Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Literatuurwetenschap (1970)

Informatie terzijde

Titelpagina van Literatuurwetenschap
Afbeelding van LiteratuurwetenschapToon afbeelding van titelpagina van Literatuurwetenschap

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.85 MB)

Scans (4.22 MB)

ebook (3.46 MB)

XML (0.74 MB)

tekstbestand






Genre

sec - letterkunde

Subgenre

studie


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Literatuurwetenschap

(1970)–Frank C. Maatje–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

§ 10 Korte geschiedenis van de literatuurwetenschap (II): de ‘Geistesgeschichte’

Het 19e-eeuwse positivisme bleef ook in de 20e eeuw in de meeste landen van West-Europa de literatuurwetenschap beheersen, en doet dat hier en daar zelfs nog: met name op het gebied van de middeleeuwse letteren is dit het geval. Dit komt vooral eenvoudig daardoor, dat er door de gecompliceerde overlevering van middeleeuwse teksten nog zoveel werk op het gebied van ederen en commentariëren te doen is, dat men aan wat vanuit het perspectief der moderne literatuurwetenschap het eigenlijke werk is, nog nauwelijks toekomt. Daar bovendien de Middeleeuwen-filologie tot een superspecialisme uitgroeide, waarmee zij die zich voornamelijk met de zgn. nieuwere en nieuwste letteren bezighouden, het contact vrijwel verloren, kan de hier gegeven schets der ontwikkeling van de literatuurwetenschap in het algemeen geen volledig recht doen aan de ook in dit onderdeel van het vak ongetwijfeld aanwezige evolutie. Mutatis mutandis geldt dit ook voor de klassieke letteren. Wij beperken ons thans tot de genoemde nieuwere en nieuwste letteren; het zij echter met nadruk vermeld, dat dit niet betekent, dat de mediëvist of classicus ook met een andere literatuurtheorie zou moeten werken dan hij die zich met de nieuwere letterkunde bezighoudt. De categorieën die de theoretische literatuurwetenschap uitwerkt, maken er juist aanspraak op zoveel mogelijk universeel te zijn.

Aan het eind van de 19e eeuw kondigde zich in Duitsland, onder invloed van de filosoof Wilhelm Dilthey, een verandering in het algemeen wetenschappelijk patroon aan, die voor de literatuurwetenschap, het

[pagina 36]
[p. 36]

eerst ook weer in Duitsland, maar later eveneens in andere landen, van beslissende betekenis zou blijken te zijn. Deze verandering betrof, kort gezegd, de losmaking van een groep wetenschappen, die we sindsdien de geestes- of menswetenschappen noemen, uit de invloedssfeer van de natuurwetenschappen. Men begon in te zien dat de vanzelfsprekendheid van het causaliteitsprincipe, dat uit de (toenmalige) natuurwetenschappen was overgenomen, in feite onvoldoende basis had, en stelde dat geestelijke structuren geheel anders opgebouwd zijn dan materiële. Was het de taak van de beoefenaar der natuurwetenschappen, verschijnselen te ‘verklaren’ (erklären bij Dilthey), aan de geesteswetenschappen was het, geestelijke structuren te ‘begrijpen’ (versteken).

Voor de literatuurwetenschap betekende dit de overgang naar de zgn. geesteshistorische (geistesgeschichtliche) fase van haar ontwikkeling, die vooral in Duitsland in de jaren twintig tot grote bloei geraakte. Deze richting in de literatuurwetenschap, die zich concentreerde in het tijdschrift met de welhaast programmatische titel ‘Deutsche Vierteljahrsschrift für Literaturwissenschaft und Geistesgeschichte’ (sedert 1923), vond op Duits terrein ook gemakkelijk aansluiting bij de ontwikkeling in het Duitse geestesleven van de vorige eeuw, nl. van het zgn. Duits filosofisch Idealisme (Hegel, Schelling, Fichte, Schopenhauer).

Van de vier in § 9 onderscheiden aspecten van het positivistisch onderzoek raakten de beide laatste, de ‘filologische’, wat op de achtergrond, en werden de beide eerste als het ware ‘vergeestelijkt’: bij invloed ging het vrijwel steeds om verbanden op het niveau van wat men de gehalt van het werk noemde, dat is dàt aspect van het totaal der betekenissen van een literair werk, dat ons tot bepaalde filosofische onderen achtergronden zou kunnen doen concluderen. Een centrale vraag van de geesteshistorici was dan ook: wat kan men aan het werk aflezen m.b.t. de houding van de auteur t.o.v. de grote levensvragen, de problemen van leven, liefde en dood. R. Unger voerde hiervoor het veelzeggende begrip probleemgeschiedenis in.

Daarbij bleef de opvatting van het documentair karakter van het literaire werk bestaan, maar wel werd het werk nu in de eerste plaats als document van geestelijke kenmerken van de tijd waarin het is ontstaan gezien, als document van wat we sinds Herder en Hegel de ‘Zeitgeist’ noemen. Daardoor was het object van de geesteshistorici vaak eer wat er ‘achter’ het literaire werk zit, het complex van ideeën waarvan het de uitdrukking heette te zijn, de ‘Weltanschauung’, dan de esthetische kwaliteiten van het werk zelf.

Is hiermee al op het vlak van de literatuurwetenschap zelf, zoals wij die hier opvatten, voldoende aangeduid welke bezwaren tegen de op-

[pagina 37]
[p. 37]

vattingen betreffende het object van de geesteshistorici kunnen worden ingebracht, er zijn ook ernstige bedenkingen te uiten tegen de gehele tweedeling geestes-/natuurwetenschappen, althans, vanuit ons hedendaags perspectief gezien. Zij die vandaag de dag nog met Diltheys tegenstelling opereren (en dat zijn er in de geesteswetenschappen velen) zetten zich nog steeds af tegen een soort natuurwetenschap, die al lang verouderd is. Immers, de hedendaagse natuurwetenschappen kunnen al lang niet meer uit hun empirische observatie onbetwijfelbare conclusies trekken; ook zij werken met stelsels van hypothesen, met theorieën en modellen, waarvan ze veelal niet met zekerheid kunnen zeggen of deze aan de werkelijke materiële structuur beantwoorden. Anderzijds is gebleken dat de zgn. geesteswetenschappen rustig gebruik kunnen maken van door de natuurwetenschappen en met name door de wiskunde ontwikkelde bewerkingsprocedures (zoals de ‘symbolische logica’), zonder dat men bang behoeft te zijn, het object in zijn typische geaardheid aan te tasten, te denatureren. Ook heeft de snelle ontwikkeling van de computertechniek ons doen inzien, dat wat een gecompliceerdheid van kwalitatieve aard leek, vaak te herleiden is tot een louter kwantitatieve gecompliceerdheid of althans te beschrijven valt in termen van kwantitatieve gecompliceerdheid.

Bibliografische aantekeningen

Zie over het begrip zeitgeist: J. Kamerbeek Jr., Geschiedenis en problematiek van het begrip ‘tijdgeest’.

 

Over Dilthey als voorloper der geistesgeschichtliche richtung in de literatuurwetenschap (‘Dichtung als Lebensdeutung’, als ‘Metaphysik des Lebens’) en over het programmatische begrip problemgeschichte handelt R. Unger in zijn artikel Literaturgeschichte als Problemgeschichte.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken