Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Verstooteling (1930)

Informatie terzijde

Titelpagina van Verstooteling
Afbeelding van VerstootelingToon afbeelding van titelpagina van Verstooteling

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.91 MB)

Scans (12.51 MB)

ebook (3.07 MB)

XML (0.35 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Verstooteling

(1930)–H.H.J. Maas–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 179]
[p. 179]

XXVI.

Rozig-wit licht de morgen aan over het dorp. Statig drijft de schitterend-vloeigouden zonnebol in etherischfijne ijlheid van bleekblauwe lucht, àl aangloeiend.

Vlammende stralen streepen vurig op tegen den hemel, goud-glanzende lichttintelingen in overvloed uitsprankelend over velden en daken. Morgenfrischte koelt nog door de natuur, met rustig-zachte ademzuchtjes. De vurig-schitterende goudbol rijst aanhoudend in de doorschijnende vloeilucht, in een krans van blauw-wit glanzende lichtomneveling...

De gewone maandag-morgen-dommel loomt door het dorp heen.

In boezeroen lanteren de mannen wat om het huis, ongewasschen nog, met de haren wild ombossend het hoofd. Wijdgapend van lusteloosheid en katterigheid. Hier en daar staan er een paar bij elkander te praten, hun nog slaapzware leden steun-hangende tegen een tuinhek of een muur. Zij voeren een hortend gesprek, waar de verveling en landerigheid doorheen zeurt, over den vorigen avond. Waar ze geweest zijn. Hoeveel ze wel gedronken hebben. Wie er ruzie gemaakt had, wat er was gebeurd en gezegd...

De werkbroek hangt zakkerig-laag om hun beenen, maar gauw aangeschoten, in de korzelig-kwade stemming van 't ontwaken uit den zwaren roes-slaap.

Van het bed gaat het naar den emmer met water. Dan naar buiten, in de lucht, om het gevoel van benauwde heetheid te verdrijven uit den van haarpijn kloppenden kop.

Kinderrumoer en driftig snibbigen van de vrouwen over het weer-dronken-thuis-gekomen-zijn vergemelijken nog meer hun stemming, ontevreden, mokkend toch al van spijt, dat de Zondag om is, en van de drukkende gedachte aan werken...

[pagina 180]
[p. 180]

In werken hebben ze nog niets geen zin... daar staat de kop niet naar 's Maandags... 't zal tóch wel avond worden, al werken ze dien éénen dag nou eens niet... ze moeten eerst weer aan de werk-dagsche kleeren gewend zijn.

En dan die rommel in huis 's Maandagsmorgens. Alles zoek en alles onderste boven... de vrouwen met kwaai zin sloffend door de overhoope keuken, dadelijk klaar met een snauw...

De Maandag is de vervelendste dag van de heele week.

Daar moesten ze ook nog maar een Zondag van maken, meenen ze. 't Is toch een verloren dag. Dan ook maar rojaal Zondag...

Nou staan ze d'r te hangen en loopen zich te vervelen... Zoo gauw er eenige bij elkaar zijn, lach-vraagt er een, wie een rondje geeft... Omgooien, wie harten-aas krijgt, stelt een ander voor... Dan gaat het naar een café...

De kleeren slonzig om het lijf, de haren warrig om den kop en de bloote voeten in de klompen, klefferen de vrouwen het huis door, met veel lawaai opredderend den maandagmorgen-rommel. De Zondagsche kleeren rijen op de stoelen in alle vertrekken. De boel moet nog omgewasschen worden van gisteren, de kinderen uit het huis geholpen, naar school, het vee gevoerd.

Plotseling rumoert het door het dorp, dat er iemand vermoord is... bij Van der Poorten...

Ineens dringt het gerucht door op alle plaatsen. En alsof alle huizen zich op één teeken leeggeschud hebben, staat de straat vol volk, dat hier en daar bijeen troept onder druk gepraat en geroep.

‘Wie is 't?’

‘Ze zeggen, allemaol van de Van der Poortens...’

‘Neeë, dat's nie waor, Jan Hansen is 't...’

‘Oooo!...’ klinkt het op een langgerekten, stijgend uitgehaalden toon van is-'t-die-maar! ‘D'r is òk niet veul an verlore...’

‘Wie het 't gedaon?... Hoe is 't gekome?’

‘Ze zeggen, dat Van der Poorten 'm mit 'n biel geslagen hit, ie mot 'r nog liggen ien huus net as ie d'r nergevallen is... vanne naacht al um tweeë uur...’

‘En is 't nou uurst uutgekome?...’

[pagina 181]
[p. 181]

‘Jao, net zooë wier 't verteld... en gennen dokter of pastoor of niem'nd is t'er gehaald.’

‘Dat's bar, gemên van dat volk... dat zal 'm nie goed aflooëpe...’

‘Jà, mer Jan mot 'r iengebroke zien um ze allemaol te vermoorde... gisteren aovend nog laat was ie ien 't durp, zo zat as 'n kenon, en kwaod... kwaod...’

‘Jao, jao, d'r hit al lang wat gebroeid... en as zo'ne kèl binne kumt, midden ien de naacht, god wèt wat die wil... ik sloeg 'm ok vur z'ne kop... en ie mot al duk gedreigd hebbe mit brieve...’

‘Jao mer, dalek mit 'n biel, as ze'm nog de beeën kapot geslagen ha'n...’

‘As ge mer ien de nooëd zit...’

Het gepraat en geredeneer verluchtigt langzaam de gemoederen van de even drukkend aangewaarde ontsteltenis.

‘Nou is de baan klaor vur den ‘Rooie’, spot er een. En een gelach davert op.

De mannen zijn klaar-wakker opgeschokt door de trilling, die het plotselinge nieuws gebracht heeft door heel het dorp. Veerkracht is er gevaren door de zooeven nog zakkerig-matte leden. Alle lusteloosheid is weg. Luid sprekend staan ze bij elkander, heel verlevendigd.

‘Koom, laote we mer e glas gaon vatte...’

‘Vooruit mer, 't is toch Maondag...’

‘Jao, en zòwat kumt nie alle dage vur...’

De vrouwen vergeten haar werk en haar kwaai zin.

‘Vader-ien-d'n-hemel, 't is toch wat, zooë te sterve...’

...Eenige oogenblikken later passeeren twee maréchaussee's te paard en het rijtuig van den dokter, in volle vaart.

Troepjes mannen gaan hen achterna. Ze moeten toch eens gaan kijken...

 

* * *

 

De dokter heft Jan op van den vloer. Nu het gezicht vrij komt, gulpt een stroom bloed plassend neer op den grond.

Nauw merkbaar trekt even een trilling van verrassing

[pagina 182]
[p. 182]

over zijn gezicht, terwijl hij haastig zijn onderzoek begint... De gedachte flitst in hem op, dat de wond misschien niet doodelijk was, maar de verslagene gestikt is in zijn bloed, doordat hij aan zijn lot is overgelaten... 't Gebeurt dikwijls zoo, dat een gewonde sterft, omdat niet dadelijk geneeskundige hulp ingeroepen wordt... de ondervinding heeft hem geleerd, hoe dat gaat bij Zondag-avond-vechtpartijen... de een blijft half-dood op den weg liggen, niemand trekt er zich wat van aan... soms gaan de daders na de mishandeling nog zuipen... de ander loopt een paar dagen met een steek of een snee, totdat gevaar-van-sterven intreedt...

‘Afgeloopen,’ zegt ie tot den wachtmeester. ‘Moet al eenige uren geleden gestorven zijn...’

Dan onderzoekt hij nauwkeurig de wonde.

Marie staat naast hem. Met een steen-harden trek in haar verstrakt gezicht, vraagt zij ruw-onverschillig:

‘Is 't gedaon mit'm, mienheeër den dokter?’

Even opziend van zijn werk drift de dokter haar toe, terwijl zijn oogen verontwaardigd flikkeren en hij moeite heeft om de toorn-sidderingen van zijn lichaam te bedwingen:

‘Schaam je, mensch... 't is toch geen beest... heb je dan géén gevoel in je lijf?... 't is toch de man van je dochter en de vader van haar kinderen... wat een verbeestelijking...’

‘M'n dóchter? jao mienheeër d'n dokter, die hit lang genoeg last gehad van de smerlap... ge het gòed praote, mer ge most 's alles weëte...’

Met een schreeuwende stem ratelt zij hem den woordenstroom tegen.

‘Hou je mond maar,’ kortaft hij, en wendt zich om, doorgaande met zijn onderzoek. Een gevoel van walging doorhuivert hem en een donkere gloed van diepe verachting overtrekt zijn oogen.

‘Neeë, dat mot 'k ow nou 's vertelle, mienheeër d'n dokter, wat we van dé vent al gehad hebbe. Ik zeg, gelukkig, dat ie nao de eeuwigheid is, mer de minse zu'n wel wer beginne te schandale, dat willie de schuld zien... de brieven, die ie oos geschreven hit...’

‘Zwijg jij, dadelijk kun je mij vertellen,’ duwt de wacht-

[pagina 183]
[p. 183]

meester tegen haar geratel-met-schelle-kijfstem in, met een kalm strenge toning in zijn stem. En gaat dan voort met Van der Poorten te ondervragen, die met druk geredeneer van wijden woorden-omhaal en heftig gebaar telkens maar wil uitleggen, dat Jan een-vent-van-niks was, hij was altijd een bandiet geweest, iedereen weet, wat voor een sloerie zijn moeder is en hoe die 'm gekregen heeft... en als jongen was ie al een groote deugniet... heeft geen opvoeding gehad...

Dan doft hij zich met de vuist op de borst, zwetsend:

‘Ik heb de keuning gediend... medalje van trouwe dienst, twaalf jaren in den Oost...’

Aanhoudend moet de wachtmeester onderbreken: ‘Dáár hebben we nou niets mee noodig...’

Hem weer met strengheid terug-trekkend tot de gestelde vraag.

Dan antwoordt hij, herhalend: ‘Zelfverdediging, zelfverdediging, wachtmeester... de vrouw hit de brieve bewaard...’

Met intrekken van de schouders en de armen zwaaiend omhoog:

‘Jà, wát mos 'k doen... dàt vraog ik ow's, wachtmeester... as daor zo'ne bezope vent, die vur alles ien staot is, 'ne vent-van-niks, dat hit ie beweze, an 't huus stut te duuveljagen en te dondere, dat ie oos allemaol vermoordt, en dan deur 't raam d'r ien kumt brèke... wat zu'de dan doen?... 't was me lang genoeg... daor ging 'k zitten ien den hoek, zooë...’

En cynisch pakt hij de bijl, neerhurkend in den hoek, om te wijzen, hoe 't was gebeurd...

 

- - - - - - - - - - - - - -

 

Tusschen de twee maréchaussee's in komt Van der Poorten naar buiten, den weg op naar het dorp. De wachtmeester geeft hem de bijl:

‘Daar, draag jij dat maar zelf...’

Onder 't nog-altijd-door druk spreken, àl maar herhalend, zwaait hij de bijl over zijn schouder, onbewogen.

Als hij voorbijgaat langs het volk, dat zich nieuwsgierig bijeentroept voor het huis, begint hij tot de menigte:

‘Zelfverdediging... zelfverdediging... ze make me

[pagina 184]
[p. 184]

niks, de brieve zu'n 't wel uutwieze... die hebbe ze mitgenome...’

- - - - - - - - - - - - - -

Een groote troep is hen op de hielen gevolgd en staat nu voor het raadhuis, waar Van der Poorten is binnengebracht. Mannen en vrouwen. De laatsten luid klagend met uitroepen van: ‘Och God, och Heer!’ en schreiend jammeren, dat 't toch wat is...

Opeens dringen allen zich op naar de plaats, vanwaar luid gesnik gehoord wordt, gevolgd door praten met een zeurige weening in de stem.

Mien duwt zich door de menigte heen, naar 't raadhuis, met een jas over den arm.

Die marechaussee's hadden vader meegenomen, zoomaar, nog niet aangekleed. Dat is schand, dat volk heeft ook géén gevoel, niets geen medelijden met zoo'n ouden man... zij en moeder moeten zich de oogen uit den kop schamen... wat zouën de menschen wel zeggen... zij zouën de schuld krijgen, dat zij vader zóó lieten loopen voor schandaal... maar zij hadden er niets aan kunnen doen... die marechaussee's geven nergens wat om... hebben een hart van steen, zoo'n ouwen mensch nog geen tijd te geven om een jas aan te trekken... met die troebelige drukte in huis hadden zij het vergeten, dat kon iedereen wel begrijpen... zij hadden al wat gehad in 't leven... zóó verschrikkelijk als Jan gedaan had... was net razend geweest dien nacht... had hen allemaal dood willen maken... en dat-ie nou zóó was gestorven... had-ie nog maar alles gehad van een christelijk mensch, vóór zijn dood... dat zou toch veel getrooster zijn... zij hadden hun best genoeg gedaan, wel een uur lang de gebeden der stervenden gelezen...


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken