Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Peel omnibus (1969)

Informatie terzijde

Titelpagina van Peel omnibus
Afbeelding van Peel omnibusToon afbeelding van titelpagina van Peel omnibus

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.46 MB)

Scans (21.45 MB)

ebook (3.17 MB)

XML (1.12 MB)

tekstbestand






Editeur

Toon Kortooms



Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Peel omnibus

(1969)–H.H.J. Maas–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 79]
[p. 79]

15

Jan was bij Van der Poorten ingetrouwd.

Na nog vaak heftig geruzie en hooggaand gekijf tegen elkander in, had Marie eindelijk Mien op haar scherpe verwijtingen, zonder enige inhouding op haar moeder losgelaten, toegesnauwd:

‘Doe dan voor mijn part wat ge wilt! Trouw met een schooier of landloper!’

Met een stem, die oversloeg van trillende woede.

Toen met wijs-doening en ernst in gelaat en houding:

‘Maar het zal u nog wel eens berouwen, meisje!’

‘Dan hebt gij er nog niks mee te maken!’ driftte Mien schamperend terug. ‘Men zou zeggen dat het ook jou niet erg meegevallen is. Maar ge hebt toch wel raad geweten. Kijk maar naar u zelf!’

Jan was dadelijk gekomen om te bespreken. Ze zouden dan ook maar niet lang wachten. Er ogenblikkelijk werk van maken om een huisje te vinden. Of, als dat niet ging, maar een paar kamers voor de eerste tijd. Ze konden immers klein beginnen? En zich gemakkelijk wat behelpen. Zolang als ze met hun beiden waren, hadden ze niet veel plaats nodig.

In de eerste dagen, nadat het ‘er door’ was, bleef er nog een mokkend zwijgen tussen hen en vrouw Van der Poorten hangen. Vragen en antwoorden ging kortaf, niet meer dan hoog nodig. Marie moeide d'r zich niet mee. Ze moesten het zelf maar weten. Waren oud en wijs genoeg. Wat kon 't háár schelen! Dat ze maar aandeden.

Dikwijls dreigde de nog laaiende drift los te breken.

't Ergerde Mien verschrikkelijk, dat haar moeder niet uit zich zelf iets zei over de trouwkleren en de uitzet. Ze kon toch ook niet met niks gaan? Ze moest er op de duur wel zelf over beginnen, hoeveel moeite het haar ook kostte. Aarzelend, met gemaakt gekuch van niet weten hoe 't aan te leggen en 't slecht van zich kunnen verkrijgen, hortten de woorden over haar lippen:

‘Moeder, we zullen toch ook wel moeten praten over mijn kleren. Enne... het zal tijd worden...’

‘Ge moet mij niks vragen. Kijk, ik dacht dat ge me niet nodig had.’

Mien voelde het stekelig spotten, dat onder de gewoon-verbaasd doening van het antwoord verborgen lag. En harde woorden toornden in haar op, terwijl de tranen in haar ogen sprongen van ergernis over dat gewilde tergen en pijnigen van die bedekte dwarskopperij. Dat was om iemand gek te maken.

Jan deed alles, wat hij kon, om een uitbarsting te voorkomen. Dat gekijf hinderde hem. 't Moest nu maar uit zijn. Wat was er nou vervelender, dan dat schelden en ruziën onder elkaar? Ook dook dan telkens de angstgedachte weer in hem op, dat Marie iets zou zeggen. Mien kon zo uitvallen en verwijten over de Rooie, en als ze hém dan in 't gekijf

[pagina 80]
[p. 80]

betrok, zou 't wel eens kunnen gebeuren, dat Marie d'r maar alles uitflapte, in d'r kwaadheid. Hij was toch nog bang voor Marie. Die deed met hem wat ze wilde, nog net als toen hij scheper was. Wat was dat toch? Anders had hij dat nooit zo gekend. Of 't ook zo zou zijn met de Rooie? Hij hoopte maar, dat ze de mond hield, anders zou 't nog wat kunnen geven.

Jan deed vriendelijk tegen haar. Maakte ook al eens een woord gekheid tegen d'r. Dan zag hij wel, hoe dat haar aanstond. Haar ogen begonnen te lichten en opeens had ze dan de beste zin en was niet van 'm weg te slaan. Wat kon ze praten, als ze aan de gang kwam.

Nu hij zoveel bij Van der Poorten aan huis was, om alles te overleggen voor het trouwen, gebeurde het vaak, dat zij samen waren, alleen. Hij merkte heel goed, hoe zij daarop loerde. Ofschoon hij voor zulke ogenblikken schrikte, bang voor zichzelf, omdat zij niet van hem af kon blijven en altijd weer begon van een tijdje geleden, durfde hij niet ronduit te zeggen, dat er tussen hen niets meer was en niets meer kón zijn, nu hij met Mien trouwde. Dan zou 't geruzie en geterg weer beginnen. Hij moest zich zo maar houden, langzamerhand zou 't dan wel beter worden, en alles goed zijn onder elkaar. Na het trouwen kwamen ze toch zo dikwijls niet meer bij elkander. Hij voelde ook wel, dat hij goed op zich zelf moest passen, anders liep 't weer mis met hem. Dat Marie ook niet wijzer was. Hij stond toch met haar eigen dochter op trouwen.

Hij had er verschrikkelijk spijt van, dat hij weer met gekheid was begonnen, maar die ruzie en dat van vroeger! Hij hoopte maar, dat die tijd gauw voorbij was. Hij nam zich toch voor, niet meer zo gek met haar te praten. Maar dat baatte niet. Als zij alleen waren, begon Marie er altijd weer over.

Eens kwam ze voor hem staan, heel dicht bij hem, dat hij haar adem voelde. Met een trillende smeking in haar brandende ogen en haar ingehouden zachte stem vol hartstocht, begon ze:

‘Hebt ge me dan helemaal vergeten, Jan? Zeg, denkt ge dan nooit meer eens aan... weet ge wel?’

Een roes van opwinding stuwde met geweldkracht in hem op. Hij kon zijn gedachten niet bij elkaar houden. Wist niet wat te zeggen. De woorden bleven hem zitten in de keel. Hij knikte zwijgend, onbewust, en wilde weggaan. Haar woorden en haar houding brachten een angst over hem, die hij niet recht begreep, alleen vaag in zich voelde, maar die hij wist te moeten ontvluchten, anders zou 't weer de oude weg opgaan met hem en Marie. En dat wilde hij niet, nooit! Mien moest 't eens weten!

Marie riep hem terug.

‘Bent ge kwaad, Jan?’

Toen draaide hij zich om. En begon snel te spreken, gejaagd. Of hij

[pagina 81]
[p. 81]

kwaad was? Hij niet, maar zij was de hele tijd kwaad geweest, sinds hij met Mien vrijde.

Wat had hij haar dan in de weg gelegd? Eerst was hij toch goed genoeg geweest. Waarom was hij nu niet goed voor Mien? Dag aan dag had ze tegen Mien opgespeeld en gescholden en hem van alles gezegd, al wat lelijk was. Nu moest Mien met alle geweld de Rooie nemen. En die meende d'r immers toch niets van. Die zou haar voor de gek houden en haar dan laten zitten. 't Was toch haar dochter. Had de Rooie misschien ertussen gezeten? Die ging er zo over zwetsen in de herbergen.

Neen, de Rooie had er zich niet mee bemoeid, dat moest hij niet denken. En die meende 't ook goed met Mien, en dan was ze toch goed af geweest. Maar dát was 't niet. Zij had altijd zoveel van Jan gehouden, dat wist ie zelf toch ook wel. Nu was toch alles goed, zij stonden op trouwen. Alles moest dan ook maar vergeten zijn. En weer worden als vroeger.

Een paar dagen later begon Marie opeens hartelijk te doen. Sprak druk over alles, vol zorg en deelneming. Of ze helpen kon? Of ze hieraan en daaraan gedacht hadden? 't Was eigenlijk veel beter, als ze geen woning zochten, maar bij vader en moeder introuwden. Dat was voor haar en Van der Poorten veel plezieriger. Niet zo stil en zo alleen. Vader werd ook al oud. Die had dan wat meer aanspraak. En voor Jan en Mien was 't toch ook heel anders. Ze hoefden geen kosten te maken en hadden al die omslag niet nodig. En als Jan op zijn werk was, had Mien altijd gezelschap. Mien was er heel blij om, dat haar moeder weer vriendelijk en goed was. Dat was veel plezieriger in huis. En nu met die drukte voor het trouwen. Ze hadden ook lang genoeg met elkaar gevochten en elkander 't leven zuur gemaakt. 't Was in de laatste tijd wat geweest. Mien had zich wat dikwijls de kop dik geschreid. Haar moeder had haar ook verschrikkelijk geplaagd. Nu moest alles maar vergeten zijn. Zij vond 't ook beter thuis in te trouwen. Ze had er wel eens dikwijler over gedacht, maar met dat dagelijks gesar en geruzie was er natuurlijk geen denken aan. Nu stemde zij dadelijk toe. Zeker, dat was 't best. Zij deed het veel liever dan 't huis uit te gaan. Ze konden heel goed allemaal bij elkaar blijven. Zij vond 't erg gelukkig. Goddank, dat dát al vast uit de voeten was. 't Ging ook niet gemakkelijk om wat passends te krijgen, de woningen waren schaars.

Jan was er eerst niet over te spreken. Hij had met zijn moeder eens overlegd en die raadde het hem sterk af. 't Zou nooit goed gaan op de duur. Dat zou wel de eerste keer zijn. De oude vrouw en de jonge vrouw wilden allebei baas zijn. Dat was nog overal zo geweest. En later, als er eens kinderen waren, dan was 't hier te kort en daar te lang. Zij wist er alles van, hoe dat ging. Nee, nee, dat moest hij niet doen. Nu konden ze nog in vrede van elkander gaan, en als ze in-

[pagina 82]
[p. 82]

trouwden, zouden ze van elkaar wegvechten.

Toen Jan dat allemaal met Mien besprak, werd ze kwaad. Hij moest nou niet zo zijn. Moeder was nu weer goed, dat was toch ook heel anders. Voor moeder en vader en voor hen zelf zou 't erg plezierig zijn, als zij introuwden. Vader en moeder hadden ook niemand dan haar. En wie zou hen later bijstaan, als ze oud werden? Een woning vinden ging ook niet gemakkelijk, dat had Jan zelf al ondervonden. Maar al waren d'r genoeg, zij had er altijd tegen op gezien in het dorp te moeten wonen, al had ze daar eerst ook niet over gesproken. Ze zouden geen ruzie krijgen, met vader en moeder was heel goed om te gaan, heel goed. 't Was niet mooi van Jan, dat hij daarover zoveel te mopperen had. Moest hij nu de ruzie weer aan de gang maken?

't Moest dan maar. Jan durfde zich niet harder ertegen te verzetten, want dan zou de herrie weer beginnen. En nu met Marie en Mien allebei. Hij kon ook niet alles zeggen.

Maar zwaar drukte het vooruitzicht op hem neer. Hij kreeg buien van moedeloosheid. Zonder dat hij 't zelf wist, stond hij soms te staren voor zich heen, overgegeven aan allerlei gedenk. En wist dan later toch niet, wát hij gedacht had. Hij kon er zich geen rekenschap van geven en beproefde het ook niet. Maar er waren ogenblikken, dat er een beklemming om hem hing. Dat introuwen zou zeker niet goed aflopen. Gauw genoeg zou hij een-te-veel zijn bij de Van der Poortens. 't Was hem ook zo vreemd, niet meer zoals eerst, net of hij niks meer om Mien gaf. Hij trouwde ook wel erg jong, had misschien toch beter gedaan met wat te wachten. Zijn moeder had ook wel gelijk, hij kwam daar in een rare boel. Van der Poorten, zo'n ouwe Oostganger, oud en half suf al van de jenever... en Marie... Mien was zeker heel anders, dat was waar. De Rooie zwetste er wel lelijk over, dat was natuurlijk gelogen. Maar dat ze 't nu zo met 'r moeder ging houden! Hij zou er moeten werken voor allemaal en voor de rest niks zijn, werd er gezegd. Allerlei gedachten gemelijkten in hem op. Ezel, die hij was geweest. Stommerik, dat hij zo met zich had laten doen. Hij had toch nog tijd genoeg gehad om te trouwen. De Rooie was veel slimmer. Hij had nergens meer lust in, alles was vervelend, hij had 't land aan de hele boel.

Dan schudde hij het gedenk van zich af en werkte harder nog dan anders. Om te vergeten. 't Was nu toch eenmaal zover. Veranderen ging niet meer of er zou grote herrie van komen. Er moest nu maar vlug voortgemaakt worden. Gauw trouwen en dat er dan maar van kwam wat wilde!

Hansen trok er zich niets van aan. 't Was hém goed, dat ie maar trouwde. Floortje had 't in 't begin niet gaarne gehad. 't Was zo'n raar volk, die Van der Poortens. Niet veel soeps. Dat Jan nu bij die hoop terecht moest komen. Die hadden hem vroeger al bedorven, toen hij nog sche-

[pagina 83]
[p. 83]

per was. Nu zouden ze hem zeker héél ongelukkig maken. En dat introuwen nog daarbij, dat zou niet goed aflopen. Wat ging Jan toch beginnen! Zo jong al trouwen. Als hij zo goed wist, wat trouwen was, als zij, dan zou hij 't wel laten. Maar dat is niemand wijs te maken voordat het te laat is. Wat waren ze toch dom. Zich zo in de ellende en 't leed te gaan storten. Dáár, als zij nog eens jong was, sprong ze nog eer in een diepe kuil dan te trouwen. Wat halen de mensen zichzelf toch een verdriet op de hals, dat ze niet hoefden te hebben. Een gesjouw was het, de hele trouw, anders niet. Wat had ze nu van haar leven gehad? Niets, niets. Hard werken, veel kinderen en veel leed, dat was 't. Een slaaf, een hond was ze geweest, meer niet. Gehoopt had ze, altijd gehoopt dat 't weer eens beter zou worden. Maar 't bleef hetzelfde. Van de ene ellende in de andere. Toen ze veel kinderen kreeg, troostten andere vrouwen haar: dat was niets, ze moest haar ‘tel’ toch hebben. Hoe gauwer ze er dan waren, hoe eer was ze d'r ook af. 't Was een gesukkel geweest, geen ogenblik rust. En dan dat met Jan. En met Hansen. En dan dit kind en dan dat ziek. Bij Hansen kostte alles te veel. Nog eer honger lijden dan 't er van te nemen. Ze had meer armoede gehad dan wat anders, sinds ze getrouwd was. En voor de kinderen kon ze niks krijgen dan met grote ruzie, nog geen voorschootje. Kon zij 't Jan eens allemaal goed zeggen, dat hij 't ook van haar aannam. Hij zou zich nog wel eens bedenken, eer hij zich zo in het verdriet ging zetten. Maar toen eenmaal alles beslist en er toch niets meer aan te veranderen was, werd haar denken afgeleid naar wat er moest gedaan worden voor 't trouwen. Jan moest toch behoorlijk voor de dag komen, dat er later geen gepraat over kwam. Een kast kreeg hij mee, dat was zo 't gebruik. En zijn hemden en zo wat van alles. Als hij niet genoeg inbracht, zou 't geschandaal gauw los zijn. Druk omzorgend beredderde zij ‘zijn uitzet’. 't Kostte wel weer moeite in huis maar zij wilde het goed hebben. Zo'n volk als de Van der Poortens had toch dadelijk wat te zeggen.

Zij zelf kreeg voor de bruiloft een nieuw kleed. Na veel gekijf had ze het losgekregen. Daar was ze kinderlijk blij om. Ze begon zich zelfs op de bruiloft te spitsen.

Dat was het eerste na haar trouw. Met glanzende ogen vertelde zij het aan de buurvrouwen. Allen kwamen de stof bekijken en spraken er over. 't Was een gewichtige gebeurtenis.

‘En Floor krijgt zo'n schoon nieuw zwart kleed! Ja, van echte stof. Ze zal er deftig mee zijn.’

De vrouwen betastten de stof tussen duim en vinger. Waar had ze het gekocht en hoeveel had ze er voor moeten betalen? Wat voor voering ze er bij gebruikte en wat voor knoopjes?

Floor overlegde ernstig met haar, welke naaister het maken zou.

En toen het klaar was, een paar dagen voor de bruiloft, moest zij het

[pagina 84]
[p. 84]

aantrekken en laten zien. De buurvrouwen kringden om haar heen. En streken haar over de rug en over de mouwen. Floor moest zich omdraaien en een paar passen lopen. Ja, 't paste goed. Ze was er fijn mee. Ze mocht zich laten zien op de bruiloft.

Met stralende ogen liet Floor zich bekijken. Opgewonden vertrok ze hier en daar een plooi. En vroeg maar: ‘Goed, nietwaar? Goed, nietwaar?’ En verschikte en liep op en neer, met veel beweeg van niet weten wat te doen.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken