Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Blauwe damp (1994)

Informatie terzijde

Titelpagina van Blauwe damp
Afbeelding van Blauwe dampToon afbeelding van titelpagina van Blauwe damp

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.01 MB)

Scans (8.68 MB)

ebook (3.10 MB)

XML (0.32 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Blauwe damp

(1994)–Marcel Maassen–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 89]
[p. 89]

Neuken

Zij ligt naakt achterover op bed met haar voeten op de grond, lijdzaam en open, willoos en volstrekt niet thuis. Ik zit voor haar op mijn knieën - hoe vaak heb ik haar al drooggeneukt, elke nacht hetzelfde liedje, hetzelfde dansje, hoe vaak? - zij ligt voor mij open, tot alles en niets bereid en ik weet ook niet beter dan mezelf een beetje te strelen in de hoop dat het nog iets wordt. Te geil, te nerveus. Een beetje strelen totdat het komt, het komt, gauw stoppen want dan wordt hij stijf, ik stop, in m'n hand groeit mijn piemel tot pik, maar hoe stevig ik hem ook omklem, hoe krampachtig ik ook probeer mijn zaad binnen te houden, het mag allemaal niet baten, het komt, ik kom, ik druppel langzaam leeg op haar buik, zonder gevoel, voor eeuwig troosteloos over vruchteloos verschoten kruit. Wat rest mij dan nog behalve dit: gauw hem erin stoppen zolang het nog kan, een beetje lillen, een beetje vloeien. Voor 't eerst in m'n leven heb ik werkelijk geneukt.

Zeventieneneenhalf was ik inmiddels. Met Joke. Joke Soons. Sinds een maand had ik verkering met haar en sinds een maand wist ik dat zij de vrouw was met wie ik voor het eerst zou neuken. Daarom had ik ook verkering met haar, om te neuken. Joke was immers zo geil als boter, dat wist iedereen. En ik had het allemaal al bedacht, wist precies hoe het zou gaan, hoe ik zou komen en hoe zij zou komen en hoe ze zou kreunen. Maar het viel allemaal niet mee.

Na die eerste keer volgden er nog drie of vier keren, even onbeholpen en nietszeggend als onze ontmaagding, en daarna raakte het uit. Joke was toch niet helemaal zoals ik had gedacht dat ze zou zijn, niet zo geil en niet zo ervaren, niet zo knap ook.

 

Ik was laat met seks. Dertien was ik toen ik er voor 't eerst iets mee te maken kreeg. Dat is laat, lijkt mij. Het was tijdens een kamp van Jong Nederland, in Halen. De eerste avond gebeurden er allemaal rare dingen die ik niet begreep. ‘En niet gaan liggen rukken!’ riep een van de leiders toen we gingen slapen. Iedereen lachte en riep dingen terug. Ik had geen flauw idee waar het over ging, stond er een beetje buiten maar deed alsof

[pagina 90]
[p. 90]

ik het allemaal begreep. Een kwartier later, in de tent, lag ik al in m'n slaapzak terwijl de rest nog achter elkaar aan huppelde en elkaars broek omlaag trok. Uiteindelijk zaten ze met z'n allen achter Zoef aan. ‘Pak Zoef!’ had Jos geroepen en iedereen pakte Zoef. ‘Z'n broek uit!’ riep Jos weer. Toen trokken ze zijn broek uit. Ach, de normale spelletjes zoals ik die kende van andere jaren, van andere kampen. Nog even en Zoef zou helemaal naakt zijn en dan zouden ze hem de tent uit gooien. ‘En nu naar buiten!’ riep Jos. Toen werd Zoef naar buiten gegooid. Arme Zoef.

Het is koud buiten. En het miezert. Binnen zitten wij, zijn vrienden, en we lachen nog steeds. Nog steeds, al minstens vijf minuten. Niks zeggen Zoef, niet vragen of je asje-asje-asje-blief weer binnen mag, niet doen want dan mag het zeker niet. Nog even, heel even.

Dan wordt het stil binnen. Iemand fluistert. Anderen fluisteren mee.

‘Laat meer nou in!’

‘Hou je bek Zoef, we kunnen niet slapen als jij de hele tijd staat te lullen.’ (Dat zei ik.) Zoef houdt zijn bek. Wat zijn ze van plan? Wat fluisteren ze?

‘Okee, goed, Zoef mag binnen. Kom maar binnen Zoef!’ Zoef neemt het koord dat aan het wagentje van de ritssluiting is geknoopt in z'n hand en geeft er een rukje aan. Het geeft mee! Hij mag warempel weer binnen. Hij steekt z'n hoofd door het gat en speurt angstig rond. Daar liggen wij, al half slapend, vredig in onze slaapzak en we kijken hem aan.

‘Stel je niet aan man, kom binnen.’

Zoef is een hond, een blote hond. Op handen en voeten komt hij de tent binnen en zo kruipt hij naar zijn eigen hoekje, naar z'n slaapzak en z'n kleren die wij daar voor hem hebben neergelegd, netjes gevouwen en op een stapeltje. Hij zit op z'n kont en trekt z'n knieën op en steekt zijn linkervoet door zijn onderbroek. Nu de rechter nog...

‘Pak 'm!’

We pakken 'm. We springen boven op hem, met zes of zeven man en we houden 'm vast zodat hij niet meer kan bewegen.

‘Z'n benen, hou z'n benen vast, hij schopt verdomme, pak z'n poten!’

[pagina 91]
[p. 91]

‘Jij rechts ik links! Hou z'n armen stil!’

‘Ga op z'n benen zitten!’

Wat raar is: hij schreeuwt niet. Hij huilt niet. Hij knijpt z'n ogen toe en z'n mond, elke spier in zijn lijf trekt samen. Geluid maakt hij niet. Hij is sterk. Met m'n volle gewicht lig ik op zijn rechterbeen en toch schopt hij zich telkens los.

‘Hou godverdomme dat been vast!’ schreeuwt Jos.

Jos zit op zijn bovenbenen. Jos is een cowboy en Zoef een wilde hengst.

‘Rukken Jos! Toe dan, rukken!’

‘Trekken, trek 'm af.’

En Jos trekt Zoef af.

 

Ik wist niet wat trekken was. Of rukken. En van blauwe damp had ik ook nog nooit gehoord. ‘Bij jou komt er alleen maar blauwe damp uit’, had Gerard tegen mij gezegd en iedereen had gelachen. ‘Wacht maar’, dacht ik, ‘jou krijg ik nog wel.’ Maar waar het precies om ging?

Jos had een plan. Dadelijk zouden we Zoef weer binnenlaten en doen alsof er niks aan de hand was en als hij dan binnen was, dan zouden wij hem vasthouden en Jos zou hem aftrekken.

‘Dat durf jij niet’, zei TweedeJos. Maar Jos durfde dat wel - natuurlijk durfde Jos dat - en dat zou hij laten zien. De opwinding was groot. Ook bij mij trouwens, al wist ik dan nog steeds niet wat trekken was.

‘Kom maar binnen Zoef.’

Even twijfelde hij. Zoef keek ons één voor één aan, en pas toen iemand hem aanmoedigde, durfde hij naar binnen te kruipen. Blote Zoef in de opening van de tent, een uitgehongerd zwerfhondje dat wel wil maar niet goed durft: ‘Dat lijkt mij een lekker schijfje worst maar die hand eromheen vertrouw ik niet.’

‘Kom dan Zoef. Zoefie, kom dan!’

En Zoef kwam. Je kunt dat dom noemen en stom. Maar wat moest hij anders? Moest hij de hele nacht buiten blijven zitten, in zijn blote gat, in de regen?

 

Eric en ik kijken elkaar aan. Hij zit op het linkerbeen en ik lig

[pagina 92]
[p. 92]

op het rechterbeen en we kijken elkaar aan en we lachen. Mijn kin rust tussen de gespreide benen van Zoef op het zwarte stoffige grondzeil en als ik mijn hoofd optil, zie ik de kont van Jos die, een centimeter of vijftien voor mij, opveert en neerdaalt maar niet wordt afgeworpen. Wat doet hij?

‘Toe dan! Trek dan!’ (TweedeJos.)

‘Rukken! Laat 'm spuiten!’ (Gerard.)

‘Trekken!’ (Ik.)

En Jos trekt. Jos rukt. En Zoef gaat spuiten.

Met beide armen druk ik het been tegen de grond en vervolgens krabbel ik half overeind zodat ik op het been kan gaan zitten en eindelijk kan zien wat er gebeurt: Jos heeft de piemel van Zoef in z'n hand en trekt eraan.

 

Lang duurde het niet. Een minuut of drie. En spuiten deed Zoef niet.

Wat ik er nou zelf van vond? Gek eigenlijk dat je zoiets niet weet. Ik weet het echt niet. Of ik tijdens het trekken mijn eerste erectie kreeg of pas later die avond, in mijn slaapzak? En was het wel mijn eerste erectie of had ik er al vaker een gehad, zonder het te merken?

In elk geval kwam ik die avond voor 't eerst klaar. Ik lag te rukken in m'n slaapzak maar deed alsof ik sliep. De anderen zaten op hun slaapzak te rukken en bespraken de lengte en de hoeveelheid en de kwaliteit. Blauwe damp was niet goed, begreep ik. Zoef rukte trouwens gezellig mee. (Kan het waar zijn dat zo iemand toch oprecht gelukkig is of wordt? Dat zo iemand razendsnel en heel grondig vergeet? Ik hoop het, intens.) Het was voor 't eerst dat ik mijn eigen plasser rook. Een beetje vies maar toch ook lekker. Dat was precies wat ‘geil zijn’ inhield: vies is lekker. Die avond was ik voor 't eerst geil. Diep weggedoken in m'n slaapzak, met op de achtergrond een geroezemoes van bevriende stemmen, was ik geil en rukte en trok en spoot. Ik kwam klaar. Dat wil zeggen: ik moest opeens heel erg nodig en lekker plassen. Gauw stopte ik met rukken maar het was al te laat. Ik plaste in mijn slaapzak. Pas later bedacht ik dat het geen plas was maar sperma, of blauwe damp.

[pagina 93]
[p. 93]

Boven is het rustig. Ik klop zacht op de deur.

‘Wacht even’, roept Jos, ‘even m'n broek aantrekken.’

Ik wacht.

‘Kom maar binnen.’

Wij gaan naar binnen, ik voorop. Jos en Marie-José zitten naast elkaar op de bank met in hun handen een stel kaarten. Ze zijn aan het toepen. Jos lacht.

‘Wat dachten jullie dat we aan 't doen waren?’ vraagt hij. Marie-José wordt rood.

‘Toepen’, zegt TweedeJos.

Lachend gaan we zitten.

‘Hé grapjas’, zegt Jos tegen mij, ‘ging jij niet een uur geleden even wat te drinken halen? Heb je m'n moeder in slaap geluld?’

‘Rustig eikel, niet lullen, kijk eerst maar eens wat je vriendjes hebben meegebracht.’ Dan wordt er uitgepakt, fles na fles, onder luid gejuich: whisky, Bacardi, tequila, jonge, oude, wodka, gin, nog meer, veel meer, meer dan twintig flessen.

‘Hoe komen jullie daar aan?’ vraagt Jos.

Gerard legt zijn wijsvinger op Jos' lippen: ‘Ssst, er is een dame bij.’

‘Niet zeiken, vertel!’

‘Gekocht’, zegt Eric, ‘netjes gekocht, bij Slijterij Brouns.’

‘M'n piemel. Jullie hebben gejat hè, jullie hebben gejat.’

‘Nee’, zegt Gerard, ‘we hebben niet gejat. We hebben ingebroken.’

Onmiddellijk beginnen Eric en Gerard en TweedeJos hysterisch te lachen terwijl ze ons verwachtingsvol aankijken. Marie-José slaat een hand voor haar mond en Jos, die eerst ongelovig kijkt, begint dan met zijn hoofd te schudden: ‘Zijn jullie gek? Hebben jullie echt ingebroken?’

‘Zeker weten’, zegt Eric.

Jos zwijgt en schudt zijn hoofd.

‘Jullie zijn gek’, zeg ik.

‘Knettergek’, zegt Jos.

Nog even lachen ze door. Dan worden ze stil.

‘Waarom?’ vraagt Gerard, ‘dit is toch geen gekke buit. Hoeveel flessen zijn het, twintig, nog meer? Doe maar 'ns twintig maal vijftien gulden, hoeveel is dat?’

[pagina 94]
[p. 94]

‘Driehonderd gulden’, zegt Jos, ‘wil je voor driehonderd piek de bak in? Stelletje eikels. Jullie zijn eikels.’

‘Jullie zijn echt gek’, besluit Marie-José.

Het wordt stil. Iedereen zit een beetje voor zich uit te staren. Iedereen zwijgt. Totdat Jos een fles Johnnie Walker van tafel neemt, de dop eraf draait en een flinke slok neemt. We wachten.

‘Smaakt anders goed’, zegt hij uiteindelijk.

Dan wordt er weer gelachen, eerst een beetje schuchter, later harder. Onwennig blijft het, met Marie-José erbij. We weten niet goed wat we met haar moeten. Zij voelt zich wel thuis, maakt zelfs grapjes. En gedronken wordt er, eerst rustig, daarna flink.

Het was geen echte homo-avond. Er werd wel gezopen en we spraken ook wel over wijven - minder grof misschien - en we deden dus eigenlijk wat we altijd deden, maar toch was het anders, waren we anders.

We waren liever voor elkaar, meer vrienden van elkaar. Eric werd niet zo vaak afgezeken, niet zo bruut, en de grappen die er werden gemaakt gingen nauwelijks ten koste van iemand. Het was allemaal rustiger en milder, alsof we plotseling niet meer leuker of ruiger of beter dan de anderen wilden zijn, alsof het voldoende was om simpelweg vrienden te zijn en meer niet.

Ik vertrouwde het niet en de anderen waarschijnlijk evenmin. Zolang we elkaar kenden, was elk samenzijn een strijd geweest. Altijd was er een winnaar, iemand die het best had geknikkerd of gevoetbald of gezopen, getongd, leuk was geweest of stoer of iets anders, iemand die erboven uitstak. Meestal Jos. En nu zaten we daar heel gemoedelijk met z'n vijven rond één vrouw, de vrouw van Jos, en we zaten te vertellen en te luisteren, heel gewoon zonder dat het allemaal vreselijk leuk of sensationeel hoefde te zijn. Het was zo gemoedelijk.

Het was vals. Allemaal tijdelijk. Volgende week zouden we er weer zitten, met z'n vijven en zonder Marie-José, en dan zouden we weer zijn zoals we werkelijk waren: gezworen vijanden. Die een hoop lol hebben, samen.

[pagina 95]
[p. 95]

Fout! De week daarop zaten we er weer met Marie-José, en weer waren we mild. We hadden gewoon allemaal even tijd nodig om de subtielere wreedheid te ontdekken, om te leren hoe je elkaar op een volwassen manier naar het leven staat. Uiteindelijk veranderde er met de komst van Marie-José niets in onze vriendschap. Het bleef likken en schoppen, maar op een hoger niveau. Wat is het verschil? Op mijn achtste liet ik fietsbanden leeglopen, op mijn tiende gooide ik ook nog het ventiel weg en toen ik twaalf was, stak ik de banden lek met een zakmes. En toch moesten mijn slachtoffers allemaal naar huis lopen.

Nee, er veranderde niet zo gek veel. Wededen wat andere dingen en we deden de dingen wat anders. Volwassener, vonden we zelf. En volwassen wilden we graag zijn. Dat was eigenlijk wat er veranderde: nog sneller en hardnekkiger probeerden we volwassen te worden. Het woord ‘puberaal’ kwam in zwang. Een heleboel dingen waren puberaal. Vechten kon niet meer. En 's nachts lege bierkratjes jatten van de binnenplaats achter de Edah en ze 's ochtends bij de Spar inleveren, dat kon ook niet meer. Zo'n inbraak bij Slijterij Brouns kon zeker niet meer. Schelden was puberaal. Schaatsen was puberaal. Roken - vroeger een plicht - was puberaal tenzij je kon bewijzen dat je het werkelijk lekker vond. Fortuna Sittard was puberaal. Allemaal dingen die niet meer konden. Maar er waren ook dingen die voortaan moesten. Een brommer bijvoorbeeld: iedereen moest een brommer hebben, geen Kreidler of Yamaha of Zündapp, niet zo'n lts-brommer, maar een doodgewone Vespa en een doodgewone zwarte helm met een klep. Dom van mij trouwens: Toen ik eindelijk tweehonderd gulden had gespaard, ging ik samen met vader een brommer kopen. Normaal stonden er elke week wel zes of zeven Vespa's in de krant maar die week toevallig niet. Wel was er een advertentie waarin een ‘brommer met helm’ werd aangeboden voor honderdvijfenzeventig gulden. Vader en ik gingen kijken. Hij vond het onmiddellijk een prachtbrommer, een veel betere brommer dan die afgeleefde scheve Vespa van Jos, veel degelijker. Het was een oranje Peugeot 103 en er hoorde een groene helm bij, een pispot. Het kon echt niet, dat zei ik ook tegen vader, maar vader praatte

[pagina 96]
[p. 96]

op mij in en uiteindelijk kocht ik een oranje Peugeot 103 en een groene pispot. Ik heb nooit goed nee durven zeggen tegen vader. Toch dapper dat ik er nog op heb gereden, want het was natuurlijk een onmogelijk ding, die brommer van mij. De anderen hebben wat afgelachen. Het was bovendien een heel slechte brommer, ik heb er meer mee stilgestaan dan gereden. Maar goed, zo'n brommer was ook maar een van de vele zaken die tezamen je uiteindelijke positie bepaalden. Toegegeven, mijn Peugeot en mijn helm haalden het niet bij de opgevoerde Vespa van Gerard, maar er moesten ook nog vriendinnen gekozen worden. De zijne haalde het niet bij mijn Anja. Hij kon beter voetballen en ik kon beter leren. Om mij werd vaker en harder gelachen. Uiteindelijk was ik toch zijn meerdere, denk ik. En daar ging het om.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken