, die letzten nach Matth. VII 24-27. -
voetnoot1078
Die beiden ersten Zeilen nach Genes. XLVII 22, 26, die letzten nach Matth. VII 24-27. -

voetnoot1079
Nicht auf Prouerb. XX 19 (A 473 Nullius archani cures scrutator haberi, Nullius archani cures uulgator haberi) zurückzuführen, sondern Glosse zu Juvenal III 113 Scire uolunt secreta domus atque inde timeri (auch Wernher von Elmendorf 135-138) mit einer von dem Geschick des Giezy (4 Reg. V), des Herodes Agrippa I (Acta Apost. XII 23) und des Antiochus IV Epiphanes (2 Macc. IX 5 ff.) hergenommenen Verwünschung.
voetnoot1080
Nicht auf Prouerb. XX 19 (A 473 Nullius archani cures scrutator haberi, Nullius archani cures uulgator haberi) zurückzuführen, sondern Glosse zu Juvenal III 113 Scire uolunt secreta domus atque inde timeri (auch Wernher von Elmendorf 135-138) mit einer von dem Geschick des Giezy (4 Reg. V), des Herodes Agrippa I (Acta Apost. XII 23) und des Antiochus IV Epiphanes (2 Macc. IX 5 ff.) hergenommenen Verwünschung.
voetnoot1081
Nicht auf Prouerb. XX 19 (A 473 Nullius archani cures scrutator haberi, Nullius archani cures uulgator haberi) zurückzuführen, sondern Glosse zu Juvenal III 113 Scire uolunt secreta domus atque inde timeri (auch Wernher von Elmendorf 135-138) mit einer von dem Geschick des Giezy (4 Reg. V), des Herodes Agrippa I (Acta Apost. XII 23) und des Antiochus IV Epiphanes (2 Macc. IX 5 ff.) hergenommenen Verwünschung.
voetnoot1082
Nicht auf Prouerb. XX 19 (A 473 Nullius archani cures scrutator haberi, Nullius archani cures uulgator haberi) zurückzuführen, sondern Glosse zu Juvenal III 113 Scire uolunt secreta domus atque inde timeri (auch Wernher von Elmendorf 135-138) mit einer von dem Geschick des Giezy (4 Reg. V), des Herodes Agrippa I (Acta Apost. XII 23) und des Antiochus IV Epiphanes (2 Macc. IX 5 ff.) hergenommenen Verwünschung.
voetnoot1083
Nicht auf Prouerb. XX 19 (A 473 Nullius archani cures scrutator haberi, Nullius archani cures uulgator haberi) zurückzuführen, sondern Glosse zu Juvenal III 113 Scire uolunt secreta domus atque inde timeri (auch Wernher von Elmendorf 135-138) mit einer von dem Geschick des Giezy (4 Reg. V), des Herodes Agrippa I (Acta Apost. XII 23) und des Antiochus IV Epiphanes (2 Macc. IX 5 ff.) hergenommenen Verwünschung.
voetnoot1083
bedeutet also: Nicht um der Rettung des fremden Hauses willen spionierst du dessen Geheimnisse aus, sondern du beabsichtigst infolge deiner Mitwissenschaft gefürchtet zu werden. -
[tekstkritische noot]1084 f. agendo und sociat auf Rasur o. - 1092 malig- auf Rasur. - 1093-1096 von e am unteren Blattrande von 27b nachgetr. - Überschrift zu 1097 fehlt, an deren Stelle steht noch einmal der vor 1075 mitgetheilte vollständige Titel dieser Gruppe, vor den e Item setzte. - 1098 famam. -

voetnoot1084
Gemeint ist nicht K. Tholomai von Gessur, Schwiegervater Davids, sondern Ptolemaeus VI Philometor, der nach einer unruhigen Regierung an den in der Schlacht bei Antiochia empfangenen Wunden innerhalb dreier Tage starb: Et rex Ptolemaeus mortuus est in die tertia (1 Maccab. XI 18). Vgl. Eberh. Beth. Grecismus VIII 320. -
voetnoot1085
Gemeint ist nicht K. Tholomai von Gessur, Schwiegervater Davids, sondern Ptolemaeus VI Philometor, der nach einer unruhigen Regierung an den in der Schlacht bei Antiochia empfangenen Wunden innerhalb dreier Tage starb: Et rex Ptolemaeus mortuus est in die tertia (1 Maccab. XI 18). Vgl. Eberh. Beth. Grecismus VIII 320. -
voetnoot1086
Gemeint ist nicht K. Tholomai von Gessur, Schwiegervater Davids, sondern Ptolemaeus VI Philometor, der nach einer unruhigen Regierung an den in der Schlacht bei Antiochia empfangenen Wunden innerhalb dreier Tage starb: Et rex Ptolemaeus mortuus est in die tertia (1 Maccab. XI 18). Vgl. Eberh. Beth. Grecismus VIII 320. -
voetnoot1087
Gemeint ist nicht K. Tholomai von Gessur, Schwiegervater Davids, sondern Ptolemaeus VI Philometor, der nach einer unruhigen Regierung an den in der Schlacht bei Antiochia empfangenen Wunden innerhalb dreier Tage starb: Et rex Ptolemaeus mortuus est in die tertia (1 Maccab. XI 18). Vgl. Eberh. Beth. Grecismus VIII 320. -
voetnoot1087
Nach Horaz Serm. II 8, 66 Responsura tuo nunquam est par fama labori. -

voetnoot1088
Zusammenfassung von Horaz Serm. II 3, 142-161. Über Ringeris schreibt l caninum uerbum. Vgl. die Anfangsbuchstaben von I 694. -
voetnoot1089
Zusammenfassung von Horaz Serm. II 3, 142-161. Über Ringeris schreibt l caninum uerbum. Vgl. die Anfangsbuchstaben von I 694. -
voetnoot1090
Zusammenfassung von Horaz Serm. II 3, 142-161. Über Ringeris schreibt l caninum uerbum. Vgl. die Anfangsbuchstaben von I 694. -
voetnoot1091
Zusammenfassung von Horaz Serm. II 3, 142-161. Über Ringeris schreibt l caninum uerbum. Vgl. die Anfangsbuchstaben von I 694. -
voetnoot1092
Zusammenfassung von Horaz Serm. II 3, 142-161. Über Ringeris schreibt l caninum uerbum. Vgl. die Anfangsbuchstaben von I 694. -

voetnoot1093
Wie 1051 ff. - 1095 nach Horaz Serm. II 5, 69 Nil sibi legatum praetor plorare suisque. Über Rara schreibt l scilicet lectio; nauci erklärt er durch inutilis. -
voetnoot1094
Wie 1051 ff. - 1095 nach Horaz Serm. II 5, 69 Nil sibi legatum praetor plorare suisque. Über Rara schreibt l scilicet lectio; nauci erklärt er durch inutilis. -
voetnoot1095
Wie 1051 ff. - 1095 nach Horaz Serm. II 5, 69 Nil sibi legatum praetor plorare suisque. Über Rara schreibt l scilicet lectio; nauci erklärt er durch inutilis. -
voetnoot1096
Wie 1051 ff. - 1095 nach Horaz Serm. II 5, 69 Nil sibi legatum praetor plorare suisque. Über Rara schreibt l scilicet lectio; nauci erklärt er durch inutilis. -
margenoot+
f. 28b.
voetnoot1097
Beruhen auf Romulus II 5 (Phaedrus IV 22), einer aesopischen Fabel, die bekanntlich auch in das griechische und römische Sprichwort (Hor. AP. 139) übergegangen ist. Vgl. Genesis VI 4.
voetnoot1098
Beruhen auf Romulus II 5 (Phaedrus IV 22), einer aesopischen Fabel, die bekanntlich auch in das griechische und römische Sprichwort (Hor. AP. 139) übergegangen ist. Vgl. Genesis VI 4.
voetnoot1099
Beruhen auf Romulus II 5 (Phaedrus IV 22), einer aesopischen Fabel, die bekanntlich auch in das griechische und römische Sprichwort (Hor. AP. 139) übergegangen ist. Vgl. Genesis VI 4.
voetnoot1099
nach Horaz Serm. II 3, 320 Haec a te non multum abludit imago. -
voetnoot1100
Beruhen auf Romulus II 5 (Phaedrus IV 22), einer aesopischen Fabel, die bekanntlich auch in das griechische und römische Sprichwort (Hor. AP. 139) übergegangen ist. Vgl. Genesis VI 4.
[tekstkritische noot]1103 Clothos. -

voetnoot1101
Die beiden ersten Zeilen enthalten die alte Lehre der Grammatiker von der Antiphrasis (ausser Georges s.u. und Büchmann 14 276 vgl. Hieron. Epist. XL 2, Marcian. Cap. IV 360, Isid. Etym. I 29, 3, Gramm. lat. VIII 272, 27 ff., Ioa. de Ianua IV De tropis s.u.), die in der Fassung von Isid. Etym. I 37, 24 lautet Antiphrasis est sermo e contrario intelligendus, ut lucus, quia caret luce per nimiam nemorum umbram, et Manes id est mites et modesti, cum sint terribiles et immanes, et Parcae et Eumenides Furiae, quod nulli parcant uel benefaciant; die Thätigkeit der Parzen finden wir namentlich angegeben bei Lact. Inst. II 11 (= Isid. Etym. VIII 11, 93) Ties Parcas esse uoluerunt: unam, quae uitam hominibus ordiatur; alteram, quae coutexat; tertiam, quae rumpat ac finiat und Anth. lat. ed. Riese 792 (Eberh. Beth. Grecismus VII 44 f.) Tres sunt fatales, quae ducunt fila, sorores: Clotho colum baiulat, Lachesis trahit, Atropos occat - Zu 1103 vgl. Juvenal III 27 Dum superest Lachesi, quod torqueat. -
voetnoot1102
Die beiden ersten Zeilen enthalten die alte Lehre der Grammatiker von der Antiphrasis (ausser Georges s.u. und Büchmann 14 276 vgl. Hieron. Epist. XL 2, Marcian. Cap. IV 360, Isid. Etym. I 29, 3, Gramm. lat. VIII 272, 27 ff., Ioa. de Ianua IV De tropis s.u.), die in der Fassung von Isid. Etym. I 37, 24 lautet Antiphrasis est sermo e contrario intelligendus, ut lucus, quia caret luce per nimiam nemorum umbram, et Manes id est mites et modesti, cum sint terribiles et immanes, et Parcae et Eumenides Furiae, quod nulli parcant uel benefaciant; die Thätigkeit der Parzen finden wir namentlich angegeben bei Lact. Inst. II 11 (= Isid. Etym. VIII 11, 93) Ties Parcas esse uoluerunt: unam, quae uitam hominibus ordiatur; alteram, quae coutexat; tertiam, quae rumpat ac finiat und Anth. lat. ed. Riese 792 (Eberh. Beth. Grecismus VII 44 f.) Tres sunt fatales, quae ducunt fila, sorores: Clotho colum baiulat, Lachesis trahit, Atropos occat - Zu 1103 vgl. Juvenal III 27 Dum superest Lachesi, quod torqueat. -
voetnoot1103
Die beiden ersten Zeilen enthalten die alte Lehre der Grammatiker von der Antiphrasis (ausser Georges s.u. und Büchmann 14 276 vgl. Hieron. Epist. XL 2, Marcian. Cap. IV 360, Isid. Etym. I 29, 3, Gramm. lat. VIII 272, 27 ff., Ioa. de Ianua IV De tropis s.u.), die in der Fassung von Isid. Etym. I 37, 24 lautet Antiphrasis est sermo e contrario intelligendus, ut lucus, quia caret luce per nimiam nemorum umbram, et Manes id est mites et modesti, cum sint terribiles et immanes, et Parcae et Eumenides Furiae, quod nulli parcant uel benefaciant; die Thätigkeit der Parzen finden wir namentlich angegeben bei Lact. Inst. II 11 (= Isid. Etym. VIII 11, 93) Ties Parcas esse uoluerunt: unam, quae uitam hominibus ordiatur; alteram, quae coutexat; tertiam, quae rumpat ac finiat und Anth. lat. ed. Riese 792 (Eberh. Beth. Grecismus VII 44 f.) Tres sunt fatales, quae ducunt fila, sorores: Clotho colum baiulat, Lachesis trahit, Atropos occat - Zu 1103 vgl. Juvenal III 27 Dum superest Lachesi, quod torqueat. -
voetnoot1104
Die beiden ersten Zeilen enthalten die alte Lehre der Grammatiker von der Antiphrasis (ausser Georges s.u. und Büchmann 14 276 vgl. Hieron. Epist. XL 2, Marcian. Cap. IV 360, Isid. Etym. I 29, 3, Gramm. lat. VIII 272, 27 ff., Ioa. de Ianua IV De tropis s.u.), die in der Fassung von Isid. Etym. I 37, 24 lautet Antiphrasis est sermo e contrario intelligendus, ut lucus, quia caret luce per nimiam nemorum umbram, et Manes id est mites et modesti, cum sint terribiles et immanes, et Parcae et Eumenides Furiae, quod nulli parcant uel benefaciant; die Thätigkeit der Parzen finden wir namentlich angegeben bei Lact. Inst. II 11 (= Isid. Etym. VIII 11, 93) Ties Parcas esse uoluerunt: unam, quae uitam hominibus ordiatur; alteram, quae coutexat; tertiam, quae rumpat ac finiat und Anth. lat. ed. Riese 792 (Eberh. Beth. Grecismus VII 44 f.) Tres sunt fatales, quae ducunt fila, sorores: Clotho colum baiulat, Lachesis trahit, Atropos occat - Zu 1103 vgl. Juvenal III 27 Dum superest Lachesi, quod torqueat. -

voetnoot1105
Horaz Epist. II 1, 194 Si foret in terris, rideret Democritus (Epist. II 2, 157 Viueret in terris), Schol. zu Juvenal X 28-30 Duo sapientes filosophi Democritus et Heraclitus erant, quorum Democritus actus hominum omnes ridebat, Heraclitus uero flebat; das Sprichwort Democritus hic risus materiam inueniret, Heraclitus lachrymarum belegt Nov. I 2577 aus Hildebert Epist. 56. -
voetnoot1106
Horaz Epist. II 1, 194 Si foret in terris, rideret Democritus (Epist. II 2, 157 Viueret in terris), Schol. zu Juvenal X 28-30 Duo sapientes filosophi Democritus et Heraclitus erant, quorum Democritus actus hominum omnes ridebat, Heraclitus uero flebat; das Sprichwort Democritus hic risus materiam inueniret, Heraclitus lachrymarum belegt Nov. I 2577 aus Hildebert Epist. 56. -
voetnoot1107
Horaz Epist. II 1, 194 Si foret in terris, rideret Democritus (Epist. II 2, 157 Viueret in terris), Schol. zu Juvenal X 28-30 Duo sapientes filosophi Democritus et Heraclitus erant, quorum Democritus actus hominum omnes ridebat, Heraclitus uero flebat; das Sprichwort Democritus hic risus materiam inueniret, Heraclitus lachrymarum belegt Nov. I 2577 aus Hildebert Epist. 56. -
voetnoot1108
Horaz Epist. II 1, 194 Si foret in terris, rideret Democritus (Epist. II 2, 157 Viueret in terris), Schol. zu Juvenal X 28-30 Duo sapientes filosophi Democritus et Heraclitus erant, quorum Democritus actus hominum omnes ridebat, Heraclitus uero flebat; das Sprichwort Democritus hic risus materiam inueniret, Heraclitus lachrymarum belegt Nov. I 2577 aus Hildebert Epist. 56. -
voetnoot1108
nach Juvenal 1 80 Qualemcumque potest, quales ego uel Cluuienus. -

voetnoot1109
Vgl. zu I 64, 67 und die von Seiler im Trarbacher Progr. 1881 p. 16 zusammengestellten Zeugnisse des Ruodlieb (auch Einl. S. 105 f.). Betreffs des Raben vgl. Phaedrus App. II 21 Viator et coruus, Arnob. Aduers. gentes II 25 Discit... uerba psittacus integrare et nomina coruus expromere und zu Cobbo, vermuthlich der Abkürzung seines alten Rufnamens Jacob, mhd. koppe und koppen. -
voetnoot1110
Vgl. zu I 64, 67 und die von Seiler im Trarbacher Progr. 1881 p. 16 zusammengestellten Zeugnisse des Ruodlieb (auch Einl. S. 105 f.). Betreffs des Raben vgl. Phaedrus App. II 21 Viator et coruus, Arnob. Aduers. gentes II 25 Discit... uerba psittacus integrare et nomina coruus expromere und zu Cobbo, vermuthlich der Abkürzung seines alten Rufnamens Jacob, mhd. koppe und koppen. -
[tekstkritische noot]1111 femina (vgl. Aen. I 364), emend. Bartsch, vgl. I 64. - 1113 inconcussas: inconcessas e. - 1117 uinctis: iunctis e. - 1120 dum personat auf Rasur e, auch über i in cauis ist radiert. - 1124 mediator: meditator e. -
voetnoot1111
Vgl. zu I 64, 67 und die von Seiler im Trarbacher Progr. 1881 p. 16 zusammengestellten Zeugnisse des Ruodlieb (auch Einl. S. 105 f.). Betreffs des Raben vgl. Phaedrus App. II 21 Viator et coruus, Arnob. Aduers. gentes II 25 Discit... uerba psittacus integrare et nomina coruus expromere und zu Cobbo, vermuthlich der Abkürzung seines alten Rufnamens Jacob, mhd. koppe und koppen. -
margenoot+
f. 29a.
voetnoot1112
Vgl. zu I 64, 67 und die von Seiler im Trarbacher Progr. 1881 p. 16 zusammengestellten Zeugnisse des Ruodlieb (auch Einl. S. 105 f.). Betreffs des Raben vgl. Phaedrus App. II 21 Viator et coruus, Arnob. Aduers. gentes II 25 Discit... uerba psittacus integrare et nomina coruus expromere und zu Cobbo, vermuthlich der Abkürzung seines alten Rufnamens Jacob, mhd. koppe und koppen. -
voetnoot1113
Vgl. zu I 64, 67 und die von Seiler im Trarbacher Progr. 1881 p. 16 zusammengestellten Zeugnisse des Ruodlieb (auch Einl. S. 105 f.). Betreffs des Raben vgl. Phaedrus App. II 21 Viator et coruus, Arnob. Aduers. gentes II 25 Discit... uerba psittacus integrare et nomina coruus expromere und zu Cobbo, vermuthlich der Abkürzung seines alten Rufnamens Jacob, mhd. koppe und koppen. -

voetnoot114
Sind, wie Anfang und Schluss (vgl. I 1079-1083) zeigt, eine Variation über das Thema Omnes composui. Felices! nunc ego resto (Horaz Serm. I 9, 28) im Geiste Gregors (Dial. III 47) Malitia remanentium meretur, ut hi, qui prodesse poterant, festine subtrahantur. - 1117 uinctis manibus erklärt sich aus Hieron. ad Ephes. IV 1 Propheta de Apostolis ‘Post te’, inquit, ‘sequentur uinctis ferro manibus’ (Psalm. CVI 14) Qui enim Christum diligunt, ‘sequuntur eum charitatis uinculis colligati. -
voetnoot115
Sind, wie Anfang und Schluss (vgl. I 1079-1083) zeigt, eine Variation über das Thema Omnes composui. Felices! nunc ego resto (Horaz Serm. I 9, 28) im Geiste Gregors (Dial. III 47) Malitia remanentium meretur, ut hi, qui prodesse poterant, festine subtrahantur. - 1117 uinctis manibus erklärt sich aus Hieron. ad Ephes. IV 1 Propheta de Apostolis ‘Post te’, inquit, ‘sequentur uinctis ferro manibus’ (Psalm. CVI 14) Qui enim Christum diligunt, ‘sequuntur eum charitatis uinculis colligati. -
voetnoot116
Sind, wie Anfang und Schluss (vgl. I 1079-1083) zeigt, eine Variation über das Thema Omnes composui. Felices! nunc ego resto (Horaz Serm. I 9, 28) im Geiste Gregors (Dial. III 47) Malitia remanentium meretur, ut hi, qui prodesse poterant, festine subtrahantur. - 1117 uinctis manibus erklärt sich aus Hieron. ad Ephes. IV 1 Propheta de Apostolis ‘Post te’, inquit, ‘sequentur uinctis ferro manibus’ (Psalm. CVI 14) Qui enim Christum diligunt, ‘sequuntur eum charitatis uinculis colligati. -
voetnoot117
Sind, wie Anfang und Schluss (vgl. I 1079-1083) zeigt, eine Variation über das Thema Omnes composui. Felices! nunc ego resto (Horaz Serm. I 9, 28) im Geiste Gregors (Dial. III 47) Malitia remanentium meretur, ut hi, qui prodesse poterant, festine subtrahantur. - 1117 uinctis manibus erklärt sich aus Hieron. ad Ephes. IV 1 Propheta de Apostolis ‘Post te’, inquit, ‘sequentur uinctis ferro manibus’ (Psalm. CVI 14) Qui enim Christum diligunt, ‘sequuntur eum charitatis uinculis colligati. -
voetnoot118
Sind, wie Anfang und Schluss (vgl. I 1079-1083) zeigt, eine Variation über das Thema Omnes composui. Felices! nunc ego resto (Horaz Serm. I 9, 28) im Geiste Gregors (Dial. III 47) Malitia remanentium meretur, ut hi, qui prodesse poterant, festine subtrahantur. - 1117 uinctis manibus erklärt sich aus Hieron. ad Ephes. IV 1 Propheta de Apostolis ‘Post te’, inquit, ‘sequentur uinctis ferro manibus’ (Psalm. CVI 14) Qui enim Christum diligunt, ‘sequuntur eum charitatis uinculis colligati. -
voetnoot119
Sind, wie Anfang und Schluss (vgl. I 1079-1083) zeigt, eine Variation über das Thema Omnes composui. Felices! nunc ego resto (Horaz Serm. I 9, 28) im Geiste Gregors (Dial. III 47) Malitia remanentium meretur, ut hi, qui prodesse poterant, festine subtrahantur. - 1117 uinctis manibus erklärt sich aus Hieron. ad Ephes. IV 1 Propheta de Apostolis ‘Post te’, inquit, ‘sequentur uinctis ferro manibus’ (Psalm. CVI 14) Qui enim Christum diligunt, ‘sequuntur eum charitatis uinculis colligati. -
voetnoot1119
e schreibt nos über mestos, scilicet priori bus über illis. -

voetnoot1120
Resümieren, wie die entsprechenden Verse II 253-255, die kirchliche Lehre vom Ursprung und Wesen des Übels als eines substanzlosen Accidens, die Augustinus eingehend und vielfach (De ciuit. XI 22, Soliloq. cap. 5, De mor. Man. II 8, 11, De eccl. dogm. cap. 27 u. ö.) erörtert hat; zu 1123 vgl. auch Gregor. Mor. III 9 Neque enim mala, quae nulla sua natura subsistunt, a domino creantur. 1125 Nach Augustin. De eccl. dogm. cap. 27 Malum uel malitiam non esse a deo creatam sed a diabolo inuentam, qui... multa cogitando factus est inuentor mali; et quod in se perdiderat, inuidit in aliis. - Über inuentor 1124 schreibt e scilicet malorum, über ultra 1125 derselbe scilicet se. -
voetnoot1121
Resümieren, wie die entsprechenden Verse II 253-255, die kirchliche Lehre vom Ursprung und Wesen des Übels als eines substanzlosen Accidens, die Augustinus eingehend und vielfach (De ciuit. XI 22, Soliloq. cap. 5, De mor. Man. II 8, 11, De eccl. dogm. cap. 27 u. ö.) erörtert hat; zu 1123 vgl. auch Gregor. Mor. III 9 Neque enim mala, quae nulla sua natura subsistunt, a domino creantur. 1125 Nach Augustin. De eccl. dogm. cap. 27 Malum uel malitiam non esse a deo creatam sed a diabolo inuentam, qui... multa cogitando factus est inuentor mali; et quod in se perdiderat, inuidit in aliis. - Über inuentor 1124 schreibt e scilicet malorum, über ultra 1125 derselbe scilicet se. -
voetnoot1122
Resümieren, wie die entsprechenden Verse II 253-255, die kirchliche Lehre vom Ursprung und Wesen des Übels als eines substanzlosen Accidens, die Augustinus eingehend und vielfach (De ciuit. XI 22, Soliloq. cap. 5, De mor. Man. II 8, 11, De eccl. dogm. cap. 27 u. ö.) erörtert hat; zu 1123 vgl. auch Gregor. Mor. III 9 Neque enim mala, quae nulla sua natura subsistunt, a domino creantur. 1125 Nach Augustin. De eccl. dogm. cap. 27 Malum uel malitiam non esse a deo creatam sed a diabolo inuentam, qui... multa cogitando factus est inuentor mali; et quod in se perdiderat, inuidit in aliis. - Über inuentor 1124 schreibt e scilicet malorum, über ultra 1125 derselbe scilicet se. -
voetnoot1123
Resümieren, wie die entsprechenden Verse II 253-255, die kirchliche Lehre vom Ursprung und Wesen des Übels als eines substanzlosen Accidens, die Augustinus eingehend und vielfach (De ciuit. XI 22, Soliloq. cap. 5, De mor. Man. II 8, 11, De eccl. dogm. cap. 27 u. ö.) erörtert hat; zu 1123 vgl. auch Gregor. Mor. III 9 Neque enim mala, quae nulla sua natura subsistunt, a domino creantur. 1125 Nach Augustin. De eccl. dogm. cap. 27 Malum uel malitiam non esse a deo creatam sed a diabolo inuentam, qui... multa cogitando factus est inuentor mali; et quod in se perdiderat, inuidit in aliis. - Über inuentor 1124 schreibt e scilicet malorum, über ultra 1125 derselbe scilicet se. -
voetnoot1124
Resümieren, wie die entsprechenden Verse II 253-255, die kirchliche Lehre vom Ursprung und Wesen des Übels als eines substanzlosen Accidens, die Augustinus eingehend und vielfach (De ciuit. XI 22, Soliloq. cap. 5, De mor. Man. II 8, 11, De eccl. dogm. cap. 27 u. ö.) erörtert hat; zu 1123 vgl. auch Gregor. Mor. III 9 Neque enim mala, quae nulla sua natura subsistunt, a domino creantur. 1125 Nach Augustin. De eccl. dogm. cap. 27 Malum uel malitiam non esse a deo creatam sed a diabolo inuentam, qui... multa cogitando factus est inuentor mali; et quod in se perdiderat, inuidit in aliis. - Über inuentor 1124 schreibt e scilicet malorum, über ultra 1125 derselbe scilicet se. -
voetnoot1125
Resümieren, wie die entsprechenden Verse II 253-255, die kirchliche Lehre vom Ursprung und Wesen des Übels als eines substanzlosen Accidens, die Augustinus eingehend und vielfach (De ciuit. XI 22, Soliloq. cap. 5, De mor. Man. II 8, 11, De eccl. dogm. cap. 27 u. ö.) erörtert hat; zu 1123 vgl. auch Gregor. Mor. III 9 Neque enim mala, quae nulla sua natura subsistunt, a domino creantur. 1125 Nach Augustin. De eccl. dogm. cap. 27 Malum uel malitiam non esse a deo creatam sed a diabolo inuentam, qui... multa cogitando factus est inuentor mali; et quod in se perdiderat, inuidit in aliis. - Über inuentor 1124 schreibt e scilicet malorum, über ultra 1125 derselbe scilicet se. -
[tekstkritische noot]1128 Über Indignamur schreibt e die Variation blasphemamus. - 1129 non minus. - 1133 curemus: curamus e, conuitua: conuiuia. - 1135 sermenta: sarmenta e. -

voetnoot1126
Auf das widerwärtige Geschmeiss der Fliegen, Flöhe u. dgl. weist sowohl die Fabel (Gegenbild: Ameise, Romulus II 18, Phaedrus IV 23) wie das Sprichwort (Z 34, 104, Bezz. zu Freidank 74, 1, 145, 23) wie endlich die ketzerische Predigt hin, die daraufhin den Zweckgedanken der Weltschöpfung leugnete, so Marcion (Hieron. in Isaiam XVIII 1) und der Prediger von Toulouse (Odo 12 De heretico et musca, Zs. f.d.A. XXIII 286, Hervieux II 606). Zu 1127 vgl. Ioa. de Ianua Pulex: a puluis deriuatur hic pulex, quia ex puluere nascitur, uel quia magis ex puluere nutritur (die zweite Deutung hat auch Isidor. Etym. XII 5, 15 und Papias; auf die Entstehung der ersten wirkte wohl auch Exod. VIII 16 f. ein). 1128 f. Wir murren darüber, dass dieses zahlreiche Gewürm der Erde zugetheilt ist, ja sich immerfort vermehrt. -
voetnoot1127
Auf das widerwärtige Geschmeiss der Fliegen, Flöhe u. dgl. weist sowohl die Fabel (Gegenbild: Ameise, Romulus II 18, Phaedrus IV 23) wie das Sprichwort (Z 34, 104, Bezz. zu Freidank 74, 1, 145, 23) wie endlich die ketzerische Predigt hin, die daraufhin den Zweckgedanken der Weltschöpfung leugnete, so Marcion (Hieron. in Isaiam XVIII 1) und der Prediger von Toulouse (Odo 12 De heretico et musca, Zs. f.d.A. XXIII 286, Hervieux II 606). Zu 1127 vgl. Ioa. de Ianua Pulex: a puluis deriuatur hic pulex, quia ex puluere nascitur, uel quia magis ex puluere nutritur (die zweite Deutung hat auch Isidor. Etym. XII 5, 15 und Papias; auf die Entstehung der ersten wirkte wohl auch Exod. VIII 16 f. ein). 1128 f. Wir murren darüber, dass dieses zahlreiche Gewürm der Erde zugetheilt ist, ja sich immerfort vermehrt. -
voetnoot1128
Auf das widerwärtige Geschmeiss der Fliegen, Flöhe u. dgl. weist sowohl die Fabel (Gegenbild: Ameise, Romulus II 18, Phaedrus IV 23) wie das Sprichwort (Z 34, 104, Bezz. zu Freidank 74, 1, 145, 23) wie endlich die ketzerische Predigt hin, die daraufhin den Zweckgedanken der Weltschöpfung leugnete, so Marcion (Hieron. in Isaiam XVIII 1) und der Prediger von Toulouse (Odo 12 De heretico et musca, Zs. f.d.A. XXIII 286, Hervieux II 606). Zu 1127 vgl. Ioa. de Ianua Pulex: a puluis deriuatur hic pulex, quia ex puluere nascitur, uel quia magis ex puluere nutritur (die zweite Deutung hat auch Isidor. Etym. XII 5, 15 und Papias; auf die Entstehung der ersten wirkte wohl auch Exod. VIII 16 f. ein). 1128 f. Wir murren darüber, dass dieses zahlreiche Gewürm der Erde zugetheilt ist, ja sich immerfort vermehrt. -
margenoot+
f. 29b.
voetnoot1129
Auf das widerwärtige Geschmeiss der Fliegen, Flöhe u. dgl. weist sowohl die Fabel (Gegenbild: Ameise, Romulus II 18, Phaedrus IV 23) wie das Sprichwort (Z 34, 104, Bezz. zu Freidank 74, 1, 145, 23) wie endlich die ketzerische Predigt hin, die daraufhin den Zweckgedanken der Weltschöpfung leugnete, so Marcion (Hieron. in Isaiam XVIII 1) und der Prediger von Toulouse (Odo 12 De heretico et musca, Zs. f.d.A. XXIII 286, Hervieux II 606). Zu 1127 vgl. Ioa. de Ianua Pulex: a puluis deriuatur hic pulex, quia ex puluere nascitur, uel quia magis ex puluere nutritur (die zweite Deutung hat auch Isidor. Etym. XII 5, 15 und Papias; auf die Entstehung der ersten wirkte wohl auch Exod. VIII 16 f. ein). 1128 f. Wir murren darüber, dass dieses zahlreiche Gewürm der Erde zugetheilt ist, ja sich immerfort vermehrt. -
voetnoot1130
Auf das widerwärtige Geschmeiss der Fliegen, Flöhe u. dgl. weist sowohl die Fabel (Gegenbild: Ameise, Romulus II 18, Phaedrus IV 23) wie das Sprichwort (Z 34, 104, Bezz. zu Freidank 74, 1, 145, 23) wie endlich die ketzerische Predigt hin, die daraufhin den Zweckgedanken der Weltschöpfung leugnete, so Marcion (Hieron. in Isaiam XVIII 1) und der Prediger von Toulouse (Odo 12 De heretico et musca, Zs. f.d.A. XXIII 286, Hervieux II 606). Zu 1127 vgl. Ioa. de Ianua Pulex: a puluis deriuatur hic pulex, quia ex puluere nascitur, uel quia magis ex puluere nutritur (die zweite Deutung hat auch Isidor. Etym. XII 5, 15 und Papias; auf die Entstehung der ersten wirkte wohl auch Exod. VIII 16 f. ein). 1128 f. Wir murren darüber, dass dieses zahlreiche Gewürm der Erde zugetheilt ist, ja sich immerfort vermehrt. -

voetnoot1131
Wenn der Dichter erst von dem gefeilten und unausgesetzt feilenden, den Grund und Boden des ersten Entwurfs durchfurchenden und aufgrabenden, das üppige Laub beschneidenden, das gelockerte Erdreich mit reiferen Gedanken und reineren Ausdrucksformen gleichsam düngenden calamus atque stilus des Weisen jene Frucht und Ernte erwartet, die uns mit köstlicher Speise (1131-33) und lieblichem Wein (1134-37) erquickt und ihrem Schöpfer Ehre macht (1139), so hat er bei diesem witzigen Spiel mit den beiden Hauptbedeutungen von stilus gewiss die schon I 242 benutzte Stelle Horaz Serm. I 10, 64-74 (vgl. AP. 445-450) vor Augen. - Über His 1134 schreibt e scilicet stilis. -
voetnoot1132
Wenn der Dichter erst von dem gefeilten und unausgesetzt feilenden, den Grund und Boden des ersten Entwurfs durchfurchenden und aufgrabenden, das üppige Laub beschneidenden, das gelockerte Erdreich mit reiferen Gedanken und reineren Ausdrucksformen gleichsam düngenden calamus atque stilus des Weisen jene Frucht und Ernte erwartet, die uns mit köstlicher Speise (1131-33) und lieblichem Wein (1134-37) erquickt und ihrem Schöpfer Ehre macht (1139), so hat er bei diesem witzigen Spiel mit den beiden Hauptbedeutungen von stilus gewiss die schon I 242 benutzte Stelle Horaz Serm. I 10, 64-74 (vgl. AP. 445-450) vor Augen. - Über His 1134 schreibt e scilicet stilis. -
voetnoot1133
Wenn der Dichter erst von dem gefeilten und unausgesetzt feilenden, den Grund und Boden des ersten Entwurfs durchfurchenden und aufgrabenden, das üppige Laub beschneidenden, das gelockerte Erdreich mit reiferen Gedanken und reineren Ausdrucksformen gleichsam düngenden calamus atque stilus des Weisen jene Frucht und Ernte erwartet, die uns mit köstlicher Speise (1131-33) und lieblichem Wein (1134-37) erquickt und ihrem Schöpfer Ehre macht (1139), so hat er bei diesem witzigen Spiel mit den beiden Hauptbedeutungen von stilus gewiss die schon I 242 benutzte Stelle Horaz Serm. I 10, 64-74 (vgl. AP. 445-450) vor Augen. - Über His 1134 schreibt e scilicet stilis. -
voetnoot1134
Wenn der Dichter erst von dem gefeilten und unausgesetzt feilenden, den Grund und Boden des ersten Entwurfs durchfurchenden und aufgrabenden, das üppige Laub beschneidenden, das gelockerte Erdreich mit reiferen Gedanken und reineren Ausdrucksformen gleichsam düngenden calamus atque stilus des Weisen jene Frucht und Ernte erwartet, die uns mit köstlicher Speise (1131-33) und lieblichem Wein (1134-37) erquickt und ihrem Schöpfer Ehre macht (1139), so hat er bei diesem witzigen Spiel mit den beiden Hauptbedeutungen von stilus gewiss die schon I 242 benutzte Stelle Horaz Serm. I 10, 64-74 (vgl. AP. 445-450) vor Augen. - Über His 1134 schreibt e scilicet stilis. -
voetnoot1135
Wenn der Dichter erst von dem gefeilten und unausgesetzt feilenden, den Grund und Boden des ersten Entwurfs durchfurchenden und aufgrabenden, das üppige Laub beschneidenden, das gelockerte Erdreich mit reiferen Gedanken und reineren Ausdrucksformen gleichsam düngenden calamus atque stilus des Weisen jene Frucht und Ernte erwartet, die uns mit köstlicher Speise (1131-33) und lieblichem Wein (1134-37) erquickt und ihrem Schöpfer Ehre macht (1139), so hat er bei diesem witzigen Spiel mit den beiden Hauptbedeutungen von stilus gewiss die schon I 242 benutzte Stelle Horaz Serm. I 10, 64-74 (vgl. AP. 445-450) vor Augen. - Über His 1134 schreibt e scilicet stilis. -
voetnoot1136
Wenn der Dichter erst von dem gefeilten und unausgesetzt feilenden, den Grund und Boden des ersten Entwurfs durchfurchenden und aufgrabenden, das üppige Laub beschneidenden, das gelockerte Erdreich mit reiferen Gedanken und reineren Ausdrucksformen gleichsam düngenden calamus atque stilus des Weisen jene Frucht und Ernte erwartet, die uns mit köstlicher Speise (1131-33) und lieblichem Wein (1134-37) erquickt und ihrem Schöpfer Ehre macht (1139), so hat er bei diesem witzigen Spiel mit den beiden Hauptbedeutungen von stilus gewiss die schon I 242 benutzte Stelle Horaz Serm. I 10, 64-74 (vgl. AP. 445-450) vor Augen. - Über His 1134 schreibt e scilicet stilis. -
voetnoot1137
Wenn der Dichter erst von dem gefeilten und unausgesetzt feilenden, den Grund und Boden des ersten Entwurfs durchfurchenden und aufgrabenden, das üppige Laub beschneidenden, das gelockerte Erdreich mit reiferen Gedanken und reineren Ausdrucksformen gleichsam düngenden calamus atque stilus des Weisen jene Frucht und Ernte erwartet, die uns mit köstlicher Speise (1131-33) und lieblichem Wein (1134-37) erquickt und ihrem Schöpfer Ehre macht (1139), so hat er bei diesem witzigen Spiel mit den beiden Hauptbedeutungen von stilus gewiss die schon I 242 benutzte Stelle Horaz Serm. I 10, 64-74 (vgl. AP. 445-450) vor Augen. - Über His 1134 schreibt e scilicet stilis. -
voetnoot1138
Wenn der Dichter erst von dem gefeilten und unausgesetzt feilenden, den Grund und Boden des ersten Entwurfs durchfurchenden und aufgrabenden, das üppige Laub beschneidenden, das gelockerte Erdreich mit reiferen Gedanken und reineren Ausdrucksformen gleichsam düngenden calamus atque stilus des Weisen jene Frucht und Ernte erwartet, die uns mit köstlicher Speise (1131-33) und lieblichem Wein (1134-37) erquickt und ihrem Schöpfer Ehre macht (1139), so hat er bei diesem witzigen Spiel mit den beiden Hauptbedeutungen von stilus gewiss die schon I 242 benutzte Stelle Horaz Serm. I 10, 64-74 (vgl. AP. 445-450) vor Augen. - Über His 1134 schreibt e scilicet stilis. -
voetnoot1139
Wenn der Dichter erst von dem gefeilten und unausgesetzt feilenden, den Grund und Boden des ersten Entwurfs durchfurchenden und aufgrabenden, das üppige Laub beschneidenden, das gelockerte Erdreich mit reiferen Gedanken und reineren Ausdrucksformen gleichsam düngenden calamus atque stilus des Weisen jene Frucht und Ernte erwartet, die uns mit köstlicher Speise (1131-33) und lieblichem Wein (1134-37) erquickt und ihrem Schöpfer Ehre macht (1139), so hat er bei diesem witzigen Spiel mit den beiden Hauptbedeutungen von stilus gewiss die schon I 242 benutzte Stelle Horaz Serm. I 10, 64-74 (vgl. AP. 445-450) vor Augen. - Über His 1134 schreibt e scilicet stilis. -
[tekstkritische noot]1149 At: Ac. - 1156 fruituros auf Rasur e. - 1157 ore: oro e. -

voetnoot1145
e glossiert 1146 drogo durch proprium nomen: insipiens presbiter, 1148 Consultus durch presbiter - 1145 super hoc sc. Drogone consulti, wie 1175 f. -
margenoot+
f. 30a.
voetnoot1146
e glossiert 1146 drogo durch proprium nomen: insipiens presbiter, 1148 Consultus durch presbiter - 1145 super hoc sc. Drogone consulti, wie 1175 f. -
voetnoot1147
e glossiert 1146 drogo durch proprium nomen: insipiens presbiter, 1148 Consultus durch presbiter - 1145 super hoc sc. Drogone consulti, wie 1175 f. -
voetnoot1148
e glossiert 1146 drogo durch proprium nomen: insipiens presbiter, 1148 Consultus durch presbiter - 1145 super hoc sc. Drogone consulti, wie 1175 f. -
voetnoot1149
e glossiert 1146 drogo durch proprium nomen: insipiens presbiter, 1148 Consultus durch presbiter - 1145 super hoc sc. Drogone consulti, wie 1175 f. -
voetnoot1150
e glossiert 1146 drogo durch proprium nomen: insipiens presbiter, 1148 Consultus durch presbiter - 1145 super hoc sc. Drogone consulti, wie 1175 f. -
voetnoot1151
e glossiert 1146 drogo durch proprium nomen: insipiens presbiter, 1148 Consultus durch presbiter - 1145 super hoc sc. Drogone consulti, wie 1175 f. -

voetnoot1152
carpiliones erklärt e durch predones;
voetnoot1153
carpiliones erklärt e durch predones;
voetnoot1154
carpiliones erklärt e durch predones;
voetnoot1155
carpiliones erklärt e durch predones;
voetnoot1156
carpiliones erklärt e durch predones;
voetnoot1157
carpiliones erklärt e durch predones;
voetnoot1157
wird aus I 481 wiederholt. -

voetnoot1158
Vgl. Ter. Eunuch. V 5, 16, Carm. Bur. LXIX. -
voetnoot1159
Vgl. Ter. Eunuch. V 5, 16, Carm. Bur. LXIX. -
[tekstkritische noot]1173 alios: aliud. -
voetnoot1160
Vgl. Ter. Eunuch. V 5, 16, Carm. Bur. LXIX. -
voetnoot1161
Vgl. Ter. Eunuch. V 5, 16, Carm. Bur. LXIX. -

voetnoot1162
Über 1162 vgl. zu I 1676 und Juvenal VIII 154; lassus = senex, vgl. I 41, 474; der Versschluss nach Verg. Georg. III 134 paleae iactantur inanes. 1164 Der Propst oder Abt wird hier nach Juvenal XIV 58 uentosa cucurbita genannt, was e durch mali prepositi erklärt, vgl. auch Isidor. Etym. IV 11, 4. 1165 Zu der sprichwörtlichen Wendung uento uiuere vgl. Cod. Iust. V 50, 2, SE 235, ähnlich Ierem. XXII 22. -
margenoot+
f. 30b.
voetnoot1163
Über 1162 vgl. zu I 1676 und Juvenal VIII 154; lassus = senex, vgl. I 41, 474; der Versschluss nach Verg. Georg. III 134 paleae iactantur inanes. 1164 Der Propst oder Abt wird hier nach Juvenal XIV 58 uentosa cucurbita genannt, was e durch mali prepositi erklärt, vgl. auch Isidor. Etym. IV 11, 4. 1165 Zu der sprichwörtlichen Wendung uento uiuere vgl. Cod. Iust. V 50, 2, SE 235, ähnlich Ierem. XXII 22. -
voetnoot1164
Über 1162 vgl. zu I 1676 und Juvenal VIII 154; lassus = senex, vgl. I 41, 474; der Versschluss nach Verg. Georg. III 134 paleae iactantur inanes. 1164 Der Propst oder Abt wird hier nach Juvenal XIV 58 uentosa cucurbita genannt, was e durch mali prepositi erklärt, vgl. auch Isidor. Etym. IV 11, 4. 1165 Zu der sprichwörtlichen Wendung uento uiuere vgl. Cod. Iust. V 50, 2, SE 235, ähnlich Ierem. XXII 22. -
voetnoot1165
Über 1162 vgl. zu I 1676 und Juvenal VIII 154; lassus = senex, vgl. I 41, 474; der Versschluss nach Verg. Georg. III 134 paleae iactantur inanes. 1164 Der Propst oder Abt wird hier nach Juvenal XIV 58 uentosa cucurbita genannt, was e durch mali prepositi erklärt, vgl. auch Isidor. Etym. IV 11, 4. 1165 Zu der sprichwörtlichen Wendung uento uiuere vgl. Cod. Iust. V 50, 2, SE 235, ähnlich Ierem. XXII 22. -

voetnoot1169
Über terrae schreibt e scilicet huius. -

voetnoot1170
Reminiscenzen aus Horaz Serm. I 6, dessen Schluss-schilderung (110-130) hier abgekürzt erscheint, in einzelnen Wendungen (1171 Otior hac uita nach 128 domesticus otior. Haec est Vita; über Otior schreibt l uerbum) wörtlich benutzt ist, und I 9, von dem 2 totus in illis = 1172 totus in hoc sum (vgl. Epist. I 1, 11 omnis in hoc sum), 38 f. Inteream, si Aut ualeo stare aut noui ciuilia iura in 1170 ausgeschrieben wird; zu der Formel Dispeream si vgl. auch I 9, 47 und II 1, 6. -
voetnoot1171
Reminiscenzen aus Horaz Serm. I 6, dessen Schluss-schilderung (110-130) hier abgekürzt erscheint, in einzelnen Wendungen (1171 Otior hac uita nach 128 domesticus otior. Haec est Vita; über Otior schreibt l uerbum) wörtlich benutzt ist, und I 9, von dem 2 totus in illis = 1172 totus in hoc sum (vgl. Epist. I 1, 11 omnis in hoc sum), 38 f. Inteream, si Aut ualeo stare aut noui ciuilia iura in 1170 ausgeschrieben wird; zu der Formel Dispeream si vgl. auch I 9, 47 und II 1, 6. -
voetnoot1172
Reminiscenzen aus Horaz Serm. I 6, dessen Schluss-schilderung (110-130) hier abgekürzt erscheint, in einzelnen Wendungen (1171 Otior hac uita nach 128 domesticus otior. Haec est Vita; über Otior schreibt l uerbum) wörtlich benutzt ist, und I 9, von dem 2 totus in illis = 1172 totus in hoc sum (vgl. Epist. I 1, 11 omnis in hoc sum), 38 f. Inteream, si Aut ualeo stare aut noui ciuilia iura in 1170 ausgeschrieben wird; zu der Formel Dispeream si vgl. auch I 9, 47 und II 1, 6. -

voetnoot1174
Vgl. Y p. LXXXIII n. 10 und unten I 1311-27. In der Berathung, an welcher der Wahlcandidat, um eine freie Meinungsäusserung zu ermöglichen, natürlich nicht theilnimmt, spricht zuerst der Wolf, zugleich im Namen des Fuchses, die Theilungsfabel nur allgemein andeutend, dann ergreift 1180 der Fuchs, den Freund der peinlichen Nothwendigkeit, das weitere und genauere selbst zu erzählen, überhebend, seinerseits das Wort und setzt die Begebenheit zwischen Wolf und Decan Bär mit scharfer Betonung des leidigen Schlusses aus einander. uinaria custos 1181 mit ironischer Bezugnahme sei es auf die Fabel von den sauren Trauben (zu Y IV 1032), sei es auf Cantic. II 15 (Carm. Bur. XXIX 8, 4) uulpęs paruulas, quae demoliuntur uineas. 1188 nach Luc. XVI 10 (Sch 238), Otloh 521, 13 Qui infidelis est in minimo, et in maiori infidelis est. -
voetnoot1175
Vgl. Y p. LXXXIII n. 10 und unten I 1311-27. In der Berathung, an welcher der Wahlcandidat, um eine freie Meinungsäusserung zu ermöglichen, natürlich nicht theilnimmt, spricht zuerst der Wolf, zugleich im Namen des Fuchses, die Theilungsfabel nur allgemein andeutend, dann ergreift 1180 der Fuchs, den Freund der peinlichen Nothwendigkeit, das weitere und genauere selbst zu erzählen, überhebend, seinerseits das Wort und setzt die Begebenheit zwischen Wolf und Decan Bär mit scharfer Betonung des leidigen Schlusses aus einander. uinaria custos 1181 mit ironischer Bezugnahme sei es auf die Fabel von den sauren Trauben (zu Y IV 1032), sei es auf Cantic. II 15 (Carm. Bur. XXIX 8, 4) uulpęs paruulas, quae demoliuntur uineas. 1188 nach Luc. XVI 10 (Sch 238), Otloh 521, 13 Qui infidelis est in minimo, et in maiori infidelis est. -
[tekstkritische noot]1184 inumge. -
voetnoot1176
Vgl. Y p. LXXXIII n. 10 und unten I 1311-27. In der Berathung, an welcher der Wahlcandidat, um eine freie Meinungsäusserung zu ermöglichen, natürlich nicht theilnimmt, spricht zuerst der Wolf, zugleich im Namen des Fuchses, die Theilungsfabel nur allgemein andeutend, dann ergreift 1180 der Fuchs, den Freund der peinlichen Nothwendigkeit, das weitere und genauere selbst zu erzählen, überhebend, seinerseits das Wort und setzt die Begebenheit zwischen Wolf und Decan Bär mit scharfer Betonung des leidigen Schlusses aus einander. uinaria custos 1181 mit ironischer Bezugnahme sei es auf die Fabel von den sauren Trauben (zu Y IV 1032), sei es auf Cantic. II 15 (Carm. Bur. XXIX 8, 4) uulpęs paruulas, quae demoliuntur uineas. 1188 nach Luc. XVI 10 (Sch 238), Otloh 521, 13 Qui infidelis est in minimo, et in maiori infidelis est. -
voetnoot1177
Vgl. Y p. LXXXIII n. 10 und unten I 1311-27. In der Berathung, an welcher der Wahlcandidat, um eine freie Meinungsäusserung zu ermöglichen, natürlich nicht theilnimmt, spricht zuerst der Wolf, zugleich im Namen des Fuchses, die Theilungsfabel nur allgemein andeutend, dann ergreift 1180 der Fuchs, den Freund der peinlichen Nothwendigkeit, das weitere und genauere selbst zu erzählen, überhebend, seinerseits das Wort und setzt die Begebenheit zwischen Wolf und Decan Bär mit scharfer Betonung des leidigen Schlusses aus einander. uinaria custos 1181 mit ironischer Bezugnahme sei es auf die Fabel von den sauren Trauben (zu Y IV 1032), sei es auf Cantic. II 15 (Carm. Bur. XXIX 8, 4) uulpęs paruulas, quae demoliuntur uineas. 1188 nach Luc. XVI 10 (Sch 238), Otloh 521, 13 Qui infidelis est in minimo, et in maiori infidelis est. -
voetnoot1178
Vgl. Y p. LXXXIII n. 10 und unten I 1311-27. In der Berathung, an welcher der Wahlcandidat, um eine freie Meinungsäusserung zu ermöglichen, natürlich nicht theilnimmt, spricht zuerst der Wolf, zugleich im Namen des Fuchses, die Theilungsfabel nur allgemein andeutend, dann ergreift 1180 der Fuchs, den Freund der peinlichen Nothwendigkeit, das weitere und genauere selbst zu erzählen, überhebend, seinerseits das Wort und setzt die Begebenheit zwischen Wolf und Decan Bär mit scharfer Betonung des leidigen Schlusses aus einander. uinaria custos 1181 mit ironischer Bezugnahme sei es auf die Fabel von den sauren Trauben (zu Y IV 1032), sei es auf Cantic. II 15 (Carm. Bur. XXIX 8, 4) uulpęs paruulas, quae demoliuntur uineas. 1188 nach Luc. XVI 10 (Sch 238), Otloh 521, 13 Qui infidelis est in minimo, et in maiori infidelis est. -
voetnoot1179
Vgl. Y p. LXXXIII n. 10 und unten I 1311-27. In der Berathung, an welcher der Wahlcandidat, um eine freie Meinungsäusserung zu ermöglichen, natürlich nicht theilnimmt, spricht zuerst der Wolf, zugleich im Namen des Fuchses, die Theilungsfabel nur allgemein andeutend, dann ergreift 1180 der Fuchs, den Freund der peinlichen Nothwendigkeit, das weitere und genauere selbst zu erzählen, überhebend, seinerseits das Wort und setzt die Begebenheit zwischen Wolf und Decan Bär mit scharfer Betonung des leidigen Schlusses aus einander. uinaria custos 1181 mit ironischer Bezugnahme sei es auf die Fabel von den sauren Trauben (zu Y IV 1032), sei es auf Cantic. II 15 (Carm. Bur. XXIX 8, 4) uulpęs paruulas, quae demoliuntur uineas. 1188 nach Luc. XVI 10 (Sch 238), Otloh 521, 13 Qui infidelis est in minimo, et in maiori infidelis est. -
margenoot+
f. 31a.
voetnoot1180
Vgl. Y p. LXXXIII n. 10 und unten I 1311-27. In der Berathung, an welcher der Wahlcandidat, um eine freie Meinungsäusserung zu ermöglichen, natürlich nicht theilnimmt, spricht zuerst der Wolf, zugleich im Namen des Fuchses, die Theilungsfabel nur allgemein andeutend, dann ergreift 1180 der Fuchs, den Freund der peinlichen Nothwendigkeit, das weitere und genauere selbst zu erzählen, überhebend, seinerseits das Wort und setzt die Begebenheit zwischen Wolf und Decan Bär mit scharfer Betonung des leidigen Schlusses aus einander. uinaria custos 1181 mit ironischer Bezugnahme sei es auf die Fabel von den sauren Trauben (zu Y IV 1032), sei es auf Cantic. II 15 (Carm. Bur. XXIX 8, 4) uulpęs paruulas, quae demoliuntur uineas. 1188 nach Luc. XVI 10 (Sch 238), Otloh 521, 13 Qui infidelis est in minimo, et in maiori infidelis est. -
voetnoot1181
Vgl. Y p. LXXXIII n. 10 und unten I 1311-27. In der Berathung, an welcher der Wahlcandidat, um eine freie Meinungsäusserung zu ermöglichen, natürlich nicht theilnimmt, spricht zuerst der Wolf, zugleich im Namen des Fuchses, die Theilungsfabel nur allgemein andeutend, dann ergreift 1180 der Fuchs, den Freund der peinlichen Nothwendigkeit, das weitere und genauere selbst zu erzählen, überhebend, seinerseits das Wort und setzt die Begebenheit zwischen Wolf und Decan Bär mit scharfer Betonung des leidigen Schlusses aus einander. uinaria custos 1181 mit ironischer Bezugnahme sei es auf die Fabel von den sauren Trauben (zu Y IV 1032), sei es auf Cantic. II 15 (Carm. Bur. XXIX 8, 4) uulpęs paruulas, quae demoliuntur uineas. 1188 nach Luc. XVI 10 (Sch 238), Otloh 521, 13 Qui infidelis est in minimo, et in maiori infidelis est. -
voetnoot1182
Vgl. Y p. LXXXIII n. 10 und unten I 1311-27. In der Berathung, an welcher der Wahlcandidat, um eine freie Meinungsäusserung zu ermöglichen, natürlich nicht theilnimmt, spricht zuerst der Wolf, zugleich im Namen des Fuchses, die Theilungsfabel nur allgemein andeutend, dann ergreift 1180 der Fuchs, den Freund der peinlichen Nothwendigkeit, das weitere und genauere selbst zu erzählen, überhebend, seinerseits das Wort und setzt die Begebenheit zwischen Wolf und Decan Bär mit scharfer Betonung des leidigen Schlusses aus einander. uinaria custos 1181 mit ironischer Bezugnahme sei es auf die Fabel von den sauren Trauben (zu Y IV 1032), sei es auf Cantic. II 15 (Carm. Bur. XXIX 8, 4) uulpęs paruulas, quae demoliuntur uineas. 1188 nach Luc. XVI 10 (Sch 238), Otloh 521, 13 Qui infidelis est in minimo, et in maiori infidelis est. -
voetnoot1183
Vgl. Y p. LXXXIII n. 10 und unten I 1311-27. In der Berathung, an welcher der Wahlcandidat, um eine freie Meinungsäusserung zu ermöglichen, natürlich nicht theilnimmt, spricht zuerst der Wolf, zugleich im Namen des Fuchses, die Theilungsfabel nur allgemein andeutend, dann ergreift 1180 der Fuchs, den Freund der peinlichen Nothwendigkeit, das weitere und genauere selbst zu erzählen, überhebend, seinerseits das Wort und setzt die Begebenheit zwischen Wolf und Decan Bär mit scharfer Betonung des leidigen Schlusses aus einander. uinaria custos 1181 mit ironischer Bezugnahme sei es auf die Fabel von den sauren Trauben (zu Y IV 1032), sei es auf Cantic. II 15 (Carm. Bur. XXIX 8, 4) uulpęs paruulas, quae demoliuntur uineas. 1188 nach Luc. XVI 10 (Sch 238), Otloh 521, 13 Qui infidelis est in minimo, et in maiori infidelis est. -
voetnoot1184
Vgl. Y p. LXXXIII n. 10 und unten I 1311-27. In der Berathung, an welcher der Wahlcandidat, um eine freie Meinungsäusserung zu ermöglichen, natürlich nicht theilnimmt, spricht zuerst der Wolf, zugleich im Namen des Fuchses, die Theilungsfabel nur allgemein andeutend, dann ergreift 1180 der Fuchs, den Freund der peinlichen Nothwendigkeit, das weitere und genauere selbst zu erzählen, überhebend, seinerseits das Wort und setzt die Begebenheit zwischen Wolf und Decan Bär mit scharfer Betonung des leidigen Schlusses aus einander. uinaria custos 1181 mit ironischer Bezugnahme sei es auf die Fabel von den sauren Trauben (zu Y IV 1032), sei es auf Cantic. II 15 (Carm. Bur. XXIX 8, 4) uulpęs paruulas, quae demoliuntur uineas. 1188 nach Luc. XVI 10 (Sch 238), Otloh 521, 13 Qui infidelis est in minimo, et in maiori infidelis est. -
voetnoot1185
Vgl. Y p. LXXXIII n. 10 und unten I 1311-27. In der Berathung, an welcher der Wahlcandidat, um eine freie Meinungsäusserung zu ermöglichen, natürlich nicht theilnimmt, spricht zuerst der Wolf, zugleich im Namen des Fuchses, die Theilungsfabel nur allgemein andeutend, dann ergreift 1180 der Fuchs, den Freund der peinlichen Nothwendigkeit, das weitere und genauere selbst zu erzählen, überhebend, seinerseits das Wort und setzt die Begebenheit zwischen Wolf und Decan Bär mit scharfer Betonung des leidigen Schlusses aus einander. uinaria custos 1181 mit ironischer Bezugnahme sei es auf die Fabel von den sauren Trauben (zu Y IV 1032), sei es auf Cantic. II 15 (Carm. Bur. XXIX 8, 4) uulpęs paruulas, quae demoliuntur uineas. 1188 nach Luc. XVI 10 (Sch 238), Otloh 521, 13 Qui infidelis est in minimo, et in maiori infidelis est. -
voetnoot1186
Vgl. Y p. LXXXIII n. 10 und unten I 1311-27. In der Berathung, an welcher der Wahlcandidat, um eine freie Meinungsäusserung zu ermöglichen, natürlich nicht theilnimmt, spricht zuerst der Wolf, zugleich im Namen des Fuchses, die Theilungsfabel nur allgemein andeutend, dann ergreift 1180 der Fuchs, den Freund der peinlichen Nothwendigkeit, das weitere und genauere selbst zu erzählen, überhebend, seinerseits das Wort und setzt die Begebenheit zwischen Wolf und Decan Bär mit scharfer Betonung des leidigen Schlusses aus einander. uinaria custos 1181 mit ironischer Bezugnahme sei es auf die Fabel von den sauren Trauben (zu Y IV 1032), sei es auf Cantic. II 15 (Carm. Bur. XXIX 8, 4) uulpęs paruulas, quae demoliuntur uineas. 1188 nach Luc. XVI 10 (Sch 238), Otloh 521, 13 Qui infidelis est in minimo, et in maiori infidelis est. -
voetnoot1187
Vgl. Y p. LXXXIII n. 10 und unten I 1311-27. In der Berathung, an welcher der Wahlcandidat, um eine freie Meinungsäusserung zu ermöglichen, natürlich nicht theilnimmt, spricht zuerst der Wolf, zugleich im Namen des Fuchses, die Theilungsfabel nur allgemein andeutend, dann ergreift 1180 der Fuchs, den Freund der peinlichen Nothwendigkeit, das weitere und genauere selbst zu erzählen, überhebend, seinerseits das Wort und setzt die Begebenheit zwischen Wolf und Decan Bär mit scharfer Betonung des leidigen Schlusses aus einander. uinaria custos 1181 mit ironischer Bezugnahme sei es auf die Fabel von den sauren Trauben (zu Y IV 1032), sei es auf Cantic. II 15 (Carm. Bur. XXIX 8, 4) uulpęs paruulas, quae demoliuntur uineas. 1188 nach Luc. XVI 10 (Sch 238), Otloh 521, 13 Qui infidelis est in minimo, et in maiori infidelis est. -
voetnoot1188
Vgl. Y p. LXXXIII n. 10 und unten I 1311-27. In der Berathung, an welcher der Wahlcandidat, um eine freie Meinungsäusserung zu ermöglichen, natürlich nicht theilnimmt, spricht zuerst der Wolf, zugleich im Namen des Fuchses, die Theilungsfabel nur allgemein andeutend, dann ergreift 1180 der Fuchs, den Freund der peinlichen Nothwendigkeit, das weitere und genauere selbst zu erzählen, überhebend, seinerseits das Wort und setzt die Begebenheit zwischen Wolf und Decan Bär mit scharfer Betonung des leidigen Schlusses aus einander. uinaria custos 1181 mit ironischer Bezugnahme sei es auf die Fabel von den sauren Trauben (zu Y IV 1032), sei es auf Cantic. II 15 (Carm. Bur. XXIX 8, 4) uulpęs paruulas, quae demoliuntur uineas. 1188 nach Luc. XVI 10 (Sch 238), Otloh 521, 13 Qui infidelis est in minimo, et in maiori infidelis est. -
voetnoot1189
Vgl. Y p. LXXXIII n. 10 und unten I 1311-27. In der Berathung, an welcher der Wahlcandidat, um eine freie Meinungsäusserung zu ermöglichen, natürlich nicht theilnimmt, spricht zuerst der Wolf, zugleich im Namen des Fuchses, die Theilungsfabel nur allgemein andeutend, dann ergreift 1180 der Fuchs, den Freund der peinlichen Nothwendigkeit, das weitere und genauere selbst zu erzählen, überhebend, seinerseits das Wort und setzt die Begebenheit zwischen Wolf und Decan Bär mit scharfer Betonung des leidigen Schlusses aus einander. uinaria custos 1181 mit ironischer Bezugnahme sei es auf die Fabel von den sauren Trauben (zu Y IV 1032), sei es auf Cantic. II 15 (Carm. Bur. XXIX 8, 4) uulpęs paruulas, quae demoliuntur uineas. 1188 nach Luc. XVI 10 (Sch 238), Otloh 521, 13 Qui infidelis est in minimo, et in maiori infidelis est. -

voetnoot1190
Auf Matth, V 29 f., XVIII 8 f. (Marc. IX 42-46, Sexti Sent. n. 13) beruhend; wenn nun statt Hand, Fuss und Auge hier lingua et inguen stehen, so erklärt sich dies aus Vitae Patrum III 63 Dixit abbas Poemen: ‘Monachus si uentrem suum et linguam tenuerit..., confidat, quia non morietur sed uiuet in perpetuum’ und ebenda III 189, wo Macarius sagt Super omnes uirtutes est: tam linguam coercere quam uentrem. - Über capula 1190 schreibt l abscide. -
voetnoot1191
Auf Matth, V 29 f., XVIII 8 f. (Marc. IX 42-46, Sexti Sent. n. 13) beruhend; wenn nun statt Hand, Fuss und Auge hier lingua et inguen stehen, so erklärt sich dies aus Vitae Patrum III 63 Dixit abbas Poemen: ‘Monachus si uentrem suum et linguam tenuerit..., confidat, quia non morietur sed uiuet in perpetuum’ und ebenda III 189, wo Macarius sagt Super omnes uirtutes est: tam linguam coercere quam uentrem. - Über capula 1190 schreibt l abscide. -
voetnoot1192
Auf Matth, V 29 f., XVIII 8 f. (Marc. IX 42-46, Sexti Sent. n. 13) beruhend; wenn nun statt Hand, Fuss und Auge hier lingua et inguen stehen, so erklärt sich dies aus Vitae Patrum III 63 Dixit abbas Poemen: ‘Monachus si uentrem suum et linguam tenuerit..., confidat, quia non morietur sed uiuet in perpetuum’ und ebenda III 189, wo Macarius sagt Super omnes uirtutes est: tam linguam coercere quam uentrem. - Über capula 1190 schreibt l abscide. -
voetnoot1193
Auf Matth, V 29 f., XVIII 8 f. (Marc. IX 42-46, Sexti Sent. n. 13) beruhend; wenn nun statt Hand, Fuss und Auge hier lingua et inguen stehen, so erklärt sich dies aus Vitae Patrum III 63 Dixit abbas Poemen: ‘Monachus si uentrem suum et linguam tenuerit..., confidat, quia non morietur sed uiuet in perpetuum’ und ebenda III 189, wo Macarius sagt Super omnes uirtutes est: tam linguam coercere quam uentrem. - Über capula 1190 schreibt l abscide. -
[tekstkritische noot]Das Stück 1199-1220 ist hinter 1221-1247 verstellt, von e aber durch die zu 1198 gesetzte Bemerkung √: ‘O bene nate’ hic lege vorgerückt worden. - 1201 meti/re. -

voetnoot1194
Edda, Hawam. 35 Eigen Haus, ob eng, geht vor, Daheim bist du Herr. Zwei Ziegen nur unterm Dach von Zweigen Ist besser als Betteln. Eigen Haus, ob eng, geht vor, Daheim bist du Herr. Das Herz blutet jedem, der erbitten muss Sein Mahl alle Mittag, Spervogel (MSF. 26, 34, vgl. Germania 31, 98 f.) Weistu wie der igel sprach: ‘Vil guot ist eigen gemach’, FV 3 Est dictum uerum: Priuata domus ualet aurum, G 98 Lar proprius, licet exiguus, calet et ualet aurum, C 336 Eighen heert is golts weert. Est quasi qui proprius aureus ipse focus, ferner SB 453. - 1196 matrona laris aus Juvenal III 110, centusse licentur aus Persius V 191. - l erklärt liceri durch appretiari, centusse durch centum assibus. -
voetnoot1195
Edda, Hawam. 35 Eigen Haus, ob eng, geht vor, Daheim bist du Herr. Zwei Ziegen nur unterm Dach von Zweigen Ist besser als Betteln. Eigen Haus, ob eng, geht vor, Daheim bist du Herr. Das Herz blutet jedem, der erbitten muss Sein Mahl alle Mittag, Spervogel (MSF. 26, 34, vgl. Germania 31, 98 f.) Weistu wie der igel sprach: ‘Vil guot ist eigen gemach’, FV 3 Est dictum uerum: Priuata domus ualet aurum, G 98 Lar proprius, licet exiguus, calet et ualet aurum, C 336 Eighen heert is golts weert. Est quasi qui proprius aureus ipse focus, ferner SB 453. - 1196 matrona laris aus Juvenal III 110, centusse licentur aus Persius V 191. - l erklärt liceri durch appretiari, centusse durch centum assibus. -
voetnoot1196
Edda, Hawam. 35 Eigen Haus, ob eng, geht vor, Daheim bist du Herr. Zwei Ziegen nur unterm Dach von Zweigen Ist besser als Betteln. Eigen Haus, ob eng, geht vor, Daheim bist du Herr. Das Herz blutet jedem, der erbitten muss Sein Mahl alle Mittag, Spervogel (MSF. 26, 34, vgl. Germania 31, 98 f.) Weistu wie der igel sprach: ‘Vil guot ist eigen gemach’, FV 3 Est dictum uerum: Priuata domus ualet aurum, G 98 Lar proprius, licet exiguus, calet et ualet aurum, C 336 Eighen heert is golts weert. Est quasi qui proprius aureus ipse focus, ferner SB 453. - 1196 matrona laris aus Juvenal III 110, centusse licentur aus Persius V 191. - l erklärt liceri durch appretiari, centusse durch centum assibus. -
voetnoot1197
Edda, Hawam. 35 Eigen Haus, ob eng, geht vor, Daheim bist du Herr. Zwei Ziegen nur unterm Dach von Zweigen Ist besser als Betteln. Eigen Haus, ob eng, geht vor, Daheim bist du Herr. Das Herz blutet jedem, der erbitten muss Sein Mahl alle Mittag, Spervogel (MSF. 26, 34, vgl. Germania 31, 98 f.) Weistu wie der igel sprach: ‘Vil guot ist eigen gemach’, FV 3 Est dictum uerum: Priuata domus ualet aurum, G 98 Lar proprius, licet exiguus, calet et ualet aurum, C 336 Eighen heert is golts weert. Est quasi qui proprius aureus ipse focus, ferner SB 453. - 1196 matrona laris aus Juvenal III 110, centusse licentur aus Persius V 191. - l erklärt liceri durch appretiari, centusse durch centum assibus. -
margenoot+
f. 31b.
voetnoot1198
Edda, Hawam. 35 Eigen Haus, ob eng, geht vor, Daheim bist du Herr. Zwei Ziegen nur unterm Dach von Zweigen Ist besser als Betteln. Eigen Haus, ob eng, geht vor, Daheim bist du Herr. Das Herz blutet jedem, der erbitten muss Sein Mahl alle Mittag, Spervogel (MSF. 26, 34, vgl. Germania 31, 98 f.) Weistu wie der igel sprach: ‘Vil guot ist eigen gemach’, FV 3 Est dictum uerum: Priuata domus ualet aurum, G 98 Lar proprius, licet exiguus, calet et ualet aurum, C 336 Eighen heert is golts weert. Est quasi qui proprius aureus ipse focus, ferner SB 453. - 1196 matrona laris aus Juvenal III 110, centusse licentur aus Persius V 191. - l erklärt liceri durch appretiari, centusse durch centum assibus. -

voetnoot1199
e erklärt 1204 sarabara durch scilicet ossa, 1205 polinctor durch procurator funeris; über mannis steht von seiner Hand scilicet burdonibus. -
voetnoot1200
e erklärt 1204 sarabara durch scilicet ossa, 1205 polinctor durch procurator funeris; über mannis steht von seiner Hand scilicet burdonibus. -
voetnoot1201
e erklärt 1204 sarabara durch scilicet ossa, 1205 polinctor durch procurator funeris; über mannis steht von seiner Hand scilicet burdonibus. -
voetnoot1201
Der Versschluss (auch I 1506) aus Juvenal XI 110. -
voetnoot1202
e erklärt 1204 sarabara durch scilicet ossa, 1205 polinctor durch procurator funeris; über mannis steht von seiner Hand scilicet burdonibus. -
[tekstkritische noot]1207 sinit: siuit. - 1209 quinde/num. - 1210 mannis auf Rasur l. - 1213 ne in neget auf Rasur e. - 1214 tipulam: stipulam l. - 1215 ferio auf Rasur l. - 1218 atque uenustis auf Rasur e. - 1227 Precipium. -
voetnoot1203
e erklärt 1204 sarabara durch scilicet ossa, 1205 polinctor durch procurator funeris; über mannis steht von seiner Hand scilicet burdonibus. -
voetnoot1204
e erklärt 1204 sarabara durch scilicet ossa, 1205 polinctor durch procurator funeris; über mannis steht von seiner Hand scilicet burdonibus. -
voetnoot1205
e erklärt 1204 sarabara durch scilicet ossa, 1205 polinctor durch procurator funeris; über mannis steht von seiner Hand scilicet burdonibus. -
voetnoot1206
e erklärt 1204 sarabara durch scilicet ossa, 1205 polinctor durch procurator funeris; über mannis steht von seiner Hand scilicet burdonibus. -
voetnoot1206
Vgl. zu I 17. -
voetnoot1207
e erklärt 1204 sarabara durch scilicet ossa, 1205 polinctor durch procurator funeris; über mannis steht von seiner Hand scilicet burdonibus. -
voetnoot1208
e erklärt 1204 sarabara durch scilicet ossa, 1205 polinctor durch procurator funeris; über mannis steht von seiner Hand scilicet burdonibus. -
margenoot+
f. 32b.
voetnoot1209
e erklärt 1204 sarabara durch scilicet ossa, 1205 polinctor durch procurator funeris; über mannis steht von seiner Hand scilicet burdonibus. -
voetnoot1209
f. P. soll mit Verwunderung sehen, wie du über 15 Stufen (rami) der Seelenwanderung - eine Übertreibung der 5 Stufen, welche man aus Persius VI 10 f. in Verbindung mit Hor. Carm. I 28, 10 herauslas, so Schol. zu Pers. in seltsamer Reihenfolge: Quintus dicitur propter eam opiniouem, quae dicit animam Pythagorae in pauonem translatam, de pauone uero ad Euphorbum, de Euphorbo ad Homerum, de Homero autem ad Ennium; Murmellius (1568) zu Pers. VI 11 bietet die Anordnung Euphorbus, Homer, Pythagoras, Pfau, Ennius oder dieselbe mit Voranstellung des Pfauen; vgl. auch Tertull. De anima cap. 33 f. und De resurr. carnis cap. 1 - in absteigender Linie bis hinunter zu Maus und Halm durchmachst. -
voetnoot1210
e erklärt 1204 sarabara durch scilicet ossa, 1205 polinctor durch procurator funeris; über mannis steht von seiner Hand scilicet burdonibus. -
voetnoot1211
e erklärt 1204 sarabara durch scilicet ossa, 1205 polinctor durch procurator funeris; über mannis steht von seiner Hand scilicet burdonibus. -
voetnoot1212
e erklärt 1204 sarabara durch scilicet ossa, 1205 polinctor durch procurator funeris; über mannis steht von seiner Hand scilicet burdonibus. -
voetnoot1212
Über Tithonus vgl. Hor. Carm. II 16, 30, zu Zenob. VI 18, Otto im Archiv III 223. -
voetnoot1213
e erklärt 1204 sarabara durch scilicet ossa, 1205 polinctor durch procurator funeris; über mannis steht von seiner Hand scilicet burdonibus. -
voetnoot1213
Vgl. zu I 189. -
voetnoot1214
e erklärt 1204 sarabara durch scilicet ossa, 1205 polinctor durch procurator funeris; über mannis steht von seiner Hand scilicet burdonibus. -
voetnoot1214
Vgl. zu I 605, 667. -
voetnoot1215
e erklärt 1204 sarabara durch scilicet ossa, 1205 polinctor durch procurator funeris; über mannis steht von seiner Hand scilicet burdonibus. -
voetnoot1216
e erklärt 1204 sarabara durch scilicet ossa, 1205 polinctor durch procurator funeris; über mannis steht von seiner Hand scilicet burdonibus. -
voetnoot1217
e erklärt 1204 sarabara durch scilicet ossa, 1205 polinctor durch procurator funeris; über mannis steht von seiner Hand scilicet burdonibus. -
voetnoot1218
e erklärt 1204 sarabara durch scilicet ossa, 1205 polinctor durch procurator funeris; über mannis steht von seiner Hand scilicet burdonibus. -
voetnoot1219
e erklärt 1204 sarabara durch scilicet ossa, 1205 polinctor durch procurator funeris; über mannis steht von seiner Hand scilicet burdonibus. -
voetnoot1220
e erklärt 1204 sarabara durch scilicet ossa, 1205 polinctor durch procurator funeris; über mannis steht von seiner Hand scilicet burdonibus. -
voetnoot1220
b nach Hor. Carm. I 16, 27. -

voetnoot1221
Leuis adhuc 1222 aus Juvenal III 111. - 1223a Aus Hor. Epod. VI 4. - 1226 Nach Juvenal VII 191 Felix et sapiens et nobilis et generosus. - 1229b Aus Hor. Serm. II 7, 86. -
voetnoot1222
Leuis adhuc 1222 aus Juvenal III 111. - 1223a Aus Hor. Epod. VI 4. - 1226 Nach Juvenal VII 191 Felix et sapiens et nobilis et generosus. - 1229b Aus Hor. Serm. II 7, 86. -
voetnoot1223
Leuis adhuc 1222 aus Juvenal III 111. - 1223a Aus Hor. Epod. VI 4. - 1226 Nach Juvenal VII 191 Felix et sapiens et nobilis et generosus. - 1229b Aus Hor. Serm. II 7, 86. -
voetnoot1224
Leuis adhuc 1222 aus Juvenal III 111. - 1223a Aus Hor. Epod. VI 4. - 1226 Nach Juvenal VII 191 Felix et sapiens et nobilis et generosus. - 1229b Aus Hor. Serm. II 7, 86. -
voetnoot1225
Leuis adhuc 1222 aus Juvenal III 111. - 1223a Aus Hor. Epod. VI 4. - 1226 Nach Juvenal VII 191 Felix et sapiens et nobilis et generosus. - 1229b Aus Hor. Serm. II 7, 86. -
voetnoot1226
Leuis adhuc 1222 aus Juvenal III 111. - 1223a Aus Hor. Epod. VI 4. - 1226 Nach Juvenal VII 191 Felix et sapiens et nobilis et generosus. - 1229b Aus Hor. Serm. II 7, 86. -
voetnoot1227
Leuis adhuc 1222 aus Juvenal III 111. - 1223a Aus Hor. Epod. VI 4. - 1226 Nach Juvenal VII 191 Felix et sapiens et nobilis et generosus. - 1229b Aus Hor. Serm. II 7, 86. -
voetnoot1228
Leuis adhuc 1222 aus Juvenal III 111. - 1223a Aus Hor. Epod. VI 4. - 1226 Nach Juvenal VII 191 Felix et sapiens et nobilis et generosus. - 1229b Aus Hor. Serm. II 7, 86. -
[tekstkritische noot]1228 Indoles egregia. - 1231 scriptor] pictor bietet die Quellstelle; vielleicht absichtlich geändert, um den Beruf des Gegners als antiquarius (1222) zu betonen. - 1242 illos nachgetr. l. - 1243 Hic. -
voetnoot1229
Leuis adhuc 1222 aus Juvenal III 111. - 1223a Aus Hor. Epod. VI 4. - 1226 Nach Juvenal VII 191 Felix et sapiens et nobilis et generosus. - 1229b Aus Hor. Serm. II 7, 86. -
voetnoot1230
Leuis adhuc 1222 aus Juvenal III 111. - 1223a Aus Hor. Epod. VI 4. - 1226 Nach Juvenal VII 191 Felix et sapiens et nobilis et generosus. - 1229b Aus Hor. Serm. II 7, 86. -
voetnoot1231
Leuis adhuc 1222 aus Juvenal III 111. - 1223a Aus Hor. Epod. VI 4. - 1226 Nach Juvenal VII 191 Felix et sapiens et nobilis et generosus. - 1229b Aus Hor. Serm. II 7, 86. -
voetnoot1231
f. Aus Juvenal III 76 f. -
voetnoot1232
Leuis adhuc 1222 aus Juvenal III 111. - 1223a Aus Hor. Epod. VI 4. - 1226 Nach Juvenal VII 191 Felix et sapiens et nobilis et generosus. - 1229b Aus Hor. Serm. II 7, 86. -
voetnoot1232
scenobates erklärt l durch fanes equitans. -
voetnoot1233
Leuis adhuc 1222 aus Juvenal III 111. - 1223a Aus Hor. Epod. VI 4. - 1226 Nach Juvenal VII 191 Felix et sapiens et nobilis et generosus. - 1229b Aus Hor. Serm. II 7, 86. -
voetnoot1234
Leuis adhuc 1222 aus Juvenal III 111. - 1223a Aus Hor. Epod. VI 4. - 1226 Nach Juvenal VII 191 Felix et sapiens et nobilis et generosus. - 1229b Aus Hor. Serm. II 7, 86. -
voetnoot1234
piscator et auceps aus Hor. Serm. II 3, 227. -
voetnoot1235
Leuis adhuc 1222 aus Juvenal III 111. - 1223a Aus Hor. Epod. VI 4. - 1226 Nach Juvenal VII 191 Felix et sapiens et nobilis et generosus. - 1229b Aus Hor. Serm. II 7, 86. -
voetnoot1235
Du klärst den Maulbeerwein mit Honig, vgl. W. Wackernagel in Zs. f.d.A. VI 272 f. -
voetnoot1236
Leuis adhuc 1222 aus Juvenal III 111. - 1223a Aus Hor. Epod. VI 4. - 1226 Nach Juvenal VII 191 Felix et sapiens et nobilis et generosus. - 1229b Aus Hor. Serm. II 7, 86. -
voetnoot1237
Leuis adhuc 1222 aus Juvenal III 111. - 1223a Aus Hor. Epod. VI 4. - 1226 Nach Juvenal VII 191 Felix et sapiens et nobilis et generosus. - 1229b Aus Hor. Serm. II 7, 86. -
voetnoot1238
Leuis adhuc 1222 aus Juvenal III 111. - 1223a Aus Hor. Epod. VI 4. - 1226 Nach Juvenal VII 191 Felix et sapiens et nobilis et generosus. - 1229b Aus Hor. Serm. II 7, 86. -
voetnoot1238
Nach Auian. VI 7 Nec se Paeonio iactat cessisse magistro. -
margenoot+
f. 32a.
voetnoot1239
Leuis adhuc 1222 aus Juvenal III 111. - 1223a Aus Hor. Epod. VI 4. - 1226 Nach Juvenal VII 191 Felix et sapiens et nobilis et generosus. - 1229b Aus Hor. Serm. II 7, 86. -
voetnoot1239
Nach Juvenal IV 17 Ut perhibent, qui de magnis maiora locuntur. -
voetnoot1240
Leuis adhuc 1222 aus Juvenal III 111. - 1223a Aus Hor. Epod. VI 4. - 1226 Nach Juvenal VII 191 Felix et sapiens et nobilis et generosus. - 1229b Aus Hor. Serm. II 7, 86. -
voetnoot1240
Vgl. Vinc. Bell. Spec. nat. p. 1456 und namentlich Alex. Neckam De nat. rer. II 123 Mustela uirtutem herbarum nouit, natura docente, etsi nec Salerni in medicina studuerit nec apud Montem Pessulanum in scholis militauerit. Tantum autem habet herbarum medicinalium delectum, ut foetus suos reanimare ab imperitis putetur. -
voetnoot1241
Leuis adhuc 1222 aus Juvenal III 111. - 1223a Aus Hor. Epod. VI 4. - 1226 Nach Juvenal VII 191 Felix et sapiens et nobilis et generosus. - 1229b Aus Hor. Serm. II 7, 86. -
voetnoot1242
Leuis adhuc 1222 aus Juvenal III 111. - 1223a Aus Hor. Epod. VI 4. - 1226 Nach Juvenal VII 191 Felix et sapiens et nobilis et generosus. - 1229b Aus Hor. Serm. II 7, 86. -
voetnoot1243
Leuis adhuc 1222 aus Juvenal III 111. - 1223a Aus Hor. Epod. VI 4. - 1226 Nach Juvenal VII 191 Felix et sapiens et nobilis et generosus. - 1229b Aus Hor. Serm. II 7, 86. -
voetnoot1244
Leuis adhuc 1222 aus Juvenal III 111. - 1223a Aus Hor. Epod. VI 4. - 1226 Nach Juvenal VII 191 Felix et sapiens et nobilis et generosus. - 1229b Aus Hor. Serm. II 7, 86. -
voetnoot1244
Scherzhafte Umschreibung der Negation (vgl. I 820). Die Unfruchtbarkeit des Farrenkrautes war sprichwörtlich, vgl. Verg. Georg. II 189, Hor. Serm. I 3, 37, Petron. 45, 9. -
voetnoot1245
Leuis adhuc 1222 aus Juvenal III 111. - 1223a Aus Hor. Epod. VI 4. - 1226 Nach Juvenal VII 191 Felix et sapiens et nobilis et generosus. - 1229b Aus Hor. Serm. II 7, 86. -
voetnoot1245
Über tulisse schreibt e scilicet te. -
voetnoot1246
Leuis adhuc 1222 aus Juvenal III 111. - 1223a Aus Hor. Epod. VI 4. - 1226 Nach Juvenal VII 191 Felix et sapiens et nobilis et generosus. - 1229b Aus Hor. Serm. II 7, 86. -
voetnoot1247
Leuis adhuc 1222 aus Juvenal III 111. - 1223a Aus Hor. Epod. VI 4. - 1226 Nach Juvenal VII 191 Felix et sapiens et nobilis et generosus. - 1229b Aus Hor. Serm. II 7, 86. -
[tekstkritische noot]1250 fuchra: fulchra l. - 1258 dampnatis - umbris: dampnatas - umbras l. - 1259 ydris: hydris. -

voetnoot1253
Der Eingangsvers aus Juvenal III 23, Deteret in III 24 ist hier durch Defluet in peius umschrieben, vgl. Gloss. zu Y s.u. deterere. -
margenoot+
f. 33a.
voetnoot1254
Der Eingangsvers aus Juvenal III 23, Deteret in III 24 ist hier durch Defluet in peius umschrieben, vgl. Gloss. zu Y s.u. deterere. -
voetnoot1255
Der Eingangsvers aus Juvenal III 23, Deteret in III 24 ist hier durch Defluet in peius umschrieben, vgl. Gloss. zu Y s.u. deterere. -
voetnoot1256
Der Eingangsvers aus Juvenal III 23, Deteret in III 24 ist hier durch Defluet in peius umschrieben, vgl. Gloss. zu Y s.u. deterere. -
voetnoot1257
Der Eingangsvers aus Juvenal III 23, Deteret in III 24 ist hier durch Defluet in peius umschrieben, vgl. Gloss. zu Y s.u. deterere. -
voetnoot1258
Der Eingangsvers aus Juvenal III 23, Deteret in III 24 ist hier durch Defluet in peius umschrieben, vgl. Gloss. zu Y s.u. deterere. -
voetnoot1259
Der Eingangsvers aus Juvenal III 23, Deteret in III 24 ist hier durch Defluet in peius umschrieben, vgl. Gloss. zu Y s.u. deterere. -
voetnoot1260
Der Eingangsvers aus Juvenal III 23, Deteret in III 24 ist hier durch Defluet in peius umschrieben, vgl. Gloss. zu Y s.u. deterere. -
[tekstkritische noot]1261 que auf Rasur e. - 1265 ęnea. - 1280 - anę auf Rasur e. - 1285 pestum. - 1286 Cutture diploso. - 1287 quiquis: quisquis - inexemplum: inexpletum e. -
voetnoot1261
Der Eingangsvers aus Juvenal III 23, Deteret in III 24 ist hier durch Defluet in peius umschrieben, vgl. Gloss. zu Y s.u. deterere. -
voetnoot1261
a Verg. Aen. VI 726a. -
voetnoot1262
Der Eingangsvers aus Juvenal III 23, Deteret in III 24 ist hier durch Defluet in peius umschrieben, vgl. Gloss. zu Y s.u. deterere. -
voetnoot1263
Der Eingangsvers aus Juvenal III 23, Deteret in III 24 ist hier durch Defluet in peius umschrieben, vgl. Gloss. zu Y s.u. deterere. -
voetnoot1264
Der Eingangsvers aus Juvenal III 23, Deteret in III 24 ist hier durch Defluet in peius umschrieben, vgl. Gloss. zu Y s.u. deterere. -
voetnoot1265
Der Eingangsvers aus Juvenal III 23, Deteret in III 24 ist hier durch Defluet in peius umschrieben, vgl. Gloss. zu Y s.u. deterere. -
voetnoot1266
Der Eingangsvers aus Juvenal III 23, Deteret in III 24 ist hier durch Defluet in peius umschrieben, vgl. Gloss. zu Y s.u. deterere. -
voetnoot1267
Der Eingangsvers aus Juvenal III 23, Deteret in III 24 ist hier durch Defluet in peius umschrieben, vgl. Gloss. zu Y s.u. deterere. -
voetnoot1268
Der Eingangsvers aus Juvenal III 23, Deteret in III 24 ist hier durch Defluet in peius umschrieben, vgl. Gloss. zu Y s.u. deterere. -
voetnoot1268
Über uenę schreibt e his qui sensum habent, vgl. I 771. -
voetnoot1269
Der Eingangsvers aus Juvenal III 23, Deteret in III 24 ist hier durch Defluet in peius umschrieben, vgl. Gloss. zu Y s.u. deterere. -
voetnoot1270
Der Eingangsvers aus Juvenal III 23, Deteret in III 24 ist hier durch Defluet in peius umschrieben, vgl. Gloss. zu Y s.u. deterere. -
voetnoot1271
Der Eingangsvers aus Juvenal III 23, Deteret in III 24 ist hier durch Defluet in peius umschrieben, vgl. Gloss. zu Y s.u. deterere. -
voetnoot1271
Nach Juvenal III 265 Nouicius horret Porthmea... nec habet quem porrigat ore trientem. -
voetnoot1272
Der Eingangsvers aus Juvenal III 23, Deteret in III 24 ist hier durch Defluet in peius umschrieben, vgl. Gloss. zu Y s.u. deterere. -
voetnoot1273
Der Eingangsvers aus Juvenal III 23, Deteret in III 24 ist hier durch Defluet in peius umschrieben, vgl. Gloss. zu Y s.u. deterere. -
voetnoot1273
Über sititur schreibt e scilicet hic. -
margenoot+
f. 33b.
voetnoot1274
Der Eingangsvers aus Juvenal III 23, Deteret in III 24 ist hier durch Defluet in peius umschrieben, vgl. Gloss. zu Y s.u. deterere. -
voetnoot1275
Der Eingangsvers aus Juvenal III 23, Deteret in III 24 ist hier durch Defluet in peius umschrieben, vgl. Gloss. zu Y s.u. deterere. -
voetnoot1276
Der Eingangsvers aus Juvenal III 23, Deteret in III 24 ist hier durch Defluet in peius umschrieben, vgl. Gloss. zu Y s.u. deterere. -
voetnoot1276
f. Über den weissen Raben vgl. I 63, zu Y III 655, Ind. 7490, Über den schwarzen Schwan Juvenal VIII 33 Aethiopem Cycnum, Y III 1044 Prosperitas simplex est, ubi teter olor, Isid. Etym. XII 7, 18 Nullus meminit cygnum nigrum, L I 175 -
voetnoot1277
Der Eingangsvers aus Juvenal III 23, Deteret in III 24 ist hier durch Defluet in peius umschrieben, vgl. Gloss. zu Y s.u. deterere. -
voetnoot1278
Der Eingangsvers aus Juvenal III 23, Deteret in III 24 ist hier durch Defluet in peius umschrieben, vgl. Gloss. zu Y s.u. deterere. -
voetnoot1278
Vgl. Y V 1099 pagana utpote porrum. -
voetnoot1279
Der Eingangsvers aus Juvenal III 23, Deteret in III 24 ist hier durch Defluet in peius umschrieben, vgl. Gloss. zu Y s.u. deterere. -
voetnoot1279
Zur Linse vgl. I 782, zum Senfkorn Matth. XIII 31 grano sinapis..., quod minimum quidem est omnibus seminibus, XVII 19, Marc. IV 31, Luc. XIII 19, XVII 6, L II 234 (s. XIII) Acquérir, s'il n'y a garde, Ne vault pas ung grain de moutarde. -
voetnoot1280
Der Eingangsvers aus Juvenal III 23, Deteret in III 24 ist hier durch Defluet in peius umschrieben, vgl. Gloss. zu Y s.u. deterere. -
voetnoot1280
Vgl. zu I 363, 656. -

voetnoot1281
Vgl. I 586. -
voetnoot1282
Vgl. I 586. -
voetnoot1283
Vgl. I 586. -
voetnoot1284
Vgl. I 586. -
voetnoot1285
Vgl. I 586. -
voetnoot1286
Vgl. I 586. -
voetnoot1287
Vgl. I 586. -
[tekstkritische noot]1288 sacto: sacco. - tu] te, nach der Quelle berichtigt, obwohl se cauere vorkommt, wie oben Schol. I 280, Eccli XXII 32. -

voetnoot1288
Aus Hor. Serm. I 4, 85 stammt 1288b, 1290b aus Epist. I 17, 60, überhaupt hat das dort 58-62 erzählte eine gewisse Ähnlichkeit mit unserem Stück; über Ille 1290 schreibt e romanus. -
voetnoot1289
Aus Hor. Serm. I 4, 85 stammt 1288b, 1290b aus Epist. I 17, 60, überhaupt hat das dort 58-62 erzählte eine gewisse Ähnlichkeit mit unserem Stück; über Ille 1290 schreibt e romanus. -
voetnoot1290
Aus Hor. Serm. I 4, 85 stammt 1288b, 1290b aus Epist. I 17, 60, überhaupt hat das dort 58-62 erzählte eine gewisse Ähnlichkeit mit unserem Stück; über Ille 1290 schreibt e romanus. -
voetnoot1291
Aus Hor. Serm. I 4, 85 stammt 1288b, 1290b aus Epist. I 17, 60, überhaupt hat das dort 58-62 erzählte eine gewisse Ähnlichkeit mit unserem Stück; über Ille 1290 schreibt e romanus. -
margenoot+
f. 34a.
voetnoot1292
Aus Hor. Serm. I 4, 85 stammt 1288b, 1290b aus Epist. I 17, 60, überhaupt hat das dort 58-62 erzählte eine gewisse Ähnlichkeit mit unserem Stück; über Ille 1290 schreibt e romanus. -
voetnoot1293
Aus Hor. Serm. I 4, 85 stammt 1288b, 1290b aus Epist. I 17, 60, überhaupt hat das dort 58-62 erzählte eine gewisse Ähnlichkeit mit unserem Stück; über Ille 1290 schreibt e romanus. -

voetnoot1294
incommoda 1294 sc. hiemis. -
voetnoot1295
incommoda 1294 sc. hiemis. -
voetnoot1296
incommoda 1294 sc. hiemis. -
voetnoot1297
incommoda 1294 sc. hiemis. -
voetnoot1297
oestra erklärt l durch tahuns. -
voetnoot1298
incommoda 1294 sc. hiemis. -
voetnoot1298
b Verg. Aen. II 369. - 1301b Nach Verg. Georg. II 470 mollesque sub arbore somni. -
voetnoot1299
incommoda 1294 sc. hiemis. -
voetnoot1300
incommoda 1294 sc. hiemis. -
voetnoot1301
incommoda 1294 sc. hiemis. -
voetnoot1302
incommoda 1294 sc. hiemis. -

voetnoot1303
Fredegar cap. 38 Rustica fabula dicitur, quod, cum lupus ascendisset in montem et cum filii sui iam uenare coepissent, eos ad se in monte uocat, dicens ‘Quam longe oculi uestri in unamquamque partem uidere praeualent, non habetis amicos, nisi paucos qui de uestro genere sunt; perficite igitur, quod coepistis.’ -
voetnoot1304
Fredegar cap. 38 Rustica fabula dicitur, quod, cum lupus ascendisset in montem et cum filii sui iam uenare coepissent, eos ad se in monte uocat, dicens ‘Quam longe oculi uestri in unamquamque partem uidere praeualent, non habetis amicos, nisi paucos qui de uestro genere sunt; perficite igitur, quod coepistis.’ -
voetnoot1305
Fredegar cap. 38 Rustica fabula dicitur, quod, cum lupus ascendisset in montem et cum filii sui iam uenare coepissent, eos ad se in monte uocat, dicens ‘Quam longe oculi uestri in unamquamque partem uidere praeualent, non habetis amicos, nisi paucos qui de uestro genere sunt; perficite igitur, quod coepistis.’ -
voetnoot1306
Fredegar cap. 38 Rustica fabula dicitur, quod, cum lupus ascendisset in montem et cum filii sui iam uenare coepissent, eos ad se in monte uocat, dicens ‘Quam longe oculi uestri in unamquamque partem uidere praeualent, non habetis amicos, nisi paucos qui de uestro genere sunt; perficite igitur, quod coepistis.’ -
[tekstkritische noot]Am Ende von 1311-13 scheint ein Klecks ausradiert zu sein, daher alauda ganz, dedisset und auctor in der vordern Hälfte auf Rasur. - 1323 cum ist Conjunction wie I 1433; constr. Annos enumerare poteris, protinus cum pilos (enumeraueris); die Änderung annis also unnöthig. -
voetnoot1307
Fredegar cap. 38 Rustica fabula dicitur, quod, cum lupus ascendisset in montem et cum filii sui iam uenare coepissent, eos ad se in monte uocat, dicens ‘Quam longe oculi uestri in unamquamque partem uidere praeualent, non habetis amicos, nisi paucos qui de uestro genere sunt; perficite igitur, quod coepistis.’ -
voetnoot1308
Fredegar cap. 38 Rustica fabula dicitur, quod, cum lupus ascendisset in montem et cum filii sui iam uenare coepissent, eos ad se in monte uocat, dicens ‘Quam longe oculi uestri in unamquamque partem uidere praeualent, non habetis amicos, nisi paucos qui de uestro genere sunt; perficite igitur, quod coepistis.’ -
voetnoot1309
Fredegar cap. 38 Rustica fabula dicitur, quod, cum lupus ascendisset in montem et cum filii sui iam uenare coepissent, eos ad se in monte uocat, dicens ‘Quam longe oculi uestri in unamquamque partem uidere praeualent, non habetis amicos, nisi paucos qui de uestro genere sunt; perficite igitur, quod coepistis.’ -
margenoot+
f. 34b.
voetnoot1310
Fredegar cap. 38 Rustica fabula dicitur, quod, cum lupus ascendisset in montem et cum filii sui iam uenare coepissent, eos ad se in monte uocat, dicens ‘Quam longe oculi uestri in unamquamque partem uidere praeualent, non habetis amicos, nisi paucos qui de uestro genere sunt; perficite igitur, quod coepistis.’ -

voetnoot1311
Vgl. zu I 1174, zu der sprichwörtlichen Leoinina societas (in qua alter ex duobus lucrum tantum, alter damnum sentiret Ulpian. Dig. XVII 2, 29) VII 158 f., zur Schinkentheilung den ersten, zum zweijährigen Wolf den fünften Schwank des Y, zu Fuchs und Lerche Phaedr. App. II 30. -
voetnoot1312
Vgl. zu I 1174, zu der sprichwörtlichen Leoinina societas (in qua alter ex duobus lucrum tantum, alter damnum sentiret Ulpian. Dig. XVII 2, 29) VII 158 f., zur Schinkentheilung den ersten, zum zweijährigen Wolf den fünften Schwank des Y, zu Fuchs und Lerche Phaedr. App. II 30. -
voetnoot1313
Vgl. zu I 1174, zu der sprichwörtlichen Leoinina societas (in qua alter ex duobus lucrum tantum, alter damnum sentiret Ulpian. Dig. XVII 2, 29) VII 158 f., zur Schinkentheilung den ersten, zum zweijährigen Wolf den fünften Schwank des Y, zu Fuchs und Lerche Phaedr. App. II 30. -
voetnoot1314
Vgl. zu I 1174, zu der sprichwörtlichen Leoinina societas (in qua alter ex duobus lucrum tantum, alter damnum sentiret Ulpian. Dig. XVII 2, 29) VII 158 f., zur Schinkentheilung den ersten, zum zweijährigen Wolf den fünften Schwank des Y, zu Fuchs und Lerche Phaedr. App. II 30. -
voetnoot1315
Vgl. zu I 1174, zu der sprichwörtlichen Leoinina societas (in qua alter ex duobus lucrum tantum, alter damnum sentiret Ulpian. Dig. XVII 2, 29) VII 158 f., zur Schinkentheilung den ersten, zum zweijährigen Wolf den fünften Schwank des Y, zu Fuchs und Lerche Phaedr. App. II 30. -
voetnoot1316
Vgl. zu I 1174, zu der sprichwörtlichen Leoinina societas (in qua alter ex duobus lucrum tantum, alter damnum sentiret Ulpian. Dig. XVII 2, 29) VII 158 f., zur Schinkentheilung den ersten, zum zweijährigen Wolf den fünften Schwank des Y, zu Fuchs und Lerche Phaedr. App. II 30. -
voetnoot1317
Vgl. zu I 1174, zu der sprichwörtlichen Leoinina societas (in qua alter ex duobus lucrum tantum, alter damnum sentiret Ulpian. Dig. XVII 2, 29) VII 158 f., zur Schinkentheilung den ersten, zum zweijährigen Wolf den fünften Schwank des Y, zu Fuchs und Lerche Phaedr. App. II 30. -
voetnoot1317
propensior erklärt e durch longior, vgl. Iob XXXII 7 aetas prolixior et annorum multitudo. - I323 Biblische Zählweise, vgl. Psalm. XXXIX 13, LXVIII 5. Mit protinus annos schliesst Ovid Met. XIV 139. -
voetnoot1318
Vgl. zu I 1174, zu der sprichwörtlichen Leoinina societas (in qua alter ex duobus lucrum tantum, alter damnum sentiret Ulpian. Dig. XVII 2, 29) VII 158 f., zur Schinkentheilung den ersten, zum zweijährigen Wolf den fünften Schwank des Y, zu Fuchs und Lerche Phaedr. App. II 30. -
voetnoot1319
Vgl. zu I 1174, zu der sprichwörtlichen Leoinina societas (in qua alter ex duobus lucrum tantum, alter damnum sentiret Ulpian. Dig. XVII 2, 29) VII 158 f., zur Schinkentheilung den ersten, zum zweijährigen Wolf den fünften Schwank des Y, zu Fuchs und Lerche Phaedr. App. II 30. -
voetnoot1320
Vgl. zu I 1174, zu der sprichwörtlichen Leoinina societas (in qua alter ex duobus lucrum tantum, alter damnum sentiret Ulpian. Dig. XVII 2, 29) VII 158 f., zur Schinkentheilung den ersten, zum zweijährigen Wolf den fünften Schwank des Y, zu Fuchs und Lerche Phaedr. App. II 30. -
voetnoot1321
Vgl. zu I 1174, zu der sprichwörtlichen Leoinina societas (in qua alter ex duobus lucrum tantum, alter damnum sentiret Ulpian. Dig. XVII 2, 29) VII 158 f., zur Schinkentheilung den ersten, zum zweijährigen Wolf den fünften Schwank des Y, zu Fuchs und Lerche Phaedr. App. II 30. -
voetnoot1322
Vgl. zu I 1174, zu der sprichwörtlichen Leoinina societas (in qua alter ex duobus lucrum tantum, alter damnum sentiret Ulpian. Dig. XVII 2, 29) VII 158 f., zur Schinkentheilung den ersten, zum zweijährigen Wolf den fünften Schwank des Y, zu Fuchs und Lerche Phaedr. App. II 30. -
voetnoot1323
Vgl. zu I 1174, zu der sprichwörtlichen Leoinina societas (in qua alter ex duobus lucrum tantum, alter damnum sentiret Ulpian. Dig. XVII 2, 29) VII 158 f., zur Schinkentheilung den ersten, zum zweijährigen Wolf den fünften Schwank des Y, zu Fuchs und Lerche Phaedr. App. II 30. -
voetnoot1324
Vgl. zu I 1174, zu der sprichwörtlichen Leoinina societas (in qua alter ex duobus lucrum tantum, alter damnum sentiret Ulpian. Dig. XVII 2, 29) VII 158 f., zur Schinkentheilung den ersten, zum zweijährigen Wolf den fünften Schwank des Y, zu Fuchs und Lerche Phaedr. App. II 30. -
voetnoot1325
Vgl. zu I 1174, zu der sprichwörtlichen Leoinina societas (in qua alter ex duobus lucrum tantum, alter damnum sentiret Ulpian. Dig. XVII 2, 29) VII 158 f., zur Schinkentheilung den ersten, zum zweijährigen Wolf den fünften Schwank des Y, zu Fuchs und Lerche Phaedr. App. II 30. -
voetnoot1325
hoc spirabile lumen (hier ‘Lebenslicht’) aus Verg. Aen. III 600. -
voetnoot1326
Vgl. zu I 1174, zu der sprichwörtlichen Leoinina societas (in qua alter ex duobus lucrum tantum, alter damnum sentiret Ulpian. Dig. XVII 2, 29) VII 158 f., zur Schinkentheilung den ersten, zum zweijährigen Wolf den fünften Schwank des Y, zu Fuchs und Lerche Phaedr. App. II 30. -
voetnoot1327
Vgl. zu I 1174, zu der sprichwörtlichen Leoinina societas (in qua alter ex duobus lucrum tantum, alter damnum sentiret Ulpian. Dig. XVII 2, 29) VII 158 f., zur Schinkentheilung den ersten, zum zweijährigen Wolf den fünften Schwank des Y, zu Fuchs und Lerche Phaedr. App. II 30. -
voetnoot1327
Vgl. I 315. -
[tekstkritische noot]1336 tato: tanto, das l mit opere zu einem Wort verbindet. -

margenoot+
f. 35a.
voetnoot1328
Vgl. Ovid De nuce. -
voetnoot1329
Vgl. Ovid De nuce. -
voetnoot1330
Vgl. Ovid De nuce. -
voetnoot1331
Vgl. Ovid De nuce. -
voetnoot1332
Vgl. Ovid De nuce. -
voetnoot1331
Vgl. Ovid De nuce. -

voetnoot1334
Auri sacra fames aus Verg. Aen. III 57a, vgl. zum Verse I 61. -
voetnoot1335
Auri sacra fames aus Verg. Aen. III 57a, vgl. zum Verse I 61. -
voetnoot1336
Auri sacra fames aus Verg. Aen. III 57a, vgl. zum Verse I 61. -
voetnoot1337
Auri sacra fames aus Verg. Aen. III 57a, vgl. zum Verse I 61. -
voetnoot1337
= nec ullo alio modo plures (sc. quam immensi i.e. innumerabiles illi 1336) desistere possunt. -
voetnoot1338
Auri sacra fames aus Verg. Aen. III 57a, vgl. zum Verse I 61. -
voetnoot1338
Die goldnen Ohren beruhen auf einer Vermischung der beiden Midasfabeln (Metam. XI 85-145 und 146-193, vgl. Otto im Archiv III 223, Oesterley zu Pauli n. 180. Zum steinharten Herzen des unerbittlichen Wolfes vgl. I 191 f. -
voetnoot1339
Auri sacra fames aus Verg. Aen. III 57a, vgl. zum Verse I 61. -
voetnoot1339
mit Hypall. casuum statt O quotiens similis (Midae) pestis beluam (i.e. auarum, tamquam lupum) agitaret. -

voetnoot1340
Romulus IV 3 (Phaedrus App. II 26, Anth. lat. 825). -
voetnoot1340
b = fera formidolosa, horrenda sc. lupus. -
voetnoot1341
Romulus IV 3 (Phaedrus App. II 26, Anth. lat. 825). -
voetnoot1342
Romulus IV 3 (Phaedrus App. II 26, Anth. lat. 825). -
voetnoot1343
Romulus IV 3 (Phaedrus App. II 26, Anth. lat. 825). -
voetnoot1344
Romulus IV 3 (Phaedrus App. II 26, Anth. lat. 825). -
voetnoot1344
Über inquit schreibt e scilicet grus. -
[tekstkritische noot]1347 mali, vgl. II 183, 523; der Genitiv nach consuetus ist weder sonst noch hier zu belegen; auch kann mali nicht zu uentris gezogen werden und consueta absolut (dagegen spricht auch I 1428) gebraucht sein. - 1349 Über scis schreibt a die Variante hic, ebenso 1354 uel illos über esse. - 1353 latentem: latitantem. - 1354 infestus. - 1356 formidine ///// pulsa. - 1359 consupta - ue/terno. - 1360 fugata: fucata. - 1363 At: Ad - fronte: fronde. -
margenoot+
f. 35b.
voetnoot1345
Romulus IV 3 (Phaedrus App. II 26, Anth. lat. 825). -
voetnoot1346
Romulus IV 3 (Phaedrus App. II 26, Anth. lat. 825). -
voetnoot1346
a = Grus ut ea cognouit, sinit. -
voetnoot1347
Romulus IV 3 (Phaedrus App. II 26, Anth. lat. 825). -
voetnoot1348
Romulus IV 3 (Phaedrus App. II 26, Anth. lat. 825). -
voetnoot1349
Romulus IV 3 (Phaedrus App. II 26, Anth. lat. 825). -
voetnoot1349
aNach Verg. Aen. XI 855a. -
voetnoot1350
Romulus IV 3 (Phaedrus App. II 26, Anth. lat. 825). -
voetnoot1351
Romulus IV 3 (Phaedrus App. II 26, Anth. lat. 825). -
voetnoot1351
agendo = agmine facto I 1364. -
voetnoot1352
Romulus IV 3 (Phaedrus App. II 26, Anth. lat. 825). -
voetnoot1353
Romulus IV 3 (Phaedrus App. II 26, Anth. lat. 825). -
voetnoot1354
Romulus IV 3 (Phaedrus App. II 26, Anth. lat. 825). -
voetnoot1355
Romulus IV 3 (Phaedrus App. II 26, Anth. lat. 825). -
voetnoot1356
Romulus IV 3 (Phaedrus App. II 26, Anth. lat. 825). -
voetnoot1356
aNach Verg. Aen. I 583a. -
voetnoot1357
Romulus IV 3 (Phaedrus App. II 26, Anth. lat. 825). -
voetnoot1358
Romulus IV 3 (Phaedrus App. II 26, Anth. lat. 825). -
voetnoot1359
Romulus IV 3 (Phaedrus App. II 26, Anth. lat. 825). -
voetnoot1359
1359 l erklärt ueterno durch morbo. -
voetnoot1360
Romulus IV 3 (Phaedrus App. II 26, Anth. lat. 825). -

voetnoot1361
Gehen wohl, ebenso wie die recht ähnliche Fabel Rom. Mar. Gall. 52 (Hervieux II 534), auf Romulus III 5 zurück. -
voetnoot1362
Gehen wohl, ebenso wie die recht ähnliche Fabel Rom. Mar. Gall. 52 (Hervieux II 534), auf Romulus III 5 zurück. -
voetnoot1362
Vgl. Verg. Georg. I 405, Aen. IV 180. -
voetnoot1363
Gehen wohl, ebenso wie die recht ähnliche Fabel Rom. Mar. Gall. 52 (Hervieux II 534), auf Romulus III 5 zurück. -
margenoot+
f. 36a.
voetnoot1364
Gehen wohl, ebenso wie die recht ähnliche Fabel Rom. Mar. Gall. 52 (Hervieux II 534), auf Romulus III 5 zurück. -
voetnoot1364
agmine facto (Georg. IV 167, Aen. I 82, 434, Juvenal III 162, X 218) bedeutet hier, wo bloss von éinem Falken die Rede ist, ‘sich der Fliehenden unmittelbar anschliessend und mit ihr dadurch gleichsam eine Gruppe, Schaar bildend’, kurz ‘sofort.’ -
[tekstkritische noot]1365 o in funesto auf Rasur l. - 1370 ales auf Rasur l. -
voetnoot1365
Gehen wohl, ebenso wie die recht ähnliche Fabel Rom. Mar. Gall. 52 (Hervieux II 534), auf Romulus III 5 zurück. -
voetnoot1366
Gehen wohl, ebenso wie die recht ähnliche Fabel Rom. Mar. Gall. 52 (Hervieux II 534), auf Romulus III 5 zurück. -
voetnoot1366
prestantem sc. aquilam. -
voetnoot1367
Gehen wohl, ebenso wie die recht ähnliche Fabel Rom. Mar. Gall. 52 (Hervieux II 534), auf Romulus III 5 zurück. -
voetnoot1368
Gehen wohl, ebenso wie die recht ähnliche Fabel Rom. Mar. Gall. 52 (Hervieux II 534), auf Romulus III 5 zurück. -
voetnoot1369
Gehen wohl, ebenso wie die recht ähnliche Fabel Rom. Mar. Gall. 52 (Hervieux II 534), auf Romulus III 5 zurück. -
voetnoot1370
Gehen wohl, ebenso wie die recht ähnliche Fabel Rom. Mar. Gall. 52 (Hervieux II 534), auf Romulus III 5 zurück. -
voetnoot1370
tumenti erklärt e durch columbę. -
voetnoot1371
Gehen wohl, ebenso wie die recht ähnliche Fabel Rom. Mar. Gall. 52 (Hervieux II 534), auf Romulus III 5 zurück. -
voetnoot1372
Gehen wohl, ebenso wie die recht ähnliche Fabel Rom. Mar. Gall. 52 (Hervieux II 534), auf Romulus III 5 zurück. -
voetnoot1372
aNach Hor. Carm. I 36, 12, IV 1, 28; auch 1371a nach Serm. I 1, 106a.
voetnoot1373
Gehen wohl, ebenso wie die recht ähnliche Fabel Rom. Mar. Gall. 52 (Hervieux II 534), auf Romulus III 5 zurück. -

voetnoot1374
Vgl. zu I 360. -
voetnoot1375
Vgl. zu I 360. -
voetnoot1376
Vgl. zu I 360. -
voetnoot1377
Vgl. zu I 360. -

voetnoot1378
Oesterley Romulus App. 58, Wright Lat. stor. 10, Hervieux II 549, Sch 142, Oest. zu Pauli n. 142. -
voetnoot1379
Oesterley Romulus App. 58, Wright Lat. stor. 10, Hervieux II 549, Sch 142, Oest. zu Pauli n. 142. -
voetnoot1380
Oesterley Romulus App. 58, Wright Lat. stor. 10, Hervieux II 549, Sch 142, Oest. zu Pauli n. 142. -
voetnoot1381
Oesterley Romulus App. 58, Wright Lat. stor. 10, Hervieux II 549, Sch 142, Oest. zu Pauli n. 142. -
margenoot+
f. 36b.
voetnoot1382
Oesterley Romulus App. 58, Wright Lat. stor. 10, Hervieux II 549, Sch 142, Oest. zu Pauli n. 142. -
voetnoot1383
Oesterley Romulus App. 58, Wright Lat. stor. 10, Hervieux II 549, Sch 142, Oest. zu Pauli n. 142. -
voetnoot1384
Oesterley Romulus App. 58, Wright Lat. stor. 10, Hervieux II 549, Sch 142, Oest. zu Pauli n. 142. -

voetnoot1385
Über grauem 1388 schreibt e scilicet uirum; in flagra entweder = post flagra (vgl. I 954) oder = in flagris und von grauem abhängig, vgl. II 249 in prelia fortis. -
voetnoot1386
Über grauem 1388 schreibt e scilicet uirum; in flagra entweder = post flagra (vgl. I 954) oder = in flagris und von grauem abhängig, vgl. II 249 in prelia fortis. -
[tekstkritische noot]1389 se in excessisse auf Rasur l. - 1392 P/ERDIDIT. - 1398 CORVALENTE: CONVALENTE. - 1399 edat: edax. - 1405 fur//uę (urspr. furtiuę) - sucurrere: succurrere. - 1406 Dortor: Doctor rad. e. -
voetnoot1387
Über grauem 1388 schreibt e scilicet uirum; in flagra entweder = post flagra (vgl. I 954) oder = in flagris und von grauem abhängig, vgl. II 249 in prelia fortis. -
voetnoot1388
Über grauem 1388 schreibt e scilicet uirum; in flagra entweder = post flagra (vgl. I 954) oder = in flagris und von grauem abhängig, vgl. II 249 in prelia fortis. -
voetnoot1389
Über grauem 1388 schreibt e scilicet uirum; in flagra entweder = post flagra (vgl. I 954) oder = in flagris und von grauem abhängig, vgl. II 249 in prelia fortis. -
voetnoot1390
Über grauem 1388 schreibt e scilicet uirum; in flagra entweder = post flagra (vgl. I 954) oder = in flagris und von grauem abhängig, vgl. II 249 in prelia fortis. -
voetnoot1390
superantem zweideutig: ‘lange fortlebend, nämlich in der Hölle’, oder ‘so lange auf dieser Welt gelebt habend’ (Kaulen Handbuch p. 195, Y XLV f.) -
voetnoot1391
Über grauem 1388 schreibt e scilicet uirum; in flagra entweder = post flagra (vgl. I 954) oder = in flagris und von grauem abhängig, vgl. II 249 in prelia fortis. -

voetnoot1392
S 42 Ad mel deductus ruptis est auribus ursus; Non nisi prerupta uoluit discedere cauda; vgl. Clm. 7977, 164b, 1 Qui semel est ursus mellis dulcedine captus, Non facile efficies, quin comitetur apes [epes]. - Über Ignoraret schreibt e scilicet ursus. -
voetnoot1393
S 42 Ad mel deductus ruptis est auribus ursus; Non nisi prerupta uoluit discedere cauda; vgl. Clm. 7977, 164b, 1 Qui semel est ursus mellis dulcedine captus, Non facile efficies, quin comitetur apes [epes]. - Über Ignoraret schreibt e scilicet ursus. -
voetnoot1394
S 42 Ad mel deductus ruptis est auribus ursus; Non nisi prerupta uoluit discedere cauda; vgl. Clm. 7977, 164b, 1 Qui semel est ursus mellis dulcedine captus, Non facile efficies, quin comitetur apes [epes]. - Über Ignoraret schreibt e scilicet ursus. -
voetnoot1395
S 42 Ad mel deductus ruptis est auribus ursus; Non nisi prerupta uoluit discedere cauda; vgl. Clm. 7977, 164b, 1 Qui semel est ursus mellis dulcedine captus, Non facile efficies, quin comitetur apes [epes]. - Über Ignoraret schreibt e scilicet ursus. -
voetnoot1396
S 42 Ad mel deductus ruptis est auribus ursus; Non nisi prerupta uoluit discedere cauda; vgl. Clm. 7977, 164b, 1 Qui semel est ursus mellis dulcedine captus, Non facile efficies, quin comitetur apes [epes]. - Über Ignoraret schreibt e scilicet ursus. -
voetnoot1397
S 42 Ad mel deductus ruptis est auribus ursus; Non nisi prerupta uoluit discedere cauda; vgl. Clm. 7977, 164b, 1 Qui semel est ursus mellis dulcedine captus, Non facile efficies, quin comitetur apes [epes]. - Über Ignoraret schreibt e scilicet ursus. -

voetnoot1398
Die Schlusszeile, deren Eingang aus Hor. AP. 180a (auch Schol. zu I 89) stammt, erinnert an Quintil. Decl. VI 1 (S B 371) Haec omnibus natura est, ut sua cuique calamitas praecipue misera atque intoleranda uideatur. -
margenoot+
f. 37a.
voetnoot1399
Die Schlusszeile, deren Eingang aus Hor. AP. 180a (auch Schol. zu I 89) stammt, erinnert an Quintil. Decl. VI 1 (S B 371) Haec omnibus natura est, ut sua cuique calamitas praecipue misera atque intoleranda uideatur. -
voetnoot1400
Die Schlusszeile, deren Eingang aus Hor. AP. 180a (auch Schol. zu I 89) stammt, erinnert an Quintil. Decl. VI 1 (S B 371) Haec omnibus natura est, ut sua cuique calamitas praecipue misera atque intoleranda uideatur. -
voetnoot1401
Die Schlusszeile, deren Eingang aus Hor. AP. 180a (auch Schol. zu I 89) stammt, erinnert an Quintil. Decl. VI 1 (S B 371) Haec omnibus natura est, ut sua cuique calamitas praecipue misera atque intoleranda uideatur. -
voetnoot1402
Die Schlusszeile, deren Eingang aus Hor. AP. 180a (auch Schol. zu I 89) stammt, erinnert an Quintil. Decl. VI 1 (S B 371) Haec omnibus natura est, ut sua cuique calamitas praecipue misera atque intoleranda uideatur. -
voetnoot1403
Die Schlusszeile, deren Eingang aus Hor. AP. 180a (auch Schol. zu I 89) stammt, erinnert an Quintil. Decl. VI 1 (S B 371) Haec omnibus natura est, ut sua cuique calamitas praecipue misera atque intoleranda uideatur. -

voetnoot1404
Über patuisset 1412 schreibt e scilicet iam. -
voetnoot1405
Über patuisset 1412 schreibt e scilicet iam. -
voetnoot1406
Über patuisset 1412 schreibt e scilicet iam. -
[tekstkritische noot]1408 siliginis: seliginis. - 1412 aliquit: aliquid. - 1416 lucta / ti (wohl n getilgt). -
voetnoot1407
Über patuisset 1412 schreibt e scilicet iam. -
voetnoot1408
Über patuisset 1412 schreibt e scilicet iam. -
voetnoot1409
Über patuisset 1412 schreibt e scilicet iam. -
voetnoot1410
Über patuisset 1412 schreibt e scilicet iam. -
voetnoot1411
Über patuisset 1412 schreibt e scilicet iam. -
voetnoot1412
Über patuisset 1412 schreibt e scilicet iam. -
voetnoot1413
Über patuisset 1412 schreibt e scilicet iam. -

voetnoot1414
Beruhen auf verschiedenen Stellen von Terenz' Eunuch -vgl. II 3, 75 (sc. amasius Pamphilam) uidebit, conloquetur, aderit una in unis aedibus, cibum nonnunquam capiet cum ea, interdum propter dormiet, II 3, 81 Cibum una capias, adsis, tangas, ludas, propter dormias, IV 2, 10 Si non tangendi copia est, Eho, ne uidendi quidem erit? si illud non licet, Saltem hoc licebit. certe, extrema linea Amare, haud nihil est, auch III 5, 26 - in Verknüpfung mit den 5 Sinnen: Hieron. Aduers. Iouin. II 8 Quinque sensus uitiorum introitus... Horum perturbationibus anima praegrauatur, et capitur aspectu, auditu, odoratu, sapore, tactu; so bezieht Augustin. in Psalm. XLIX 9 die fünf thörichten Jungfrauen auf die 5 Sinne und sagt dann Multis uenit corruptio per oculos, multis per aurem, multis per illicitum olfactum, multis per nefarium gustum, multis per adulterinum amplexum. Sehr ähnlich ist Ind. 2999 Was verdient vor allem gesehen zu werden? Der Rehäugigen vor Liebe heiter strahlendes Gesicht. Was gerochen zu werden? Ihres Mundes Athem. Was gehört zu werden? Ihre Reden. Was geschmeckt zu werden? Ihrer Lippenknospen Nass. Was berührt zu werden? Ihr Leib. Vgl. ferner S 81-85 (81-83 auch in Carm. Bur. 116b), wo es vom Liebesgott heisst Mittit pentagonas neruo stridente sagittas. Hi sunt quinque modi, quibus associatur amori: Visus (et) alloquium, tactus, compar labiorum, In lecto quintum tacite Venus exprimit actum, Nectaris alterni permixtio commoda fini, Carm. Bur. 45, 2 Visu, colloquio, Contactu, basio Frui uirgo dederat, Sed aberat Linea posterior Et melior Amori, 61, 2 Tantum uolo ludere, Tantum contemplari, Pręsens uolo tangere, Tandem osculari, Quintum, quod est agere, Noli [Nolo] suspicari. Zu 1417 f. vgl. Eccli XX 2, XXX 21. -
voetnoot1415
Beruhen auf verschiedenen Stellen von Terenz' Eunuch -vgl. II 3, 75 (sc. amasius Pamphilam) uidebit, conloquetur, aderit una in unis aedibus, cibum nonnunquam capiet cum ea, interdum propter dormiet, II 3, 81 Cibum una capias, adsis, tangas, ludas, propter dormias, IV 2, 10 Si non tangendi copia est, Eho, ne uidendi quidem erit? si illud non licet, Saltem hoc licebit. certe, extrema linea Amare, haud nihil est, auch III 5, 26 - in Verknüpfung mit den 5 Sinnen: Hieron. Aduers. Iouin. II 8 Quinque sensus uitiorum introitus... Horum perturbationibus anima praegrauatur, et capitur aspectu, auditu, odoratu, sapore, tactu; so bezieht Augustin. in Psalm. XLIX 9 die fünf thörichten Jungfrauen auf die 5 Sinne und sagt dann Multis uenit corruptio per oculos, multis per aurem, multis per illicitum olfactum, multis per nefarium gustum, multis per adulterinum amplexum. Sehr ähnlich ist Ind. 2999 Was verdient vor allem gesehen zu werden? Der Rehäugigen vor Liebe heiter strahlendes Gesicht. Was gerochen zu werden? Ihres Mundes Athem. Was gehört zu werden? Ihre Reden. Was geschmeckt zu werden? Ihrer Lippenknospen Nass. Was berührt zu werden? Ihr Leib. Vgl. ferner S 81-85 (81-83 auch in Carm. Bur. 116b), wo es vom Liebesgott heisst Mittit pentagonas neruo stridente sagittas. Hi sunt quinque modi, quibus associatur amori: Visus (et) alloquium, tactus, compar labiorum, In lecto quintum tacite Venus exprimit actum, Nectaris alterni permixtio commoda fini, Carm. Bur. 45, 2 Visu, colloquio, Contactu, basio Frui uirgo dederat, Sed aberat Linea posterior Et melior Amori, 61, 2 Tantum uolo ludere, Tantum contemplari, Pręsens uolo tangere, Tandem osculari, Quintum, quod est agere, Noli [Nolo] suspicari. Zu 1417 f. vgl. Eccli XX 2, XXX 21. -
voetnoot1416
Beruhen auf verschiedenen Stellen von Terenz' Eunuch -vgl. II 3, 75 (sc. amasius Pamphilam) uidebit, conloquetur, aderit una in unis aedibus, cibum nonnunquam capiet cum ea, interdum propter dormiet, II 3, 81 Cibum una capias, adsis, tangas, ludas, propter dormias, IV 2, 10 Si non tangendi copia est, Eho, ne uidendi quidem erit? si illud non licet, Saltem hoc licebit. certe, extrema linea Amare, haud nihil est, auch III 5, 26 - in Verknüpfung mit den 5 Sinnen: Hieron. Aduers. Iouin. II 8 Quinque sensus uitiorum introitus... Horum perturbationibus anima praegrauatur, et capitur aspectu, auditu, odoratu, sapore, tactu; so bezieht Augustin. in Psalm. XLIX 9 die fünf thörichten Jungfrauen auf die 5 Sinne und sagt dann Multis uenit corruptio per oculos, multis per aurem, multis per illicitum olfactum, multis per nefarium gustum, multis per adulterinum amplexum. Sehr ähnlich ist Ind. 2999 Was verdient vor allem gesehen zu werden? Der Rehäugigen vor Liebe heiter strahlendes Gesicht. Was gerochen zu werden? Ihres Mundes Athem. Was gehört zu werden? Ihre Reden. Was geschmeckt zu werden? Ihrer Lippenknospen Nass. Was berührt zu werden? Ihr Leib. Vgl. ferner S 81-85 (81-83 auch in Carm. Bur. 116b), wo es vom Liebesgott heisst Mittit pentagonas neruo stridente sagittas. Hi sunt quinque modi, quibus associatur amori: Visus (et) alloquium, tactus, compar labiorum, In lecto quintum tacite Venus exprimit actum, Nectaris alterni permixtio commoda fini, Carm. Bur. 45, 2 Visu, colloquio, Contactu, basio Frui uirgo dederat, Sed aberat Linea posterior Et melior Amori, 61, 2 Tantum uolo ludere, Tantum contemplari, Pręsens uolo tangere, Tandem osculari, Quintum, quod est agere, Noli [Nolo] suspicari. Zu 1417 f. vgl. Eccli XX 2, XXX 21. -
margenoot+
f. 37b.
voetnoot1417
Beruhen auf verschiedenen Stellen von Terenz' Eunuch -vgl. II 3, 75 (sc. amasius Pamphilam) uidebit, conloquetur, aderit una in unis aedibus, cibum nonnunquam capiet cum ea, interdum propter dormiet, II 3, 81 Cibum una capias, adsis, tangas, ludas, propter dormias, IV 2, 10 Si non tangendi copia est, Eho, ne uidendi quidem erit? si illud non licet, Saltem hoc licebit. certe, extrema linea Amare, haud nihil est, auch III 5, 26 - in Verknüpfung mit den 5 Sinnen: Hieron. Aduers. Iouin. II 8 Quinque sensus uitiorum introitus... Horum perturbationibus anima praegrauatur, et capitur aspectu, auditu, odoratu, sapore, tactu; so bezieht Augustin. in Psalm. XLIX 9 die fünf thörichten Jungfrauen auf die 5 Sinne und sagt dann Multis uenit corruptio per oculos, multis per aurem, multis per illicitum olfactum, multis per nefarium gustum, multis per adulterinum amplexum. Sehr ähnlich ist Ind. 2999 Was verdient vor allem gesehen zu werden? Der Rehäugigen vor Liebe heiter strahlendes Gesicht. Was gerochen zu werden? Ihres Mundes Athem. Was gehört zu werden? Ihre Reden. Was geschmeckt zu werden? Ihrer Lippenknospen Nass. Was berührt zu werden? Ihr Leib. Vgl. ferner S 81-85 (81-83 auch in Carm. Bur. 116b), wo es vom Liebesgott heisst Mittit pentagonas neruo stridente sagittas. Hi sunt quinque modi, quibus associatur amori: Visus (et) alloquium, tactus, compar labiorum, In lecto quintum tacite Venus exprimit actum, Nectaris alterni permixtio commoda fini, Carm. Bur. 45, 2 Visu, colloquio, Contactu, basio Frui uirgo dederat, Sed aberat Linea posterior Et melior Amori, 61, 2 Tantum uolo ludere, Tantum contemplari, Pręsens uolo tangere, Tandem osculari, Quintum, quod est agere, Noli [Nolo] suspicari. Zu 1417 f. vgl. Eccli XX 2, XXX 21. -
voetnoot1418
Beruhen auf verschiedenen Stellen von Terenz' Eunuch -vgl. II 3, 75 (sc. amasius Pamphilam) uidebit, conloquetur, aderit una in unis aedibus, cibum nonnunquam capiet cum ea, interdum propter dormiet, II 3, 81 Cibum una capias, adsis, tangas, ludas, propter dormias, IV 2, 10 Si non tangendi copia est, Eho, ne uidendi quidem erit? si illud non licet, Saltem hoc licebit. certe, extrema linea Amare, haud nihil est, auch III 5, 26 - in Verknüpfung mit den 5 Sinnen: Hieron. Aduers. Iouin. II 8 Quinque sensus uitiorum introitus... Horum perturbationibus anima praegrauatur, et capitur aspectu, auditu, odoratu, sapore, tactu; so bezieht Augustin. in Psalm. XLIX 9 die fünf thörichten Jungfrauen auf die 5 Sinne und sagt dann Multis uenit corruptio per oculos, multis per aurem, multis per illicitum olfactum, multis per nefarium gustum, multis per adulterinum amplexum. Sehr ähnlich ist Ind. 2999 Was verdient vor allem gesehen zu werden? Der Rehäugigen vor Liebe heiter strahlendes Gesicht. Was gerochen zu werden? Ihres Mundes Athem. Was gehört zu werden? Ihre Reden. Was geschmeckt zu werden? Ihrer Lippenknospen Nass. Was berührt zu werden? Ihr Leib. Vgl. ferner S 81-85 (81-83 auch in Carm. Bur. 116b), wo es vom Liebesgott heisst Mittit pentagonas neruo stridente sagittas. Hi sunt quinque modi, quibus associatur amori: Visus (et) alloquium, tactus, compar labiorum, In lecto quintum tacite Venus exprimit actum, Nectaris alterni permixtio commoda fini, Carm. Bur. 45, 2 Visu, colloquio, Contactu, basio Frui uirgo dederat, Sed aberat Linea posterior Et melior Amori, 61, 2 Tantum uolo ludere, Tantum contemplari, Pręsens uolo tangere, Tandem osculari, Quintum, quod est agere, Noli [Nolo] suspicari. Zu 1417 f. vgl. Eccli XX 2, XXX 21. -
[tekstkritische noot]1419 Iignauus - ci in concidere auf Rasur e. - 1422 Libra: Labra e. - ammoui auf Rasur l - trudis: truditis. - 1428 consuetis. - 1434 r in more auf Rasur e. -

voetnoot1419
Vgl. Martial. VI 64, 26 Miserere tui, rabido nec perditus ore Fumantem nasum uiui tentaueris ursi; Sit placidus licet et lambat digitosque manusque, Si dolor et bilis, si iusta coegerit ira, Ursus erit, Hawamal 85, 4 Kosendem Bären... soll niemand voreilig trauen, H a 19 Urso qui fixit semel oscula, uix fore dixit. Der Dichter erzählt die Fabel zweimal: zuerst in knapper Andeutung 1419 f., dann in dialogischer Ausführung 1421-25; inde 1421 ist Flickwort. -
voetnoot1420
Vgl. Martial. VI 64, 26 Miserere tui, rabido nec perditus ore Fumantem nasum uiui tentaueris ursi; Sit placidus licet et lambat digitosque manusque, Si dolor et bilis, si iusta coegerit ira, Ursus erit, Hawamal 85, 4 Kosendem Bären... soll niemand voreilig trauen, H a 19 Urso qui fixit semel oscula, uix fore dixit. Der Dichter erzählt die Fabel zweimal: zuerst in knapper Andeutung 1419 f., dann in dialogischer Ausführung 1421-25; inde 1421 ist Flickwort. -
voetnoot1420
Oscula libauit aus Verg. Aen. I 256. -
voetnoot1421
Vgl. Martial. VI 64, 26 Miserere tui, rabido nec perditus ore Fumantem nasum uiui tentaueris ursi; Sit placidus licet et lambat digitosque manusque, Si dolor et bilis, si iusta coegerit ira, Ursus erit, Hawamal 85, 4 Kosendem Bären... soll niemand voreilig trauen, H a 19 Urso qui fixit semel oscula, uix fore dixit. Der Dichter erzählt die Fabel zweimal: zuerst in knapper Andeutung 1419 f., dann in dialogischer Ausführung 1421-25; inde 1421 ist Flickwort. -
voetnoot1422
Vgl. Martial. VI 64, 26 Miserere tui, rabido nec perditus ore Fumantem nasum uiui tentaueris ursi; Sit placidus licet et lambat digitosque manusque, Si dolor et bilis, si iusta coegerit ira, Ursus erit, Hawamal 85, 4 Kosendem Bären... soll niemand voreilig trauen, H a 19 Urso qui fixit semel oscula, uix fore dixit. Der Dichter erzählt die Fabel zweimal: zuerst in knapper Andeutung 1419 f., dann in dialogischer Ausführung 1421-25; inde 1421 ist Flickwort. -
voetnoot1422
aNach Verg. Ecl. III 43 und 47 Necdum illis labra admoui; über uiri schreibt e ó. -
voetnoot1423
Vgl. Martial. VI 64, 26 Miserere tui, rabido nec perditus ore Fumantem nasum uiui tentaueris ursi; Sit placidus licet et lambat digitosque manusque, Si dolor et bilis, si iusta coegerit ira, Ursus erit, Hawamal 85, 4 Kosendem Bären... soll niemand voreilig trauen, H a 19 Urso qui fixit semel oscula, uix fore dixit. Der Dichter erzählt die Fabel zweimal: zuerst in knapper Andeutung 1419 f., dann in dialogischer Ausführung 1421-25; inde 1421 ist Flickwort. -
voetnoot1424
Vgl. Martial. VI 64, 26 Miserere tui, rabido nec perditus ore Fumantem nasum uiui tentaueris ursi; Sit placidus licet et lambat digitosque manusque, Si dolor et bilis, si iusta coegerit ira, Ursus erit, Hawamal 85, 4 Kosendem Bären... soll niemand voreilig trauen, H a 19 Urso qui fixit semel oscula, uix fore dixit. Der Dichter erzählt die Fabel zweimal: zuerst in knapper Andeutung 1419 f., dann in dialogischer Ausführung 1421-25; inde 1421 ist Flickwort. -
voetnoot1424
pro talibus ausis aus Verg. Aen. II 535, XII 351. -
voetnoot1425
Vgl. Martial. VI 64, 26 Miserere tui, rabido nec perditus ore Fumantem nasum uiui tentaueris ursi; Sit placidus licet et lambat digitosque manusque, Si dolor et bilis, si iusta coegerit ira, Ursus erit, Hawamal 85, 4 Kosendem Bären... soll niemand voreilig trauen, H a 19 Urso qui fixit semel oscula, uix fore dixit. Der Dichter erzählt die Fabel zweimal: zuerst in knapper Andeutung 1419 f., dann in dialogischer Ausführung 1421-25; inde 1421 ist Flickwort. -
voetnoot1425
Ich hatte das bestimmte Gefühl, dass ich mich mit einer hässlichen Missgestalt (vgl. Glossar und I 1392 ff) besudelte. -
voetnoot1426
Vgl. Martial. VI 64, 26 Miserere tui, rabido nec perditus ore Fumantem nasum uiui tentaueris ursi; Sit placidus licet et lambat digitosque manusque, Si dolor et bilis, si iusta coegerit ira, Ursus erit, Hawamal 85, 4 Kosendem Bären... soll niemand voreilig trauen, H a 19 Urso qui fixit semel oscula, uix fore dixit. Der Dichter erzählt die Fabel zweimal: zuerst in knapper Andeutung 1419 f., dann in dialogischer Ausführung 1421-25; inde 1421 ist Flickwort. -

voetnoot1427
Vgl. E. Hoefer Wd Vs8 2072 ‘Ein Stimm und Gedön bleibt es, sonst nichts’, sagte der Wolf zur Nachtigallen. -
voetnoot1428
Vgl. E. Hoefer Wd Vs8 2072 ‘Ein Stimm und Gedön bleibt es, sonst nichts’, sagte der Wolf zur Nachtigallen. -
voetnoot1429
Vgl. E. Hoefer Wd Vs8 2072 ‘Ein Stimm und Gedön bleibt es, sonst nichts’, sagte der Wolf zur Nachtigallen. -
voetnoot1430
Vgl. E. Hoefer Wd Vs8 2072 ‘Ein Stimm und Gedön bleibt es, sonst nichts’, sagte der Wolf zur Nachtigallen. -
voetnoot1431
Vgl. E. Hoefer Wd Vs8 2072 ‘Ein Stimm und Gedön bleibt es, sonst nichts’, sagte der Wolf zur Nachtigallen. -
voetnoot1432
Vgl. E. Hoefer Wd Vs8 2072 ‘Ein Stimm und Gedön bleibt es, sonst nichts’, sagte der Wolf zur Nachtigallen. -
voetnoot1433
Vgl. E. Hoefer Wd Vs8 2072 ‘Ein Stimm und Gedön bleibt es, sonst nichts’, sagte der Wolf zur Nachtigallen. -
voetnoot1434
Vgl. E. Hoefer Wd Vs8 2072 ‘Ein Stimm und Gedön bleibt es, sonst nichts’, sagte der Wolf zur Nachtigallen. -
margenoot+
f. 38a.
voetnoot1435
Vgl. E. Hoefer Wd Vs8 2072 ‘Ein Stimm und Gedön bleibt es, sonst nichts’, sagte der Wolf zur Nachtigallen. -
[tekstkritische noot]1437 rapidum: rabidum rad. - 1438 Sorbut: Sorbuit l - hac sc. uoce (1432, 1439), sonst zu ac zu bessern - implere auf Rasur l. - 1439 delusum sc. sc, Änderung nicht nothwendig. - 1446 saxo auf Rasur l - eundem zu eodem rad. l. (urspr. lapidem - eundem). - 1449 heus in- auf Rasur, darüber quam nachgetr. l - hac: haec e - morsu corr. e (mor- auf Rasur). - 1450 Über Perstringam die Variante Affiper tiam e. - 1451 occultum / / serpit menbra corr. l. - 1453 hydris: hydrus. -
voetnoot1436
Vgl. E. Hoefer Wd Vs8 2072 ‘Ein Stimm und Gedön bleibt es, sonst nichts’, sagte der Wolf zur Nachtigallen. -
voetnoot1437
Vgl. E. Hoefer Wd Vs8 2072 ‘Ein Stimm und Gedön bleibt es, sonst nichts’, sagte der Wolf zur Nachtigallen. -
voetnoot1437
tergere palatum aus Hor. Serm. II 2, 24. -
voetnoot1438
Vgl. E. Hoefer Wd Vs8 2072 ‘Ein Stimm und Gedön bleibt es, sonst nichts’, sagte der Wolf zur Nachtigallen. -
voetnoot1439
Vgl. E. Hoefer Wd Vs8 2072 ‘Ein Stimm und Gedön bleibt es, sonst nichts’, sagte der Wolf zur Nachtigallen. -
voetnoot1440
Vgl. E. Hoefer Wd Vs8 2072 ‘Ein Stimm und Gedön bleibt es, sonst nichts’, sagte der Wolf zur Nachtigallen. -
voetnoot1441
Vgl. E. Hoefer Wd Vs8 2072 ‘Ein Stimm und Gedön bleibt es, sonst nichts’, sagte der Wolf zur Nachtigallen. -
voetnoot1442
Vgl. E. Hoefer Wd Vs8 2072 ‘Ein Stimm und Gedön bleibt es, sonst nichts’, sagte der Wolf zur Nachtigallen. -
voetnoot1443
Vgl. E. Hoefer Wd Vs8 2072 ‘Ein Stimm und Gedön bleibt es, sonst nichts’, sagte der Wolf zur Nachtigallen. -

voetnoot1444
Umbildung von Romulus IV 14 (Hervieux II 225, 281, 567)? -
voetnoot1445
Umbildung von Romulus IV 14 (Hervieux II 225, 281, 567)? -
voetnoot1446
Umbildung von Romulus IV 14 (Hervieux II 225, 281, 567)? -
voetnoot1447
Umbildung von Romulus IV 14 (Hervieux II 225, 281, 567)? -
voetnoot1447
aNach Verg. Georg. III 437. -
voetnoot1448
Umbildung von Romulus IV 14 (Hervieux II 225, 281, 567)? -
voetnoot1449
Umbildung von Romulus IV 14 (Hervieux II 225, 281, 567)? -
voetnoot1449
Über lapis, wie über sodes 1458, pugiles 1468, Perfide 1477 schreibt e ó, über refert 1450 scilicet lapis, über Illa 1461 scilicet uulpes, über infitias 1473 negationes. -
voetnoot1450
Umbildung von Romulus IV 14 (Hervieux II 225, 281, 567)? -
voetnoot1451
Umbildung von Romulus IV 14 (Hervieux II 225, 281, 567)? -
voetnoot1452
Umbildung von Romulus IV 14 (Hervieux II 225, 281, 567)? -
voetnoot1453
Umbildung von Romulus IV 14 (Hervieux II 225, 281, 567)? -
margenoot+
f. 38b.
voetnoot1454
Umbildung von Romulus IV 14 (Hervieux II 225, 281, 567)? -
[tekstkritische noot]1459 Über pestiua ist tem nachgetr. e. - 1463 perfida: perfuga e. - 1471 ferere: fecere. -

voetnoot1455
Vgl. I 1664 ff.
voetnoot1456
Vgl. I 1664 ff.
voetnoot1457
Vgl. I 1664 ff.
voetnoot1458
Vgl. I 1664 ff.
voetnoot1459
Vgl. I 1664 ff.
voetnoot1460
Vgl. I 1664 ff.
voetnoot1461
Vgl. I 1664 ff.
voetnoot1462
Vgl. I 1664 ff.
voetnoot1463
Vgl. I 1664 ff.
voetnoot1464
Vgl. I 1664 ff.
voetnoot1465
Vgl. I 1664 ff.

voetnoot1466
Vgl. I 76 und Romulus IV 6. -
voetnoot1467
Vgl. I 76 und Romulus IV 6. -
voetnoot1468
Vgl. I 76 und Romulus IV 6. -
voetnoot1469
Vgl. I 76 und Romulus IV 6. -
voetnoot1470
Vgl. I 76 und Romulus IV 6. -

margenoot+
f. 39a
voetnoot1471
Der Kampf um Gans und Gänserich erinnert an Hor. Epist. I 18, 15 f. -
voetnoot1472
Der Kampf um Gans und Gänserich erinnert an Hor. Epist. I 18, 15 f. -
voetnoot1473
Der Kampf um Gans und Gänserich erinnert an Hor. Epist. I 18, 15 f. -
voetnoot1474
Der Kampf um Gans und Gänserich erinnert an Hor. Epist. I 18, 15 f. -
voetnoot1475
Der Kampf um Gans und Gänserich erinnert an Hor. Epist. I 18, 15 f. -
voetnoot1476
Der Kampf um Gans und Gänserich erinnert an Hor. Epist. I 18, 15 f. -
voetnoot1477
Der Kampf um Gans und Gänserich erinnert an Hor. Epist. I 18, 15 f. -
voetnoot1478
Der Kampf um Gans und Gänserich erinnert an Hor. Epist. I 18, 15 f. -
[tekstkritische noot]1480 collecta: collata rad. e. -
voetnoot1479
Der Kampf um Gans und Gänserich erinnert an Hor. Epist. I 18, 15 f. -
voetnoot1480
Der Kampf um Gans und Gänserich erinnert an Hor. Epist. I 18, 15 f. -

voetnoot1481
Vgl. D 1386 I gn' aveut treus pèlés et on tondou = il y avait trois pelés et tin tondu. Se dit en parlant d'une réunion peu nombreuse, ou il n'y avait que des gens de peu de considération. Prov. français: Il y avait quatre pelés et un tondu. Il n'y avait que trois tondus et un pelé. On dit aussi: Il estit treus pelés et on tondou. Exemple: (St. Quentin) Au réserve pour cha d'trois quate plés épi ein tondu. -
voetnoot1481
Ortschaften d.N. Caluus Mons, Kalenberg und ähnliche führen Grässe und Oesterley zahlreich an, von denen jedoch keine in der Nähe von Lüttich liegt. -
voetnoot1482
Vgl. D 1386 I gn' aveut treus pèlés et on tondou = il y avait trois pelés et tin tondu. Se dit en parlant d'une réunion peu nombreuse, ou il n'y avait que des gens de peu de considération. Prov. français: Il y avait quatre pelés et un tondu. Il n'y avait que trois tondus et un pelé. On dit aussi: Il estit treus pelés et on tondou. Exemple: (St. Quentin) Au réserve pour cha d'trois quate plés épi ein tondu. -
voetnoot1483
Vgl. D 1386 I gn' aveut treus pèlés et on tondou = il y avait trois pelés et tin tondu. Se dit en parlant d'une réunion peu nombreuse, ou il n'y avait que des gens de peu de considération. Prov. français: Il y avait quatre pelés et un tondu. Il n'y avait que trois tondus et un pelé. On dit aussi: Il estit treus pelés et on tondou. Exemple: (St. Quentin) Au réserve pour cha d'trois quate plés épi ein tondu. -
voetnoot1484
Vgl. D 1386 I gn' aveut treus pèlés et on tondou = il y avait trois pelés et tin tondu. Se dit en parlant d'une réunion peu nombreuse, ou il n'y avait que des gens de peu de considération. Prov. français: Il y avait quatre pelés et un tondu. Il n'y avait que trois tondus et un pelé. On dit aussi: Il estit treus pelés et on tondou. Exemple: (St. Quentin) Au réserve pour cha d'trois quate plés épi ein tondu. -
voetnoot1484
Vgl. I 311; l schreibt über glabellas: caluas, sine pilis. glabrio est toto capite nudatus. - 1486 curruca Hahnrei, und als soldier überflüssig. -
voetnoot1485
Vgl. D 1386 I gn' aveut treus pèlés et on tondou = il y avait trois pelés et tin tondu. Se dit en parlant d'une réunion peu nombreuse, ou il n'y avait que des gens de peu de considération. Prov. français: Il y avait quatre pelés et un tondu. Il n'y avait que trois tondus et un pelé. On dit aussi: Il estit treus pelés et on tondou. Exemple: (St. Quentin) Au réserve pour cha d'trois quate plés épi ein tondu. -
voetnoot1486
Vgl. D 1386 I gn' aveut treus pèlés et on tondou = il y avait trois pelés et tin tondu. Se dit en parlant d'une réunion peu nombreuse, ou il n'y avait que des gens de peu de considération. Prov. français: Il y avait quatre pelés et un tondu. Il n'y avait que trois tondus et un pelé. On dit aussi: Il estit treus pelés et on tondou. Exemple: (St. Quentin) Au réserve pour cha d'trois quate plés épi ein tondu. -

voetnoot1487
Reminiscenz an Hor. Carm. II 15, Sall. Cat. X, XII f.; vgl. I 477. -
voetnoot1488
Reminiscenz an Hor. Carm. II 15, Sall. Cat. X, XII f.; vgl. I 477. -
margenoot+
f. 39b.
voetnoot1489
Reminiscenz an Hor. Carm. II 15, Sall. Cat. X, XII f.; vgl. I 477. -
voetnoot1489
genus intractabile bello aus Verg. Aen. I 339. -
voetnoot1490
Reminiscenz an Hor. Carm. II 15, Sall. Cat. X, XII f.; vgl. I 477. -
voetnoot1491
Reminiscenz an Hor. Carm. II 15, Sall. Cat. X, XII f.; vgl. I 477. -

voetnoot1492
Vgl. Phaedrus V 6, 6 Carbonem, ut aiunt, pro thesauro inuenimus. -
voetnoot1492
Versschluss aus Juvenal VI 422. -
voetnoot1493
Vgl. Phaedrus V 6, 6 Carbonem, ut aiunt, pro thesauro inuenimus. -
voetnoot1494
Vgl. Phaedrus V 6, 6 Carbonem, ut aiunt, pro thesauro inuenimus. -
voetnoot1495
Vgl. Phaedrus V 6, 6 Carbonem, ut aiunt, pro thesauro inuenimus. -
voetnoot1496
Vgl. Phaedrus V 6, 6 Carbonem, ut aiunt, pro thesauro inuenimus. -
[tekstkritische noot]1506 sit: sis e. - 1508 aniles: anilem rad. e. -

voetnoot1497
‘Wem mein hohes Alter’, beginnt der Dichter, ‘hindernd im Wege steht (nach Terenz Hec. IV 2, 19, vgl. oben zu I 33), der möge es nicht erreichen!’ (= I 1200 ff., vgl. zu 1498 Hor. AP 412; optatę lumina uitae = optatam aetatem, vielleicht ist limina ‘Ausgangsschwelle’ einzusetzen). -
voetnoot1498
‘Wem mein hohes Alter’, beginnt der Dichter, ‘hindernd im Wege steht (nach Terenz Hec. IV 2, 19, vgl. oben zu I 33), der möge es nicht erreichen!’ (= I 1200 ff., vgl. zu 1498 Hor. AP 412; optatę lumina uitae = optatam aetatem, vielleicht ist limina ‘Ausgangsschwelle’ einzusetzen). -
voetnoot1499
‘Wem mein hohes Alter’, beginnt der Dichter, ‘hindernd im Wege steht (nach Terenz Hec. IV 2, 19, vgl. oben zu I 33), der möge es nicht erreichen!’ (= I 1200 ff., vgl. zu 1498 Hor. AP 412; optatę lumina uitae = optatam aetatem, vielleicht ist limina ‘Ausgangsschwelle’ einzusetzen). -
voetnoot1500
‘Wem mein hohes Alter’, beginnt der Dichter, ‘hindernd im Wege steht (nach Terenz Hec. IV 2, 19, vgl. oben zu I 33), der möge es nicht erreichen!’ (= I 1200 ff., vgl. zu 1498 Hor. AP 412; optatę lumina uitae = optatam aetatem, vielleicht ist limina ‘Ausgangsschwelle’ ’einzusetzen). -
voetnoot1500
Vgl. zu I 54, 797; die letzte Halbzeile scheint einem anderen Spruche entnommen, vgl. zu G 113 Viue uacans studio, quasi numquam sis moriturus, Roman. Forsch. III 463, Brunco Zwei lat. Spruchsammlungen p. 42 n. 37, Ind. 94 Der Verständige sinne über Wissenschaft und Erwerb nach, als wenn er nicht alterte und nicht stürbe; die Tugend übe er aber, als wenn der Tod ihn schon bei den Haaren gepackt hätte. -
voetnoot1501
‘Wem mein hohes Alter’, beginnt der Dichter, ‘hindernd im Wege steht (nach Terenz Hec. IV 2, 19, vgl. oben zu I 33), der möge es nicht erreichen!’ (= I 1200 ff., vgl. zu 1498 Hor. AP 412; optatę lumina uitae = optatam aetatem, vielleicht ist limina ‘Ausgangsschwelle’ ’einzusetzen). -
voetnoot1501
Vgl. zu I 587, 761, Pseudo-Augustin. De spiritu et anima cap. 31 Nihil enim morte certius, et nihil hora mortis incertius. -
voetnoot1502
‘Wem mein hohes Alter’, beginnt der Dichter, ‘hindernd im Wege steht (nach Terenz Hec. IV 2, 19, vgl. oben zu I 33), der möge es nicht erreichen!’ (= I 1200 ff., vgl. zu 1498 Hor. AP 412; optatę lumina uitae = optatam aetatem, vielleicht ist limina ‘Ausgangsschwelle’ ’einzusetzen). -
voetnoot1502
f. Der Igel ist seit Gregor (Reg. Pastor. III 11, Mor. XXXIII 29, Pasch. Ratb. Lament. Ierem. IV etc.) sprichwörtlich als Typus des durchtriebenen Schlaukopfs, der sich, selbst wenn in flagranti ertappt, noch herauszulügen und der Strafe zu entziehen weiss; so sagt er in den Mor.: Per hericium malitiosi quique, qui diuersis se defensionibus contegunt, designantur... Hericii nomine malitiosarum mentium defensio designatur, quia uidelicet hericius, cum apprehenditur, eius et caput cernitur et pedes uidentur et corpus omne conspicitur; sed mox ut apprehensus fuerit, semetipsum in sphaeram colligit, pedes introrsus subtrahit, caput abscondit; et intra tenentis manum totum simul amittitur, quod totum simul ante uidebatur. Sic nimirum, sic malitiosae mentes sunt, cum in suis excessibus comprehenduntur etc. -
voetnoot1502
bAus Hor. Serm. I 7, 1. -
voetnoot1503
‘Wem mein hohes Alter’, beginnt der Dichter, ‘hindernd im Wege steht (nach Terenz Hec. IV 2, 19, vgl. oben zu I 33), der möge es nicht erreichen!’ (= I 1200 ff., vgl. zu 1498 Hor. AP 412; optatę lumina uitae = optatam aetatem, vielleicht ist limina ‘Ausgangsschwelle’ ’einzusetzen). -
voetnoot1503
Nach Verg. Aen. IV 563 Illa dolos dirumque nefas in pectore uersat, vgl. Prud. Psychom. 893 ancipites nebuloso in pectore sensus. -
voetnoot1504
‘Wem mein hohes Alter’, beginnt der Dichter, ‘hindernd im Wege steht (nach Terenz Hec. IV 2, 19, vgl. oben zu I 33), der möge es nicht erreichen!’ (= I 1200 ff., vgl. zu 1498 Hor. AP 412; optatę lumina uitae = optatam aetatem, vielleicht ist limina ‘Ausgangsschwelle’ einzusetzen). -
voetnoot1505
‘Wem mein hohes Alter’, beginnt der Dichter, ‘hindernd im Wege steht (nach Terenz Hec. IV 2, 19, vgl. oben zu I 33), der möge es nicht erreichen!’ (= I 1200 ff., vgl. zu 1498 Hor. AP 412; optatę lumina uitae = optatam aetatem, vielleicht ist limina ‘Ausgangsschwelle’ ’einzusetzen). -
voetnoot1505
f. Vgl. I 795-798, über den Versschluss 1506 zu I 1201.
voetnoot1506
‘Wem mein hohes Alter’, beginnt der Dichter, ‘hindernd im Wege steht (nach Terenz Hec. IV 2, 19, vgl. oben zu I 33), der möge es nicht erreichen!’ (= I 1200 ff., vgl. zu 1498 Hor. AP 412; optatę lumina uitae = optatam aetatem, vielleicht ist limina ‘Ausgangsschwelle’ einzusetzen). -

margenoot+
f. 40a.
voetnoot1507
Der Eingang nach Boetius Consol. I 1 Carmina qui quondam studio florente peregi. -
voetnoot1508
Der Eingang nach Boetius Consol. I 1 Carmina qui quondam studio florente peregi. -
[tekstkritische noot]1514 auarę. - 1520 Über uietis schreibt e die Variante uetulis. -
voetnoot1509
Der Eingang nach Boetius Consol. I 1 Carmina qui quondam studio florente peregi. -
voetnoot1509
f. Persius III 9 vergleicht die trägen Schüler den Arcadiae pecuaria, Juvenal VII 160 nennt den Einfaltspinsel Arcadicus iuuenis. -
voetnoot1510
Der Eingang nach Boetius Consol. I 1 Carmina qui quondam studio florente peregi. -
voetnoot1511
Der Eingang nach Boetius Consol. I 1 Carmina qui quondam studio florente peregi. -
voetnoot1512
Der Eingang nach Boetius Consol. I 1 Carmina qui quondam studio florente peregi. -
voetnoot1512
herile talentum ‘das vom Herrn anvertraute Pfund’ (Matth. XXV 15 ff.), vgl. I 1744, II 416 ff. -
voetnoot1513
Der Eingang nach Boetius Consol. I 1 Carmina qui quondam studio florente peregi. -
voetnoot1513
Über ministro schreibt e uerbum. -
voetnoot1514
Der Eingang nach Boetius Consol. I 1 Carmina qui quondam studio florente peregi. -
voetnoot1514
exsecui nach Hor. Serm. I 2, 14. -
voetnoot1515
Der Eingang nach Boetius Consol. I 1 Carmina qui quondam studio florente peregi. -
voetnoot1516
Der Eingang nach Boetius Consol. I 1 Carmina qui quondam studio florente peregi. -
voetnoot1517
Der Eingang nach Boetius Consol. I 1 Carmina qui quondam studio florente peregi. -
voetnoot1517
Nach Ovid ex Ponto III 4, 79 Ut desint uires, tamen est laudanda uoluntas. -
voetnoot1518
Der Eingang nach Boetius Consol. I 1 Carmina qui quondam studio florente peregi. -
voetnoot1518
Verg. Aen. V 387 ff., 410 ff. -
voetnoot1519
Der Eingang nach Boetius Consol. I 1 Carmina qui quondam studio florente peregi. -
voetnoot1520
Der Eingang nach Boetius Consol. I 1 Carmina qui quondam studio florente peregi. -
voetnoot1521
Der Eingang nach Boetius Consol. I 1 Carmina qui quondam studio florente peregi. -
voetnoot1521
Nach Numeri VIII 24 ff., daher auch Haymo in Paulus Diac. Homil., hom. de sanctis 89 (ähnlich Haymo hom. de temp. 17) Per Moysen praecipitur, ut Leuitae usque ad quinquagesimum annum ministrent, post annum uero quinquagesimum custodes uasorum fiant. -

voetnoot1522
Vgl. zu I 484. -
voetnoot1523
Vgl. zu I 484. -
voetnoot1524
Vgl. zu I 484. -
voetnoot1524
Vgl. Hor. Epod. V 100, Serm. I 8 und Ioa. de Ianua: Dicitur ille locus Esquilie quasi alitum esce, quia aues ibi comedebant hominum cadauera. -
margenoot+
f. 40b.
voetnoot1525
Vgl. zu I 484. -

voetnoot1526
Vgl. die Beschreibung des Marcolfus. -
voetnoot1526
aNach Verg. Ecl. II 56, vgl. oben I 674. -
voetnoot1527
Vgl. die Beschreibung des Marcolfus. -
voetnoot1528
Vgl. die Beschreibung des Marcolfus. -
voetnoot1528
Hor. Serm. I 3, 31 Rusticius tonso toga defluit et male laxus In pede calceus haeret. -
[tekstkritische noot]1529 inter stitio zu éinem Wort verb. - 1530 umgue: ungue rad. - 1538 durant: durand. -
voetnoot1529
Vgl. die Beschreibung des Marcolfus. -
voetnoot1530
Vgl. die Beschreibung des Marcolfus. -
voetnoot1531
Vgl. die Beschreibung des Marcolfus. -
voetnoot1532
Vgl. die Beschreibung des Marcolfus. -
voetnoot1533
Vgl. die Beschreibung des Marcolfus. -
voetnoot1533
f. Nach Verg. Georg. II 467-474, wo dem Landmann nescia fallere uita und werkthätige Frömmigkeit (im Hinblick auf welche solche Mängel, wie die obigen, nachgesehen werden können) nachgerühmt wird. -
voetnoot1534
Vgl. die Beschreibung des Marcolfus. -

voetnoot1535
optata 1535 ‘sinnig ausgewählt’, vgl. 1544 und zu I 341. -
voetnoot1536
optata 1535 ‘sinnig ausgewählt’, vgl. 1544 und zu I 341. -
voetnoot1537
optata 1535 ‘sinnig ausgewählt’, vgl. 1544 und zu I 341. -
voetnoot1538
optata 1535 ‘sinnig ausgewählt’, vgl. 1544 und zu I 341. -
voetnoot1539
optata 1535 ‘sinnig ausgewählt’, vgl. 1544 und zu I 341. -
voetnoot1540
optata 1535 ‘sinnig ausgewählt’, vgl. 1544 und zu I 341. -
voetnoot1541
optata 1535 ‘sinnig ausgewählt’, vgl. 1544 und zu I 341. -
voetnoot1541
Vgl. Alex. Neckam De not. rer. I 4 p. 32 Numquid illa linea diceretur esse, cuius puncta singula per successionem in esse prodeunt, ita quod eius nulla pars tota simul est? -
voetnoot1542
optata 1535 ‘sinnig ausgewählt’, vgl. 1544 und zu I 341. -
margenoot+
f. 41a.
voetnoot1543
optata 1535 ‘sinnig ausgewählt’, vgl. 1544 und zu I 341. -
voetnoot1543
Versschluss aus Verg. Ecl. II 20. -
voetnoot1544
optata 1535 ‘sinnig ausgewählt’, vgl. 1544 und zu I 341. -

voetnoot1545
Priscian. I 1 Vocis differentiae sunt quattuor: articulata, inarticulata, literata, illiterata. Articulata est, quae coartata hoc est copulata cum aliquo sensu mentis eius, qui loquitur, profertur. Inarticulata est contraria, quae a nullo affectu proficiscitur mentis. Literata est, quae scribi potest, illiterata, quae scribi non potest. Inueniuntur igitur quaedam uoces articulatae, quae possunt scribi et intellegi, ut Arma uirumque cano; quaedam, quae non possunt scribi, intelleguntur tamen, ut sibili hominum et gemitus... Aliae autem sunt, quae, quamuis scribantur, tamen inarticulatae dicuntur, cum nihil significent, ut coax, cra; aliae uero sunt inarticulatae et illiteratae, quae nec scribi possunt nec intellegi, ut crepitus, mugitus et similia. -
voetnoot1546
Priscian. I 1 Vocis differentiae sunt quattuor: articulata, inarticulata, literata, illiterata. Articulata est, quae coartata hoc est copulata cum aliquo sensu mentis eius, qui loquitur, profertur. Inarticulata est contraria, quae a nullo affectu proficiscitur mentis. Literata est, quae scribi potest, illiterata, quae scribi non potest. Inueniuntur igitur quaedam uoces articulatae, quae possunt scribi et intellegi, ut Arma uirumque cano; quaedam, quae non possunt scribi, intelleguntur tamen, ut sibili hominum et gemitus... Aliae autem sunt, quae, quamuis scribantur, tamen inarticulatae dicuntur, cum nihil significent, ut coax, cra; aliae uero sunt inarticulatae et illiteratae, quae nec scribi possunt nec intellegi, ut crepitus, mugitus et similia. -
[tekstkritische noot]1552 lacessunt: lacescunt. - 1555 edaci auf Rasur e. - 1558 ędit, 1560. ęsu. -
voetnoot1547
Priscian. I 1 Vocis differentiae sunt quattuor: articulata, inarticulata, literata, illiterata. Articulata est, quae coartata hoc est copulata cum aliquo sensu mentis eius, qui loquitur, profertur. Inarticulata est contraria, quae a nullo affectu proficiscitur mentis. Literata est, quae scribi potest, illiterata, quae scribi non potest. Inueniuntur igitur quaedam uoces articulatae, quae possunt scribi et intellegi, ut Arma uirumque cano; quaedam, quae non possunt scribi, intelleguntur tamen, ut sibili hominum et gemitus... Aliae autem sunt, quae, quamuis scribantur, tamen inarticulatae dicuntur, cum nihil significent, ut coax, cra; aliae uero sunt inarticulatae et illiteratae, quae nec scribi possunt nec intellegi, ut crepitus, mugitus et similia. -
voetnoot1548
Priscian. I 1 Vocis differentiae sunt quattuor: articulata, inarticulata, literata, illiterata. Articulata est, quae coartata hoc est copulata cum aliquo sensu mentis eius, qui loquitur, profertur. Inarticulata est contraria, quae a nullo affectu proficiscitur mentis. Literata est, quae scribi potest, illiterata, quae scribi non potest. Inueniuntur igitur quaedam uoces articulatae, quae possunt scribi et intellegi, ut Arma uirumque cano; quaedam, quae non possunt scribi, intelleguntur tamen, ut sibili hominum et gemitus... Aliae autem sunt, quae, quamuis scribantur, tamen inarticulatae dicuntur, cum nihil significent, ut coax, cra; aliae uero sunt inarticulatae et illiteratae, quae nec scribi possunt nec intellegi, ut crepitus, mugitus et similia. -
voetnoot1548
Über quid schreibt e scilicet sit. -

voetnoot1549
Vgl. zu I 681 f. -
voetnoot1550
Vgl. zu I 681 f. -
voetnoot1551
Vgl. zu I 681 f. -
voetnoot1552
Vgl. zu I 681 f. -
voetnoot1553
Vgl. zu I 681 f. -

voetnoot1554
Vgl. über des Wolfes Schwanken zwischen Mönchthum und Weltlichkeit den Schwank De lupo (Kl. lat. D. p. 58-62), zu seinem Fischessen und Klostereintritt Y n. 2 und 7 (p. LXXIX, LXXXI), zur Schinkenmahlzeit Y n. 1, zu seinem Widerwillen gegen Kochen und Köche Ecbasis 271, Y V 667-686, übrigens findet sich der Grundsatz Nihil coctum comedo auch bei den Mönchen von strengster Enthaltsamkeit (Vitae Patrum III 54). -
voetnoot1555
Vgl. über des Wolfes Schwanken zwischen Mönchthum und Weltlichkeit den Schwank De lupo (Kl. lat. D. p. 58-62), zu seinem Fischessen und Klostereintritt Y n. 2 und 7 (p. LXXIX, LXXXI), zur Schinkenmahlzeit Y n. 1, zu seinem Widerwillen gegen Kochen und Köche Ecbasis 271, Y V 667-686, übrigens findet sich der Grundsatz Nihil coctum comedo auch bei den Mönchen von strengster Enthaltsamkeit (Vitae Patrum III 54). -
voetnoot1556
Vgl. über des Wolfes Schwanken zwischen Mönchthum und Weltlichkeit den Schwank De lupo (Kl. lat. D. p. 58-62), zu seinem Fischessen und Klostereintritt Y n. 2 und 7 (p. LXXIX, LXXXI), zur Schinkenmahlzeit Y n. 1, zu seinem Widerwillen gegen Kochen und Köche Ecbasis 271, Y V 667-686, übrigens findet sich der Grundsatz Nihil coctum comedo auch bei den Mönchen von strengster Enthaltsamkeit (Vitae Patrum III 54). -
voetnoot1557
Vgl. über des Wolfes Schwanken zwischen Mönchthum und Weltlichkeit den Schwank De lupo (Kl. lat. D. p. 58-62), zu seinem Fischessen und Klostereintritt Y n. 2 und 7 (p. LXXIX, LXXXI), zur Schinkenmahlzeit Y n. 1, zu seinem Widerwillen gegen Kochen und Köche Ecbasis 271, Y V 667-686, übrigens findet sich der Grundsatz Nihil coctum comedo auch bei den Mönchen von strengster Enthaltsamkeit (Vitae Patrum III 54). -
voetnoot1558
Vgl. über des Wolfes Schwanken zwischen Mönchthum und Weltlichkeit den Schwank De lupo (Kl. lat. D. p. 58-62), zu seinem Fischessen und Klostereintritt Y n. 2 und 7 (p. LXXIX, LXXXI), zur Schinkenmahlzeit Y n. 1, zu seinem Widerwillen gegen Kochen und Köche Ecbasis 271, Y V 667-686, übrigens findet sich der Grundsatz Nihil coctum comedo auch bei den Mönchen von strengster Enthaltsamkeit (Vitae Patrum III 54). -
voetnoot1559
Vgl. über des Wolfes Schwanken zwischen Mönchthum und Weltlichkeit den Schwank De lupo (Kl. lat. D. p. 58-62), zu seinem Fischessen und Klostereintritt Y n. 2 und 7 (p. LXXIX, LXXXI), zur Schinkenmahlzeit Y n. 1, zu seinem Widerwillen gegen Kochen und Köche Ecbasis 271, Y V 667-686, übrigens findet sich der Grundsatz Nihil coctum comedo auch bei den Mönchen von strengster Enthaltsamkeit (Vitae Patrum III 54). -
margenoot+
f. 41b.
voetnoot1560
Vgl. über des Wolfes Schwanken zwischen Mönchthum und Weltlichkeit den Schwank De lupo (Kl. lat. D. p. 58-62), zu seinem Fischessen und Klostereintritt Y n. 2 und 7 (p. LXXIX, LXXXI), zur Schinkenmahlzeit Y n. 1, zu seinem Widerwillen gegen Kochen und Köche Ecbasis 271, Y V 667-686, übrigens findet sich der Grundsatz Nihil coctum comedo auch bei den Mönchen von strengster Enthaltsamkeit (Vitae Patrum III 54). -
voetnoot1561
Vgl. über des Wolfes Schwanken zwischen Mönchthum und Weltlichkeit den Schwank De lupo (Kl. lat. D. p. 58-62), zu seinem Fischessen und Klostereintritt Y n. 2 und 7 (p. LXXIX, LXXXI), zur Schinkenmahlzeit Y n. 1, zu seinem Widerwillen gegen Kochen und Köche Ecbasis 271, Y V 667-686, übrigens findet sich der Grundsatz Nihil coctum comedo auch bei den Mönchen von strengster Enthaltsamkeit (Vitae Patrum III 54). -
voetnoot1562
Vgl. über des Wolfes Schwanken zwischen Mönchthum und Weltlichkeit den Schwank De lupo (Kl. lat. D. p. 58-62), zu seinem Fischessen und Klostereintritt Y n. 2 und 7 (p. LXXIX, LXXXI), zur Schinkenmahlzeit Y n. 1, zu seinem Widerwillen gegen Kochen und Köche Ecbasis 271, Y V 667-686, übrigens findet sich der Grundsatz Nihil coctum comedo auch bei den Mönchen von strengster Enthaltsamkeit (Vitae Patrum III 54). -
voetnoot1563
Vgl. über des Wolfes Schwanken zwischen Mönchthum und Weltlichkeit den Schwank De lupo (Kl. lat. D. p. 58-62), zu seinem Fischessen und Klostereintritt Y n. 2 und 7 (p. LXXIX, LXXXI), zur Schinkenmahlzeit Y n. 1, zu seinem Widerwillen gegen Kochen und Köche Ecbasis 271, Y V 667-686, übrigens findet sich der Grundsatz Nihil coctum comedo auch bei den Mönchen von strengster Enthaltsamkeit (Vitae Patrum III 54). -
[tekstkritische noot]1566 factis: furtis. - 1568 DE LVPO fehlt. - 1580 insectine: insectile l. -
voetnoot1564
Vgl. über des Wolfes Schwanken zwischen Mönchthum und Weltlichkeit den Schwank De lupo (Kl. lat. D. p. 58-62), zu seinem Fischessen und Klostereintritt Y n. 2 und 7 (p. LXXIX, LXXXI), zur Schinkenmahlzeit Y n. 1, zu seinem Widerwillen gegen Kochen und Köche Ecbasis 271, Y V 667-686, übrigens findet sich der Grundsatz Nihil coctum comedo auch bei den Mönchen von strengster Enthaltsamkeit (Vitae Patrum III 54). -
voetnoot1564
Versschluss aus Verg. Aen. I 392. -
voetnoot1565
Vgl. über des Wolfes Schwanken zwischen Mönchthum und Weltlichkeit den Schwank De lupo (Kl. lat. D. p. 58-62), zu seinem Fischessen und Klostereintritt Y n. 2 und 7 (p. LXXIX, LXXXI), zur Schinkenmahlzeit Y n. 1, zu seinem Widerwillen gegen Kochen und Köche Ecbasis 271, Y V 667-686, übrigens findet sich der Grundsatz Nihil coctum comedo auch bei den Mönchen von strengster Enthaltsamkeit (Vitae Patrum III 54). -
voetnoot1566
Vgl. über des Wolfes Schwanken zwischen Mönchthum und Weltlichkeit den Schwank De lupo (Kl. lat. D. p. 58-62), zu seinem Fischessen und Klostereintritt Y n. 2 und 7 (p. LXXIX, LXXXI), zur Schinkenmahlzeit Y n. 1, zu seinem Widerwillen gegen Kochen und Köche Ecbasis 271, Y V 667-686, übrigens findet sich der Grundsatz Nihil coctum comedo auch bei den Mönchen von strengster Enthaltsamkeit (Vitae Patrum III 54). -
voetnoot1566
Vgl. 1 Reg. II 15 f. -
voetnoot1567
Vgl. über des Wolfes Schwanken zwischen Mönchthum und Weltlichkeit den Schwank De lupo (Kl. lat. D. p. 58-62), zu seinem Fischessen und Klostereintritt Y n. 2 und 7 (p. LXXIX, LXXXI), zur Schinkenmahlzeit Y n. 1, zu seinem Widerwillen gegen Kochen und Köche Ecbasis 271, Y V 667-686, übrigens findet sich der Grundsatz Nihil coctum comedo auch bei den Mönchen von strengster Enthaltsamkeit (Vitae Patrum III 54). -

voetnoot1568
Das Stück ist sicher die Fortsetzung des vorigen: es ist in demselben Tone gleissnerischer Ironie und scheinheiliger Weltentsagung gehalten; der bescheidene Wolf begnügt sich mit den dummen Schafen, verlangt nicht nach dem feineren Wildbret; nur so erklärt sich ferner ante meos 1571, insofern die Hauer des Ebers stärker sind als die Zähne des Wolfes; nur so wird die Beziehung von 1572 auf Y I 689 ff. deutlich, während man nicht begriffe, warum unser Dichter keine Fische fangen wollte. Vgl. auch Hor. Serm. II 2, 9-17. -
voetnoot1568
Versschluss nach Verg. Aen. I 215, auch unten II 567. -
voetnoot1569
Das Stück ist sicher die Fortsetzung des vorigen: es ist in demselben Tone gleissnerischer Ironie und scheinheiliger Weltentsagung gehalten; der bescheidene Wolf begnügt sich mit den dummen Schafen, verlangt nicht nach dem feineren Wildbret; nur so erklärt sich ferner ante meos 1571, insofern die Hauer des Ebers stärker sind als die Zähne des Wolfes; nur so wird die Beziehung von 1572 auf Y I 689 ff. deutlich, während man nicht begriffe, warum unser Dichter keine Fische fangen wollte. Vgl. auch Hor. Serm. II 2, 9-17. -
voetnoot1570
Das Stück ist sicher die Fortsetzung des vorigen: es ist in demselben Tone gleissnerischer Ironie und scheinheiliger Weltentsagung gehalten; der bescheidene Wolf begnügt sich mit den dummen Schafen, verlangt nicht nach dem feineren Wildbret; nur so erklärt sich ferner ante meos 1571, insofern die Hauer des Ebers stärker sind als die Zähne des Wolfes; nur so wird die Beziehung von 1572 auf Y I 689 ff. deutlich, während man nicht begriffe, warum unser Dichter keine Fische fangen wollte. Vgl. auch Hor. Serm. II 2, 9-17. -
voetnoot1570
b‘Nicht scheuche ich mit dem Jagdhorn den Eber auf aus seinem Dickicht’, nach Stellen wie 1 Maccab. VII 46, 3 Reg. XXII 11, Psalm. XLIII 46, Ezech. XXXIV 21. -
voetnoot1571
Das Stück ist sicher die Fortsetzung des vorigen: es ist in demselben Tone gleissnerischer Ironie und scheinheiliger Weltentsagung gehalten; der bescheidene Wolf begnügt sich mit den dummen Schafen, verlangt nicht nach dem feineren Wildbret; nur so erklärt sich ferner ante meos 1571, insofern die Hauer des Ebers stärker sind als die Zähne des Wolfes; nur so wird die Beziehung von 1572 auf Y I 689 ff. deutlich, während man nicht begriffe, warum unser Dichter keine Fische fangen wollte. Vgl. auch Hor. Serm. II 2, 9-17. -
voetnoot1572
Das Stück ist sicher die Fortsetzung des vorigen: es ist in demselben Tone gleissnerischer Ironie und scheinheiliger Weltentsagung gehalten; der bescheidene Wolf begnügt sich mit den dummen Schafen, verlangt nicht nach dem feineren Wildbret; nur so erklärt sich ferner ante meos 1571, insofern die Hauer des Ebers stärker sind als die Zähne des Wolfes; nur so wird die Beziehung von 1572 auf Y I 689 ff. deutlich, während man nicht begriffe, warum unser Dichter keine Fische fangen wollte. Vgl. auch Hor. Serm. II 2, 9-17. -
voetnoot1573
Das Stück ist sicher die Fortsetzung des vorigen: es ist in demselben Tone gleissnerischer Ironie und scheinheiliger Weltentsagung gehalten; der bescheidene Wolf begnügt sich mit den dummen Schafen, verlangt nicht nach dem feineren Wildbret; nur so erklärt sich ferner ante meos 1571, insofern die Hauer des Ebers stärker sind als die Zähne des Wolfes; nur so wird die Beziehung von 1572 auf Y I 689 ff. deutlich, während man nicht begriffe, warum unser Dichter keine Fische fangen wollte. Vgl. auch Hor. Serm. II 2, 9-17. -
voetnoot1574
Das Stück ist sicher die Fortsetzung des vorigen: es ist in demselben Tone gleissnerischer Ironie und scheinheiliger Weltentsagung gehalten; der bescheidene Wolf begnügt sich mit den dummen Schafen, verlangt nicht nach dem feineren Wildbret; nur so erklärt sich ferner ante meos 1571, insofern die Hauer des Ebers stärker sind als die Zähne des Wolfes; nur so wird die Beziehung von 1572 auf Y I 689 ff. deutlich, während man nicht begriffe, warum unser Dichter keine Fische fangen wollte. Vgl. auch Hor. Serm. II 2, 9-17. -

voetnoot1575
Gewöhnlich liess man die Schweissporen der Haut ausser Rechnung und zählte bloss 9 Öffnungen, so Freidank 21, 11 Niun venster ieglich mensche hât, Von den lützel reines gât (vgl. Bezz.), und Ind. 1238 heisst der Körper ‘ein Käfig mit 9 geöffneten Thüren’. - Die Heiligkeit der Zehnzahl ist oft bezeugt, vgl. Greg. Mor. I 16 Denario numero summa perfectionis exprimitur, ferner XXXV 16, in Ezech. II 6, 5, Isidor. Lib. Num. cap. XI, Etym. XI 1, 70. -
voetnoot1576
Gewöhnlich liess man die Schweissporen der Haut ausser Rechnung und zählte bloss 9 Öffnungen, so Freidank 21, 11 Niun venster ieglich mensche hât, Von den lützel reines gât (vgl. Bezz.), und Ind. 1238 heisst der Körper ‘ein Käfig mit 9 geöffneten Thüren’. - Die Heiligkeit der Zehnzahl ist oft bezeugt, vgl. Greg. Mor. I 16 Denario numero summa perfectionis exprimitur, ferner XXXV 16, in Ezech. II 6, 5, Isidor. Lib. Num. cap. XI, Etym. XI 1, 70. -
voetnoot1577
Gewöhnlich liess man die Schweissporen der Haut ausser Rechnung und zählte bloss 9 Öffnungen, so Freidank 21, 11 Niun venster ieglich mensche hât, Von den lützel reines gât (vgl. Bezz.), und Ind. 1238 heisst der Körper ‘ein Käfig mit 9 geöffneten Thüren’. - Die Heiligkeit der Zehnzahl ist oft bezeugt, vgl. Greg. Mor. I 16 Denario numero summa perfectionis exprimitur, ferner XXXV 16, in Ezech. II 6, 5, Isidor. Lib. Num. cap. XI, Etym. XI 1, 70. -
margenoot+
f. 42a.
voetnoot1578
Gewöhnlich liess man die Schweissporen der Haut ausser Rechnung und zählte bloss 9 Öffnungen, so Freidank 21, 11 Niun venster ieglich mensche hât, Von den lützel reines gât (vgl. Bezz.), und Ind. 1238 heisst der Körper ‘ein Käfig mit 9 geöffneten Thüren’. - Die Heiligkeit der Zehnzahl ist oft bezeugt, vgl. Greg. Mor. I 16 Denario numero summa perfectionis exprimitur, ferner XXXV 16, in Ezech. II 6, 5, Isidor. Lib. Num. cap. XI, Etym. XI 1, 70. -
voetnoot1579
Gewöhnlich liess man die Schweissporen der Haut ausser Rechnung und zählte bloss 9 Öffnungen, so Freidank 21, 11 Niun venster ieglich mensche hât, Von den lützel reines gât (vgl. Bezz.), und Ind. 1238 heisst der Körper ‘ein Käfig mit 9 geöffneten Thüren’. - Die Heiligkeit der Zehnzahl ist oft bezeugt, vgl. Greg. Mor. I 16 Denario numero summa perfectionis exprimitur, ferner XXXV 16, in Ezech. II 6, 5, Isidor. Lib. Num. cap. XI, Etym. XI 1, 70. -
voetnoot1580
Gewöhnlich liess man die Schweissporen der Haut ausser Rechnung und zählte bloss 9 Öffnungen, so Freidank 21, 11 Niun venster ieglich mensche hât, Von den lützel reines gât (vgl. Bezz.), und Ind. 1238 heisst der Körper ‘ein Käfig mit 9 geöffneten Thüren’. - Die Heiligkeit der Zehnzahl ist oft bezeugt, vgl. Greg. Mor. I 16 Denario numero summa perfectionis exprimitur, ferner XXXV 16, in Ezech. II 6, 5, Isidor. Lib. Num. cap. XI, Etym. XI 1, 70. -
[tekstkritische noot]1584 quis in arboribus. - 1589 Vor Ext. kl. Rasur. - iure auf Rasur o. - 1590 Induget: Indulget l. - miseranda: miserando.

voetnoot1581
Vgl. I 355 f., 526 ff., II 545 ff., Psalm. CIII 25 reptilia, quorum non est numerus. Eine ähnliche Dekas unzählbarer Dinge bietet Beda Excerpt. (M. XCIV 541) Arena maris, pluuiarum guttae, dies saeculi, aititudo coeli, multitudo stellarum, profunditas terrae et imum abyssi, et capilli capitis, siue plebs hominum uel iumentorum - haec non nisi a deo tantum numeranda sunt. -
voetnoot1582
Vgl. I 355 f., 526 ff., II 545 ff., Psalm. CIII 25 reptilia, quorum non est numerus. Eine ähnliche Dekas unzählbarer Dinge bietet Beda Excerpt. (M. XCIV 541) Arena maris, pluuiarum guttae, dies saeculi, aititudo coeli, multitudo stellarum, profunditas terrae et imum abyssi, et capilli capitis, siue plebs hominum uel iumentorum - haec non nisi a deo tantum numeranda sunt. -
voetnoot1583
Vgl. I 355 f., 526 ff., II 545 ff., Psalm. CIII 25 reptilia, quorum non est numerus. Eine ähnliche Dekas unzählbarer Dinge bietet Beda Excerpt. (M. XCIV 541) Arena maris, pluuiarum guttae, dies saeculi, aititudo coeli, multitudo stellarum, profunditas terrae et imum abyssi, et capilli capitis, siue plebs hominum uel iumentorum - haec non nisi a deo tantum numeranda sunt. -
voetnoot1584
Vgl. I 355 f., 526 ff., II 545 ff., Psalm. CIII 25 reptilia, quorum non est numerus. Eine ähnliche Dekas unzählbarer Dinge bietet Beda Excerpt. (M. XCIV 541) Arena maris, pluuiarum guttae, dies saeculi, aititudo coeli, multitudo stellarum, profunditas terrae et imum abyssi, et capilli capitis, siue plebs hominum uel iumentorum - haec non nisi a deo tantum numeranda sunt. -
voetnoot1585
Vgl. I 355 f., 526 ff., II 545 ff., Psalm. CIII 25 reptilia, quorum non est numerus. Eine ähnliche Dekas unzählbarer Dinge bietet Beda Excerpt. (M. XCIV 541) Arena maris, pluuiarum guttae, dies saeculi, aititudo coeli, multitudo stellarum, profunditas terrae et imum abyssi, et capilli capitis, siue plebs hominum uel iumentorum - haec non nisi a deo tantum numeranda sunt. -
voetnoot1586
Vgl. I 355 f., 526 ff., II 545 ff., Psalm. CIII 25 reptilia, quorum non est numerus. Eine ähnliche Dekas unzählbarer Dinge bietet Beda Excerpt. (M. XCIV 541) Arena maris, pluuiarum guttae, dies saeculi, aititudo coeli, multitudo stellarum, profunditas terrae et imum abyssi, et capilli capitis, siue plebs hominum uel iumentorum - haec non nisi a deo tantum numeranda sunt. -

voetnoot1587
Die ersten drei Zeilen nach Prouerb. XX 20 Qui maledicit patri suo et matri, extinguetur lucerna eius in mediis tenebris, die letzten zwei nach dem Physiologus, vgl. Epiphan. cap. 25 Ciconia... mirabili pietate utrumque parentem in senectute alit, ferner Ambros. Hexaem. V 16, 55, Cassiod. Var. II 14, Isid. Etym. XII 7, 17 und zu Zenob. I 94. -
voetnoot1588
Die ersten drei Zeilen nach Prouerb. XX 20 Qui maledicit patri suo et matri, extinguetur lucerna eius in mediis tenebris, die letzten zwei nach dem Physiologus, vgl. Epiphan. cap. 25 Ciconia... mirabili pietate utrumque parentem in senectute alit, ferner Ambros. Hexaem. V 16, 55, Cassiod. Var. II 14, Isid. Etym. XII 7, 17 und zu Zenob. I 94. -
voetnoot1589
Die ersten drei Zeilen nach Prouerb. XX 20 Qui maledicit patri suo et matri, extinguetur lucerna eius in mediis tenebris, die letzten zwei nach dem Physiologus, vgl. Epiphan. cap. 25 Ciconia... mirabili pietate utrumque parentem in senectute alit, ferner Ambros. Hexaem. V 16, 55, Cassiod. Var. II 14, Isid. Etym. XII 7, 17 und zu Zenob. I 94. -
voetnoot1590
Die ersten drei Zeilen nach Prouerb. XX 20 Qui maledicit patri suo et matri, extinguetur lucerna eius in mediis tenebris, die letzten zwei nach dem Physiologus, vgl. Epiphan. cap. 25 Ciconia... mirabili pietate utrumque parentem in senectute alit, ferner Ambros. Hexaem. V 16, 55, Cassiod. Var. II 14, Isid. Etym. XII 7, 17 und zu Zenob. I 94. -
voetnoot1591
Die ersten drei Zeilen nach Prouerb. XX 20 Qui maledicit patri suo et matri, extinguetur lucerna eius in mediis tenebris, die letzten zwei nach dem Physiologus, vgl. Epiphan. cap. 25 Ciconia... mirabili pietate utrumque parentem in senectute alit, ferner Ambros. Hexaem. V 16, 55, Cassiod. Var. II 14, Isid. Etym. XII 7, 17 und zu Zenob. I 94. -
voetnoot1591
aNach Verg. Aen. III 590. -

voetnoot1592
Romulus II 1, vgl. zu Odo 1a (Zs. f.d.A. XXIII 283), Alex. neckam De nat. rer. II 191 p. 348. -
voetnoot1593
Romulus II 1, vgl. zu Odo 1a (Zs. f.d.A. XXIII 283), Alex. neckam De nat. rer. II 191 p. 348. -
voetnoot1594
Romulus II 1, vgl. zu Odo 1a (Zs. f.d.A. XXIII 283), Alex. neckam De nat. rer. II 191 p. 348. -
margenoot+
f. 42b.
voetnoot1595
Romulus II 1, vgl. zu Odo 1a (Zs. f.d.A. XXIII 283), Alex. neckam De nat. rer. II 191 p. 348. -
[tekstkritische noot]1598 gemescat: gemiscat rad. - 1612 aut unde ita auf Rasur e. -
voetnoot1596
Romulus II 1, vgl. zu Odo 1a (Zs. f.d.A. XXIII 283), Alex. neckam De nat. rer. II 191 p. 348. -
voetnoot1596
f. Vgl. I 326. -
voetnoot1597
Romulus II 1, vgl. zu Odo 1a (Zs. f.d.A. XXIII 283), Alex. neckam De nat. rer. II 191 p. 348. -
voetnoot1598
Romulus II 1, vgl. zu Odo 1a (Zs. f.d.A. XXIII 283), Alex. neckam De nat. rer. II 191 p. 348. -

voetnoot1599
Vgl. I 669 f. Auch der Stricker (Kl. Ged. XII 113 ff.) berichtet, bei Hofe hätten ehedem vier Stühle gestanden: der Stuhl der Alten, der Weisen, der Wohlgeborenen, der Reichen; von diesen stehe gegenwärtig nur noch der letzte, die ersten drei seien von dannen vertrieben. -
voetnoot1599
aAus Prudent. Psychom. 312a. -
voetnoot1600
Vgl. I 669 f. Auch der Stricker (Kl. Ged. XII 113 ff.) berichtet, bei Hofe hätten ehedem vier Stühle gestanden: der Stuhl der Alten, der Weisen, der Wohlgeborenen, der Reichen; von diesen stehe gegenwärtig nur noch der letzte, die ersten drei seien von dannen vertrieben. -
voetnoot1600
Versschluss aus Juvenal VII 182. -
voetnoot1601
Vgl. I 669 f. Auch der Stricker (Kl. Ged. XII 113 ff.) berichtet, bei Hofe hätten ehedem vier Stühle gestanden: der Stuhl der Alten, der Weisen, der Wohlgeborenen, der Reichen; von diesen stehe gegenwärtig nur noch der letzte, die ersten drei seien von dannen vertrieben. -
voetnoot1602
Vgl. I 669 f. Auch der Stricker (Kl. Ged. XII 113 ff.) berichtet, bei Hofe hätten ehedem vier Stühle gestanden: der Stuhl der Alten, der Weisen, der Wohlgeborenen, der Reichen; von diesen stehe gegenwärtig nur noch der letzte, die ersten drei seien von dannen vertrieben. -
voetnoot1603
Vgl. I 669 f. Auch der Stricker (Kl. Ged. XII 113 ff.) berichtet, bei Hofe hätten ehedem vier Stühle gestanden: der Stuhl der Alten, der Weisen, der Wohlgeborenen, der Reichen; von diesen stehe gegenwärtig nur noch der letzte, die ersten drei seien von dannen vertrieben. -
voetnoot1604
Vgl. I 669 f. Auch der Stricker (Kl. Ged. XII 113 ff.) berichtet, bei Hofe hätten ehedem vier Stühle gestanden: der Stuhl der Alten, der Weisen, der Wohlgeborenen, der Reichen; von diesen stehe gegenwärtig nur noch der letzte, die ersten drei seien von dannen vertrieben. -
voetnoot1605
Vgl. I 669 f. Auch der Stricker (Kl. Ged. XII 113 ff.) berichtet, bei Hofe hätten ehedem vier Stühle gestanden: der Stuhl der Alten, der Weisen, der Wohlgeborenen, der Reichen; von diesen stehe gegenwärtig nur noch der letzte, die ersten drei seien von dannen vertrieben. -
voetnoot1606
Vgl. I 669 f. Auch der Stricker (Kl. Ged. XII 113 ff.) berichtet, bei Hofe hätten ehedem vier Stühle gestanden: der Stuhl der Alten, der Weisen, der Wohlgeborenen, der Reichen; von diesen stehe gegenwärtig nur noch der letzte, die ersten drei seien von dannen vertrieben. -
voetnoot1607
Vgl. I 669 f. Auch der Stricker (Kl. Ged. XII 113 ff.) berichtet, bei Hofe hätten ehedem vier Stühle gestanden: der Stuhl der Alten, der Weisen, der Wohlgeborenen, der Reichen; von diesen stehe gegenwärtig nur noch der letzte, die ersten drei seien von dannen vertrieben. -
voetnoot1608
Vgl. I 669 f. Auch der Stricker (Kl. Ged. XII 113 ff.) berichtet, bei Hofe hätten ehedem vier Stühle gestanden: der Stuhl der Alten, der Weisen, der Wohlgeborenen, der Reichen; von diesen stehe gegenwärtig nur noch der letzte, die ersten drei seien von dannen vertrieben. -
voetnoot1609
Vgl. I 669 f. Auch der Stricker (Kl. Ged. XII 113 ff.) berichtet, bei Hofe hätten ehedem vier Stühle gestanden: der Stuhl der Alten, der Weisen, der Wohlgeborenen, der Reichen; von diesen stehe gegenwärtig nur noch der letzte, die ersten drei seien von dannen vertrieben. -
voetnoot1610
Vgl. I 669 f. Auch der Stricker (Kl. Ged. XII 113 ff.) berichtet, bei Hofe hätten ehedem vier Stühle gestanden: der Stuhl der Alten, der Weisen, der Wohlgeborenen, der Reichen; von diesen stehe gegenwärtig nur noch der letzte, die ersten drei seien von dannen vertrieben. -
voetnoot1611
Vgl. I 669 f. Auch der Stricker (Kl. Ged. XII 113 ff.) berichtet, bei Hofe hätten ehedem vier Stühle gestanden: der Stuhl der Alten, der Weisen, der Wohlgeborenen, der Reichen; von diesen stehe gegenwärtig nur noch der letzte, die ersten drei seien von dannen vertrieben. -

voetnoot1612
Auf Horaz Serm. I 3, 86 Odisti et fugis ut Rusonem debitor aeris beruht 1613. - Zu 1614 f. vgl. Papias: Labyrinthus inde dictus, quod nemo labi inde possit, uel quasi labor intus, Ioa. de Ianua: Laberintus dicitur, quia nemo inde posset labi, uel dicitur laborintus per o a labor, oris et intus, quia habet intus laborem. -
margenoot+
f. 43a.
voetnoot1613
Auf Horaz Serm. I 3, 86 Odisti et fugis ut Rusonem debitor aeris beruht 1613. - Zu 1614 f. vgl. Papias: Labyrinthus inde dictus, quod nemo labi inde possit, uel quasi labor intus, Ioa. de Ianua: Laberintus dicitur, quia nemo inde posset labi, uel dicitur laborintus per o a labor, oris et intus, quia habet intus laborem. -
voetnoot1614
Auf Horaz Serm. I 3, 86 Odisti et fugis ut Rusonem debitor aeris beruht 1613. - Zu 1614 f. vgl. Papias: Labyrinthus inde dictus, quod nemo labi inde possit, uel quasi labor intus, Ioa. de Ianua: Laberintus dicitur, quia nemo inde posset labi, uel dicitur laborintus per o a labor, oris et intus, quia habet intus laborem. -
voetnoot1615
Auf Horaz Serm. I 3, 86 Odisti et fugis ut Rusonem debitor aeris beruht 1613. - Zu 1614 f. vgl. Papias: Labyrinthus inde dictus, quod nemo labi inde possit, uel quasi labor intus, Ioa. de Ianua: Laberintus dicitur, quia nemo inde posset labi, uel dicitur laborintus per o a labor, oris et intus, quia habet intus laborem. -
voetnoot1616
Auf Horaz Serm. I 3, 86 Odisti et fugis ut Rusonem debitor aeris beruht 1613. - Zu 1614 f. vgl. Papias: Labyrinthus inde dictus, quod nemo labi inde possit, uel quasi labor intus, Ioa. de Ianua: Laberintus dicitur, quia nemo inde posset labi, uel dicitur laborintus per o a labor, oris et intus, quia habet intus laborem. -
voetnoot1616
f. Vgl. zu I 104. -
voetnoot1617
Auf Horaz Serm. I 3, 86 Odisti et fugis ut Rusonem debitor aeris beruht 1613. - Zu 1614 f. vgl. Papias: Labyrinthus inde dictus, quod nemo labi inde possit, uel quasi labor intus, Ioa. de Ianua: Laberintus dicitur, quia nemo inde posset labi, uel dicitur laborintus per o a labor, oris et intus, quia habet intus laborem. -
[tekstkritische noot]1618 BVBALA, wegen bubali 1619 doch wohl trotz 1 Paralip. XVI 3 carnis bubalae zu ändern. - 1622 mestus nachgetr. e. - 1624 DE HIS fehlt. - 1626 Libere: Liber rad. - 1631 dissimiles: dissimules l. -

voetnoot1618
Romulus IV 18, vgl Hervieux II 165, 227, 282, 361, 472, 558, 806, Du Méril zu Alex. Neckam nr. 36.
voetnoot1619
Romulus IV 18, vgl Hervieux II 165, 227, 282, 361, 472, 558, 806, Du Méril zu Alex. Neckam nr. 36.
voetnoot1620
Romulus IV 18, vgl Hervieux II 165, 227, 282, 361, 472, 558, 806, Du Méril zu Alex. Neckam nr. 36.
voetnoot1621
Romulus IV 18, vgl Hervieux II 165, 227, 282, 361, 472, 558, 806, Du Méril zu Alex. Neckam nr. 36.
voetnoot1622
Romulus IV 18, vgl Hervieux II 165, 227, 282, 361, 472, 558, 806, Du Méril zu Alex. Neckam nr. 36.
voetnoot1623
Romulus IV 18, vgl Hervieux II 165, 227, 282, 361, 472, 558, 806, Du Méril zu Alex. Neckam nr. 36.

voetnoot1624
Lesefrüchte aus Persius und Juvenal: 1625 f. Pers. I 119 Me mutire nefas? nec clam? nec cum scrobe? etc. -
voetnoot1625
Lesefrüchte aus Persius und Juvenal: 1625 f. Pers. I 119 Me mutire nefas? nec clam? nec cum scrobe? etc. -
voetnoot1626
Lesefrüchte aus Persius und Juvenal: 1625 f. Pers. I 119 Me mutire nefas? nec clam? nec cum scrobe? etc. -
voetnoot1627
Lesefrüchte aus Persius und Juvenal: 1625 f. Pers. I 119 Me mutire nefas? nec clam? nec cum scrobe? etc. -
voetnoot1628
Lesefrüchte aus Persius und Juvenal: 1625 f. Pers. I 119 Me mutire nefas? nec clam? nec cum scrobe? etc. -
voetnoot1628
Juvenal IX 103 Serui ut taceant, iumenta loquentur, vgl. Luc. XIX 40. -
voetnoot1629
Lesefrüchte aus Persius und Juvenal: 1625 f. Pers. I 119 Me mutire nefas? nec clam? nec cum scrobe? etc. -
voetnoot1629
Schol. zu Pers. I 119 Mida rex Lydiae fuit, cognitor adhibitus a Marsya et Apolline decertantibus inter se, quorum audita cantilena praeposuit Marsyam. Iratus Apollo damnauit eius stultitiam auribus asininis, quas ab omnium aspectu corona imposita prohibebat. Dum tonderetur autem a suo liberto tonsore, metuens hoc ab eo diuulgari, ei poenam imposuit. Cum silentium quoque intra se continere non posset, scrobem fecit et ita, quod uiderat, intus narrauit. In qua nata est canna, ex qua pastores fecerunt fistulam, et cum ipsi aliquid cantare uellent, fistula tonsoris uerba narrabat, id est: ‘Mida rex auriculas asini habet.’ Quod autem terrae seminibus inculcatum fuerat, hoc ipsum canna cantabat. Vgl. Metam. XI 146-193, Oesterley zu Pauli n. 397. -
voetnoot1630
Lesefrüchte aus Persius und Juvenal: 1625 f. Pers. I 119 Me mutire nefas? nec clam? nec cum scrobe? etc. -
voetnoot1630
aJuvenal IX 112 Nec deerit, qui te.. quaerat. -
margenoot+
f. 43b.
voetnoot1631
Lesefrüchte aus Persius und Juvenal: 1625 f. Pers. I 119 Me mutire nefas? nec clam? nec cum scrobe? etc. -
voetnoot1632
Lesefrüchte aus Persius und Juvenal: 1625 f. Pers. I 119 Me mutire nefas? nec clam? nec cum scrobe? etc. -
voetnoot1632
f. Juvenal IX 107 Quod tamen ad cantum galli facit ille secundi, Proximus ante diem caupo sciet. -
voetnoot1633
Lesefrüchte aus Persius und Juvenal: 1625 f. Pers. I 119 Me mutire nefas? nec clam? nec cum scrobe? etc. -
voetnoot1633
l erklärt ozima durch uilia munuscula quę in foro uen(d)untur. -
voetnoot1634
Lesefrüchte aus Persius und Juvenal: 1625 f. Pers. I 119 Me mutire nefas? nec clam? nec cum scrobe? etc. -

voetnoot1635
Aus dem Physiologies (Epiphan. cap. 9, Spicil. Solesm. III 353, Cahier et Martin Mélanges III 248, Archiv f.K. österr. Geschichtsquellen 1850 p. 578 und sonst) und den Erklärungen der Kirchenväter zu Ierem. XVII 11, vgl. Ambros. Hexaem. VI 3, 13, Epist. I 32, Hieron. ed. Vall. IV 961 (= Hrab. Maur. bei M. CXI 948), Cassiod. Var. II 14, Isid. Etym. XII 7, 63, Freidank 144, 11 ff. -
voetnoot1636
Aus dem Physiologies (Epiphan. cap. 9, Spicil. Solesm. III 353, Cahier et Martin Mélanges III 248, Archiv f.K. österr. Geschichtsquellen 1850 p. 578 und sonst) und den Erklärungen der Kirchenväter zu Ierem. XVII 11, vgl. Ambros. Hexaem. VI 3, 13, Epist. I 32, Hieron. ed. Vall. IV 961 (= Hrab. Maur. bei M. CXI 948), Cassiod. Var. II 14, Isid. Etym. XII 7, 63, Freidank 144, 11 ff. -
voetnoot1637
Aus dem Physiologies (Epiphan. cap. 9, Spicil. Solesm. III 353, Cahier et Martin Mélanges III 248, Archiv f.K. österr. Geschichtsquellen 1850 p. 578 und sonst) und den Erklärungen der Kirchenväter zu Ierem. XVII 11, vgl. Ambros. Hexaem. VI 3, 13, Epist. I 32, Hieron. ed. Vall. IV 961 (= Hrab. Maur. bei M. CXI 948), Cassiod. Var. II 14, Isid. Etym. XII 7, 63, Freidank 144, 11 ff. -
voetnoot1638
Aus dem Physiologies (Epiphan. cap. 9, Spicil. Solesm. III 353, Cahier et Martin Mélanges III 248, Archiv f.K. österr. Geschichtsquellen 1850 p. 578 und sonst) und den Erklärungen der Kirchenväter zu Ierem. XVII 11, vgl. Ambros. Hexaem. VI 3, 13, Epist. I 32, Hieron. ed. Vall. IV 961 (= Hrab. Maur. bei M. CXI 948), Cassiod. Var. II 14, Isid. Etym. XII 7, 63, Freidank 144, 11 ff. -
voetnoot1638
Nach Hor. Serm. II 6, 108 Continuatque dapes. -
voetnoot1639
Aus dem Physiologies (Epiphan. cap. 9, Spicil. Solesm. III 353, Cahier et Martin Mélanges III 248, Archiv f.K. österr. Geschichtsquellen 1850 p. 578 und sonst) und den Erklärungen der Kirchenväter zu Ierem. XVII 11, vgl. Ambros. Hexaem. VI 3, 13, Epist. I 32, Hieron. ed. Vall. IV 961 (= Hrab. Maur. bei M. CXI 948), Cassiod. Var. II 14, Isid. Etym. XII 7, 63, Freidank 144, 11 ff. -
voetnoot1640
Aus dem Physiologies (Epiphan. cap. 9, Spicil. Solesm. III 353, Cahier et Martin Mélanges III 248, Archiv f.K. österr. Geschichtsquellen 1850 p. 578 und sonst) und den Erklärungen der Kirchenväter zu Ierem. XVII 11, vgl. Ambros. Hexaem. VI 3, 13, Epist. I 32, Hieron. ed. Vall. IV 961 (= Hrab. Maur. bei M. CXI 948), Cassiod. Var. II 14, Isid. Etym. XII 7, 63, Freidank 144, 11 ff. -
voetnoot1641
Aus dem Physiologies (Epiphan. cap. 9, Spicil. Solesm. III 353, Cahier et Martin Mélanges III 248, Archiv f.K. österr. Geschichtsquellen 1850 p. 578 und sonst) und den Erklärungen der Kirchenväter zu Ierem. XVII 11, vgl. Ambros. Hexaem. VI 3, 13, Epist. I 32, Hieron. ed. Vall. IV 961 (= Hrab. Maur. bei M. CXI 948), Cassiod. Var. II 14, Isid. Etym. XII 7, 63, Freidank 144, 11 ff. -
voetnoot1642
Aus dem Physiologies (Epiphan. cap. 9, Spicil. Solesm. III 353, Cahier et Martin Mélanges III 248, Archiv f.K. österr. Geschichtsquellen 1850 p. 578 und sonst) und den Erklärungen der Kirchenväter zu Ierem. XVII 11, vgl. Ambros. Hexaem. VI 3, 13, Epist. I 32, Hieron. ed. Vall. IV 961 (= Hrab. Maur. bei M. CXI 948), Cassiod. Var. II 14, Isid. Etym. XII 7, 63, Freidank 144, 11 ff. -
voetnoot1643
Aus dem Physiologies (Epiphan. cap. 9, Spicil. Solesm. III 353, Cahier et Martin Mélanges III 248, Archiv f.K. österr. Geschichtsquellen 1850 p. 578 und sonst) und den Erklärungen der Kirchenväter zu Ierem. XVII 11, vgl. Ambros. Hexaem. VI 3, 13, Epist. I 32, Hieron. ed. Vall. IV 961 (= Hrab. Maur. bei M. CXI 948), Cassiod. Var. II 14, Isid. Etym. XII 7, 63, Freidank 144, 11 ff. -
voetnoot1644
Aus dem Physiologies (Epiphan. cap. 9, Spicil. Solesm. III 353, Cahier et Martin Mélanges III 248, Archiv f.K. österr. Geschichtsquellen 1850 p. 578 und sonst) und den Erklärungen der Kirchenväter zu Ierem. XVII 11, vgl. Ambros. Hexaem. VI 3, 13, Epist. I 32, Hieron. ed. Vall. IV 961 (= Hrab. Maur. bei M. CXI 948), Cassiod. Var. II 14, Isid. Etym. XII 7, 63, Freidank 144, 11 ff. -
voetnoot1645
Aus dem Physiologies (Epiphan. cap. 9, Spicil. Solesm. III 353, Cahier et Martin Mélanges III 248, Archiv f.K. österr. Geschichtsquellen 1850 p. 578 und sonst) und den Erklärungen der Kirchenväter zu Ierem. XVII 11, vgl. Ambros. Hexaem. VI 3, 13, Epist. I 32, Hieron. ed. Vall. IV 961 (= Hrab. Maur. bei M. CXI 948), Cassiod. Var. II 14, Isid. Etym. XII 7, 63, Freidank 144, 11 ff. -
voetnoot1646
Aus dem Physiologies (Epiphan. cap. 9, Spicil. Solesm. III 353, Cahier et Martin Mélanges III 248, Archiv f.K. österr. Geschichtsquellen 1850 p. 578 und sonst) und den Erklärungen der Kirchenväter zu Ierem. XVII 11, vgl. Ambros. Hexaem. VI 3, 13, Epist. I 32, Hieron. ed. Vall. IV 961 (= Hrab. Maur. bei M. CXI 948), Cassiod. Var. II 14, Isid. Etym. XII 7, 63, Freidank 144, 11 ff. -
voetnoot1647
Aus dem Physiologies (Epiphan. cap. 9, Spicil. Solesm. III 353, Cahier et Martin Mélanges III 248, Archiv f.K. österr. Geschichtsquellen 1850 p. 578 und sonst) und den Erklärungen der Kirchenväter zu Ierem. XVII 11, vgl. Ambros. Hexaem. VI 3, 13, Epist. I 32, Hieron. ed. Vall. IV 961 (= Hrab. Maur. bei M. CXI 948), Cassiod. Var. II 14, Isid. Etym. XII 7, 63, Freidank 144, 11 ff. -
voetnoot1647
Ezechiel XXXIII 11 (vgl. XVIII 23, 32) Nolo mortem impii, sed ut conuertatur impius a uia sua et uiuat. -

voetnoot1648
Romulus I 2 (Phaedr. I 1, vgl. Oesterley zu Wendunmuth I 57, Hervieux II 3, 122, 146, 177, 235, 248, 285, 305, 330, 365, 381, 386, 427, 437, 499, 643, 714, 742, 756, 792), früh in das Sprichwort übergeflossen: H a 9, c 25, e 3 Infra quod fluuium turbet, lupus arguit agnum. -
margenoot+
f. 44a.
voetnoot1649
Romulus I 2 (Phaedr. I 1, vgl. Oesterley zu Wendunmuth I 57, Hervieux II 3, 122, 146, 177, 235, 248, 285, 305, 330, 365, 381, 386, 427, 437, 499, 643, 714, 742, 756, 792), früh in das Sprichwort übergeflossen: H a 9, c 25, e 3 Infra quod fluuium turbet, lupus arguit agnum. -
voetnoot1650
Romulus I 2 (Phaedr. I 1, vgl. Oesterley zu Wendunmuth I 57, Hervieux II 3, 122, 146, 177, 235, 248, 285, 305, 330, 365, 381, 386, 427, 437, 499, 643, 714, 742, 756, 792), früh in das Sprichwort übergeflossen: H a 9, c 25, e 3 Infra quod fluuium turbet, lupus arguit agnum. -
voetnoot1651
Romulus I 2 (Phaedr. I 1, vgl. Oesterley zu Wendunmuth I 57, Hervieux II 3, 122, 146, 177, 235, 248, 285, 305, 330, 365, 381, 386, 427, 437, 499, 643, 714, 742, 756, 792), früh in das Sprichwort übergeflossen: H a 9, c 25, e 3 Infra quod fluuium turbet, lupus arguit agnum. -
voetnoot1652
Romulus I 2 (Phaedr. I 1, vgl. Oesterley zu Wendunmuth I 57, Hervieux II 3, 122, 146, 177, 235, 248, 285, 305, 330, 365, 381, 386, 427, 437, 499, 643, 714, 742, 756, 792), früh in das Sprichwort übergeflossen: H a 9, c 25, e 3 Infra quod fluuium turbet, lupus arguit agnum. -
voetnoot1653
Romulus I 2 (Phaedr. I 1, vgl. Oesterley zu Wendunmuth I 57, Hervieux II 3, 122, 146, 177, 235, 248, 285, 305, 330, 365, 381, 386, 427, 437, 499, 643, 714, 742, 756, 792), früh in das Sprichwort übergeflossen: H a 9, c 25, e 3 Infra quod fluuium turbet, lupus arguit agnum. -
[tekstkritische noot]1658 ri/tu. -
voetnoot1654
Romulus I 2 (Phaedr. I 1, vgl. Oesterley zu Wendunmuth I 57, Hervieux II 3, 122, 146, 177, 235, 248, 285, 305, 330, 365, 381, 386, 427, 437, 499, 643, 714, 742, 756, 792), früh in das Sprichwort übergeflossen: H a 9, c 25, e 3 Infra quod fluuium turbet, lupus arguit agnum. -
voetnoot1655
Romulus I 2 (Phaedr. I 1, vgl. Oesterley zu Wendunmuth I 57, Hervieux II 3, 122, 146, 177, 235, 248, 285, 305, 330, 365, 381, 386, 427, 437, 499, 643, 714, 742, 756, 792), früh in das Sprichwort übergeflossen: H a 9, c 25, e 3 Infra quod fluuium turbet, lupus arguit agnum. -
voetnoot1656
Romulus I 2 (Phaedr. I 1, vgl. Oesterley zu Wendunmuth I 57, Hervieux II 3, 122, 146, 177, 235, 248, 285, 305, 330, 365, 381, 386, 427, 437, 499, 643, 714, 742, 756, 792), früh in das Sprichwort übergeflossen: H a 9, c 25, e 3 Infra quod fluuium turbet, lupus arguit agnum. -
voetnoot1657
Romulus I 2 (Phaedr. I 1, vgl. Oesterley zu Wendunmuth I 57, Hervieux II 3, 122, 146, 177, 235, 248, 285, 305, 330, 365, 381, 386, 427, 437, 499, 643, 714, 742, 756, 792), früh in das Sprichwort übergeflossen: H a 9, c 25, e 3 Infra quod fluuium turbet, lupus arguit agnum. -

voetnoot1658
Vgl. I 781. -
voetnoot1659
Vgl. I 781. -
voetnoot1660
Vgl. I 781. -
voetnoot1661
Vgl. I 781. -
voetnoot1662
Vgl. I 781. -
voetnoot1663
Vgl. I 781. -

voetnoot1664
Vgl. I 1455 ff. -
voetnoot1665
Vgl. I 1455 ff. -
voetnoot1666
Vgl. I 1455 ff. -
voetnoot1666
accepto nicht zu lepore gehörig, sondern = sodali. -
margenoot+
f. 44b.
voetnoot1667
Vgl. I 1455 ff. -
voetnoot1668
Vgl. I 1455 ff. -

voetnoot1669
Zwischen der zweizeiligen Exposition und dem wie gewöhnlich einzeiligen Epimythion steht 1671 ff. das Urtheil der Vogelschaar über den Gesang der Eule, die trotz unsäglichen Fleisses (1672 umschreibt den sprichwörtlichen Begriff labor improbus, Verg. Georg. I 145 f.) über ihr eintöniges tu tu (Plaut. Men. 663) nicht hinauskommt. Zu 1674 vgl. Matth. III 12 und oben I 973. -
voetnoot1670
Zwischen der zweizeiligen Exposition und dem wie gewöhnlich einzeiligen Epimythion steht 1671 ff. das Urtheil der Vogelschaar über den Gesang der Eule, die trotz unsäglichen Fleisses (1672 umschreibt den sprichwörtlichen Begriff labor improbus, Verg. Georg. I 145 f.) über ihr eintöniges tu tu (Plaut. Men. 663) nicht hinauskommt. Zu 1674 vgl. Matth. III 12 und oben I 973. -
voetnoot1671
Zwischen der zweizeiligen Exposition und dem wie gewöhnlich einzeiligen Epimythion steht 1671 ff. das Urtheil der Vogelschaar über den Gesang der Eule, die trotz unsäglichen Fleisses (1672 umschreibt den sprichwörtlichen Begriff labor improbus, Verg. Georg. I 145 f.) über ihr eintöniges tu tu (Plaut. Men. 663) nicht hinauskommt. Zu 1674 vgl. Matth. III 12 und oben I 973. -
voetnoot1672
Zwischen der zweizeiligen Exposition und dem wie gewöhnlich einzeiligen Epimythion steht 1671 ff. das Urtheil der Vogelschaar über den Gesang der Eule, die trotz unsäglichen Fleisses (1672 umschreibt den sprichwörtlichen Begriff labor improbus, Verg. Georg. I 145 f.) über ihr eintöniges tu tu (Plaut. Men. 663) nicht hinauskommt. Zu 1674 vgl. Matth. III 12 und oben I 973. -
voetnoot1673
Zwischen der zweizeiligen Exposition und dem wie gewöhnlich einzeiligen Epimythion steht 1671 ff. das Urtheil der Vogelschaar über den Gesang der Eule, die trotz unsäglichen Fleisses (1672 umschreibt den sprichwörtlichen Begriff labor improbus, Verg. Georg. I 145 f.) über ihr eintöniges tu tu (Plaut. Men. 663) nicht hinauskommt. Zu 1674 vgl. Matth. III 12 und oben I 973. -
voetnoot1674
Zwischen der zweizeiligen Exposition und dem wie gewöhnlich einzeiligen Epimythion steht 1671 ff. das Urtheil der Vogelschaar über den Gesang der Eule, die trotz unsäglichen Fleisses (1672 umschreibt den sprichwörtlichen Begriff labor improbus, Verg. Georg. I 145 f.) über ihr eintöniges tu tu (Plaut. Men. 663) nicht hinauskommt. Zu 1674 vgl. Matth. III 12 und oben I 973. -
[tekstkritische noot]1675 quidam. - 1677 Indigum: Indignum l. - 1680 Vor ex ist somnus ausradiert. - 1692 perisce lides zu éinem Wort verbunden. -

voetnoot1675
Zum Eingangsvers vgl. I 693 f. -
voetnoot1676
Zum Eingangsvers vgl. I 693 f. -
voetnoot1676
Dieser schon I 1162 ausgesprochene Gedanke beruht auf Vergils Beschreibung der Zuchtkuh (Georg. III 51 ff.) Optima toruae Forma bouis, cui turpe caput, cui plurima ceruix, Et crurum tenus a mento palearia pendent, die in diesem Zuge schon Hieronymus Epist. 52, 1 bei der Zeichnung seines Greisenbildes benutzte: Nunc iam cano capite, et arata rugis fronte, et ad instar boum pendentibus a mento palearibus, (Georg. II 484) frigidus obsistit circum praecordia sanguis. 1676b Nach Hor. Epist. I 7, 87 bos est enectus arando. -
voetnoot1677
Zum Eingangsvers vgl. I 693 f. -
voetnoot1678
Zum Eingangsvers vgl. I 693 f. -
voetnoot1678
f. Nach Hor. AP. 413 Multa tulit fecitque puer, sudauit et alsit. -
voetnoot1679
Zum Eingangsvers vgl. I 693 f. -
voetnoot1680
Zum Eingangsvers vgl. I 693 f. -
voetnoot1681
Zum Eingangsvers vgl. I 693 f. -
voetnoot1682
Zum Eingangsvers vgl. I 693 f. -
voetnoot1682
Versschluss nach Ovid Met. VIII 9, Boet. Consol. I 1, 11. -
voetnoot1683
Zum Eingangsvers vgl. I 693 f. -
voetnoot1683
Biblisch (Sch 11): Deut. XXV 4 Non ligabis os bouis terentis in area fruges tuas, 1 Cor. IX 9, 1 Tim. V 18 Non alligabis os boui trituranti. -

margenoot+
f. 45a.
voetnoot1684
Über moderne Haartracht handeln auch I 1066 ff. -
voetnoot1685
Über moderne Haartracht handeln auch I 1066 ff. -
voetnoot1686
Über moderne Haartracht handeln auch I 1066 ff. -
voetnoot1687
Über moderne Haartracht handeln auch I 1066 ff. -
voetnoot1687
Nach Verg. Aen. V 88 Nubinus arcus Mille iacit uarios aduerso sole colores. -
voetnoot1688
Über moderne Haartracht handeln auch I 1066 ff. -
voetnoot1689
Über moderne Haartracht handeln auch I 1066 ff. -
voetnoot1689
Ähnlich Juvenal VI 492. -
voetnoot1690
Über moderne Haartracht handeln auch I 1066 ff. -
voetnoot1691
Über moderne Haartracht handeln auch I 1066 ff. -
voetnoot1692
Über moderne Haartracht handeln auch I 1066 ff. -
voetnoot1692
periscelides erklärt l durch ligaturę crurum. -
voetnoot1693
Über moderne Haartracht handeln auch I 1066 ff. -
voetnoot1694
Über moderne Haartracht handeln auch I 1066 ff. -
[tekstkritische noot]1699 suo: suos e. - 1700 Ei: Hei l. - 1703 gegnent: gignant e. - 1707 Hinter manus ein mehrsilbiges Wort ausradiert. - cede: crede l. - 1711 -que nachgetr. e. - 1717 uultero: uualtero. -
voetnoot1695
Über moderne Haartracht handeln auch I 1066 ff. -
voetnoot1696
Über moderne Haartracht handeln auch I 1066 ff. -
voetnoot1696
f. Aus I 855 und fast wörtlich übernommen. -
voetnoot1697
Über moderne Haartracht handeln auch I 1066 ff. -
voetnoot1698
Über moderne Haartracht handeln auch I 1066 ff. -
voetnoot1699
Über moderne Haartracht handeln auch I 1066 ff. -
voetnoot1700
Über moderne Haartracht handeln auch I 1066 ff. -
voetnoot1701
Über moderne Haartracht handeln auch I 1066 ff. -
voetnoot1702
Über moderne Haartracht handeln auch I 1066 ff. -
voetnoot1703
Über moderne Haartracht handeln auch I 1066 ff. -

margenoot+
f. 45b.
voetnoot1704
Vgl. Hor. Serm. I 8; zu 1712 Serm. II 7, 118. -
voetnoot1705
Vgl. Hor. Serm. I 8; zu 1712 Serm. II 7, 118. -
voetnoot1706
Vgl. Hor. Serm. I 8; zu 1712 Serm. II 7, 118. -
voetnoot1707
Vgl. Hor. Serm. I 8; zu 1712 Serm. II 7, 118. -
voetnoot1708
Vgl. Hor. Serm. I 8; zu 1712 Serm. II 7, 118. -
voetnoot1709
Vgl. Hor. Serm. I 8; zu 1712 Serm. II 7, 118. -
voetnoot1710
Vgl. Hor. Serm. I 8; zu 1712 Serm. II 7, 118. -
voetnoot1711
Vgl. Hor. Serm. I 8; zu 1712 Serm. II 7, 118. -
voetnoot1712
Vgl. Hor. Serm. I 8; zu 1712 Serm. II 7, 118. -
voetnoot1713
Vgl. Hor. Serm. I 8; zu 1712 Serm. II 7, 118. -
voetnoot1714
Vgl. Hor. Serm. I 8; zu 1712 Serm. II 7, 118. -
voetnoot1715
Vgl. Hor. Serm. I 8; zu 1712 Serm. II 7, 118. -
voetnoot1716
Vgl. Hor. Serm. I 8; zu 1712 Serm. II 7, 118. -

voetnoot1717
Vgl. Chron. Noualic. II 7-13, Grimm und Schmeller Lat. Ged. p. 105-112, Grimm DS. n. 412 und die französischen Sprichwörter Sortir d'une affaire les brayes nettes, Laisser ses houseaux (L II 155, 162, 170, D 836). -
voetnoot1717
1717 = I 214. -
voetnoot1718
Vgl. Chron. Noualic. II 7-13, Grimm und Schmeller Lat. Ged. p. 105-112, Grimm DS. n. 412 und die französischen Sprichwörter Sortir d'une affaire les brayes nettes, Laisser ses houseaux (L II 155, 162, 170, D 836). -
voetnoot1719
Vgl. Chron. Noualic. II 7-13, Grimm und Schmeller Lat. Ged. p. 105-112, Grimm DS. n. 412 und die französischen Sprichwörter Sortir d'une affaire les brayes nettes, Laisser ses houseaux (L II 155, 162, 170, D 836). -
voetnoot1720
Vgl. Chron. Noualic. II 7-13, Grimm und Schmeller Lat. Ged. p. 105-112, Grimm DS. n. 412 und die französischen Sprichwörter Sortir d'une affaire les brayes nettes, Laisser ses houseaux (L II 155, 162, 170, D 836). -
voetnoot1721
Vgl. Chron. Noualic. II 7-13, Grimm und Schmeller Lat. Ged. p. 105-112, Grimm DS. n. 412 und die französischen Sprichwörter Sortir d'une affaire les brayes nettes, Laisser ses houseaux (L II 155, 162, 170, D 836). -
margenoot+
f. 46a.
voetnoot1722
Vgl. Chron. Noualic. II 7-13, Grimm und Schmeller Lat. Ged. p. 105-112, Grimm DS. n. 412 und die französischen Sprichwörter Sortir d'une affaire les brayes nettes, Laisser ses houseaux (L II 155, 162, 170, D 836). -
voetnoot1723
Vgl. Chron. Noualic. II 7-13, Grimm und Schmeller Lat. Ged. p. 105-112, Grimm DS. n. 412 und die französischen Sprichwörter Sortir d'une affaire les brayes nettes, Laisser ses houseaux (L II 155, 162, 170, D 836). -
voetnoot1724
Vgl. Chron. Noualic. II 7-13, Grimm und Schmeller Lat. Ged. p. 105-112, Grimm DS. n. 412 und die französischen Sprichwörter Sortir d'une affaire les brayes nettes, Laisser ses houseaux (L II 155, 162, 170, D 836). -
voetnoot1725
Vgl. Chron. Noualic. II 7-13, Grimm und Schmeller Lat. Ged. p. 105-112, Grimm DS. n. 412 und die französischen Sprichwörter Sortir d'une affaire les brayes nettes, Laisser ses houseaux (L II 155, 162, 170, D 836). -
voetnoot1726
Vgl. Chron. Noualic. II 7-13, Grimm und Schmeller Lat. Ged. p. 105-112, Grimm DS. n. 412 und die französischen Sprichwörter Sortir d'une affaire les brayes nettes, Laisser ses houseaux (L II 155, 162, 170, D 836). -
voetnoot1727
Vgl. Chron. Noualic. II 7-13, Grimm und Schmeller Lat. Ged. p. 105-112, Grimm DS. n. 412 und die französischen Sprichwörter Sortir d'une affaire les brayes nettes, Laisser ses houseaux (L II 155, 162, 170, D 836). -
voetnoot1728
Vgl. Chron. Noualic. II 7-13, Grimm und Schmeller Lat. Ged. p. 105-112, Grimm DS. n. 412 und die französischen Sprichwörter Sortir d'une affaire les brayes nettes, Laisser ses houseaux (L II 155, 162, 170, D 836). -
voetnoot1729
Vgl. Chron. Noualic. II 7-13, Grimm und Schmeller Lat. Ged. p. 105-112, Grimm DS. n. 412 und die französischen Sprichwörter Sortir d'une affaire les brayes nettes, Laisser ses houseaux (L II 155, 162, 170, D 836). -
voetnoot1730
Vgl. Chron. Noualic. II 7-13, Grimm und Schmeller Lat. Ged. p. 105-112, Grimm DS. n. 412 und die französischen Sprichwörter Sortir d'une affaire les brayes nettes, Laisser ses houseaux (L II 155, 162, 170, D 836). -
voetnoot1731
Vgl. Chron. Noualic. II 7-13, Grimm und Schmeller Lat. Ged. p. 105-112, Grimm DS. n. 412 und die französischen Sprichwörter Sortir d'une affaire les brayes nettes, Laisser ses houseaux (L II 155, 162, 170, D 836). -
voetnoot1731
Über his schreibt l scilicet hostibus. -
voetnoot1732
Vgl. Chron. Noualic. II 7-13, Grimm und Schmeller Lat. Ged. p. 105-112, Grimm DS. n. 412 und die französischen Sprichwörter Sortir d'une affaire les brayes nettes, Laisser ses houseaux (L II 155, 162, 170, D 836). -
voetnoot1733
Vgl. Chron. Noualic. II 7-13, Grimm und Schmeller Lat. Ged. p. 105-112, Grimm DS. n. 412 und die französischen Sprichwörter Sortir d'une affaire les brayes nettes, Laisser ses houseaux (L II 155, 162, 170, D 836). -
voetnoot1734
Vgl. Chron. Noualic. II 7-13, Grimm und Schmeller Lat. Ged. p. 105-112, Grimm DS. n. 412 und die französischen Sprichwörter Sortir d'une affaire les brayes nettes, Laisser ses houseaux (L II 155, 162, 170, D 836). -
voetnoot1735
Vgl. Chron. Noualic. II 7-13, Grimm und Schmeller Lat. Ged. p. 105-112, Grimm DS. n. 412 und die französischen Sprichwörter Sortir d'une affaire les brayes nettes, Laisser ses houseaux (L II 155, 162, 170, D 836). -
voetnoot1736
Vgl. Chron. Noualic. II 7-13, Grimm und Schmeller Lat. Ged. p. 105-112, Grimm DS. n. 412 und die französischen Sprichwörter Sortir d'une affaire les brayes nettes, Laisser ses houseaux (L II 155, 162, 170, D 836). -

[tekstkritische noot]1719 contigat: contingat e. - 1724 Magistiam. - 1736 uetuli auf Rasur l. - 1737 gatas. - Auf 1740 folgt ohne Überschrift und Spatium 1741. - 1741 inde timete auf Rasur e. - liquit: linquit. -
voetnoot1737
Vgl. zu II 136. -
voetnoot1738
Vgl. zu II 136. -
voetnoot1739
Vgl. zu II 136. -
voetnoot1740
Vgl. zu II 136. -
margenoot+
f. 46b.
voetnoot1741
Vgl. Hieron. Epist. 125, 19 Si me uis corrigere delinquentem, aperte increpa, tantum ne occulte mordeas. -
voetnoot1741
Iob XXIV 12 Deus inultum abire non patitur
voetnoot1742
Vgl. Hieron. Epist. 125, 19 Si me uis corrigere delinquentem, aperte increpa, tantum ne occulte mordeas.
voetnoot1743
Vgl. Hieron. Epist. 125, 19 Si me uis corrigere delinquentem, aperte increpa, tantum ne occulte mordeas. -
voetnoot1743
Vgl. II 320.
voetnoot1744
Vgl. Hieron. Epist. 125, 19 Si me uis corrigere delinquentem, aperte increpa, tantum ne occulte mordeas. -
voetnoot1744
Vgl. Matth. XXV 15, 18, 24-30.
voetnoot1745
Vgl. Hieron. Epist. 125, 19 Si me uis corrigere delinquentem, aperte increpa, tantum ne occulte mordeas.
[tekstkritische noot]1749 commoda auf Rasur l. - 1752 socbet: sorbet rad. - 1754 cel bro: cerebro. - 1756 Am linken Rande ist die Gl. uerbum est getilgt und über Vita gesetzt e. - 1757 limen habet, nach Hor. Carm. I 25, 3 amatque Ianua limen, Quae prius multum facilis mouebat Cardines zu berichtigen. - 1763 et nachgetr. -

voetnoot1746
Zum Eingangsverse vgl. Isaias XXI 1 Turbines ab Africo ueniunt.
voetnoot1747
Zum Eingangsverse vgl. Isaias XXI 1 Turbines ab Africo ueniunt.
voetnoot1748
Zum Eingangsverse vgl. Isaias XXI 1 Turbines ab Africo ueniunt.
voetnoot1749
Zum Eingangsverse vgl. Isaias XXI 1 Turbines ab Africo ueniunt. -
voetnoot1749
a Nach Verg. Aen. I 67a.
voetnoot1750
Zum Eingangsverse vgl. Isaias XXI 1 Turbines ab Africo ueniunt.
voetnoot1751
Zum Eingangsverse vgl. Isaias XXI 1 Turbines ab Africo ueniunt. -
voetnoot1751
Zu omnes setzt l scilicet miror, über qui 1760 e quomodo.
voetnoot1752
Zum Eingangsverse vgl. Isaias XXI 1 Turbines ab Africo ueniunt.
voetnoot1753
Zum Eingangsverse vgl. Isaias XXI 1 Turbines ab Africo ueniunt.
voetnoot1754
Zum Eingangsverse vgl. Isaias XXI 1 Turbines ab Africo ueniunt. -
voetnoot1754
b = II 322b.
voetnoot1755
Zum Eingangsverse vgl. Isaias XXI 1 Turbines ab Africo ueniunt. -
voetnoot1755
Versschluss aus Juvenal XIV 136.
voetnoot1756
Zum Eingangsverse vgl. Isaias XXI 1 Turbines ab Africo ueniunt.
voetnoot1757
Zum Eingangsverse vgl. Isaias XXI 1 Turbines ab Africo ueniunt. -
voetnoot1757
ff. Vgl. 2 Ioa. 10 f. -
voetnoot1758
Zum Eingangsverse vgl. Isaias XXI 1 Turbines ab Africo ueniunt.
voetnoot1759
Zum Eingangsverse vgl. Isaias XXI 1 Turbines ab Africo ueniunt.
margenoot+
f. 47a.
voetnoot1760
Zum Eingangsverse vgl. Isaias XXI 1 Turbines ab Africo ueniunt.
voetnoot1761
Zum Eingangsverse vgl. Isaias XXI 1 Turbines ab Africo ueniunt.
voetnoot1762
Zum Eingangsverse vgl. Isaias XXI 1 Turbines ab Africo ueniunt.
voetnoot1763
Zum Eingangsverse vgl. Isaias XXI 1 Turbines ab Africo ueniunt.
voetnoot1764
Zum Eingangsverse vgl. Isaias XXI 1 Turbines ab Africo ueniunt.

voetnoot1765
Vgl. 2 Cor. II 15 (A 271 f.), Phil. IV 18. -
voetnoot1766
Vgl. 2 Cor. II 15 (A 271 f.), Phil. IV 18. -
voetnoot1767
Vgl. 2 Cor. II 15 (A 271 f.), Phil. IV 18. -
voetnoot1768
Vgl. 2 Cor. II 15 (A 271 f.), Phil. IV 18. -

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken