Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Den Lusthof der gheestelicke oeffeninghen (1617)

Informatie terzijde

Titelpagina van Den Lusthof der gheestelicke oeffeninghen
Afbeelding van Den Lusthof der gheestelicke oeffeninghenToon afbeelding van titelpagina van Den Lusthof der gheestelicke oeffeninghen

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (5.05 MB)

ebook (6.71 MB)

XML (0.97 MB)

tekstbestand






Genre

non-fictie

Subgenre

bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Den Lusthof der gheestelicke oeffeninghen

(1617)–Lodewijk Makeblijde–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende
[pagina 331]
[p. 331]

Ghebeden
Die men lesen sal, als men het H. Sacrament begheert te ontfanghen.

I. Ghebedt
Voor het ontfanghen van het Heylich Sacrament.

O Mijnen alder-minnelicksten Salich-maker Iesu, wien ick als heden begheere oodtmoedelick te ontfanghen. V is kennelick mijne kranckheydt, mijne broosheydt, ende den grooten noodt mijnder siele. Ghy weet hoe veel quaedts ick gedaen hebbe: ende hoe dickwijls dat ick met sonden beswaert, ende besmet ben gheweest: die my oock nu grootelicks onstellen, ende bedroeuen. Daerom kome ick tot v, o mijnen Heere ende Godt, oodtmoedelick biddende uwe oneyndelicke goedtheydt, om remedie ende troost te verkrijghen: want ghy alleen zijt, die my volkomenlick kondt verlichten ende ghenesen. Ick ben hier voor v, als een arme behoeftighe, sondighe creature, begheerende gracie ende bermherticheydt: ende bidde v, door de liefde die ghy voor mijn siele steruen-

[pagina 332]
[p. 332]

de my bewesen hebt, dat ghy my wilt vermaken met v alder-heylichste lichaem ende dierbaer bloedt, ende mijn vervrosen herte verwermen met den viere uwer Godtlicker liefde, ende verlichten met de claerheyt uwer tegenwoordicheydt. O weerdich Sacrament, daer de eewighe salicheydt mijnder siele in besloten is: suyvert my van alle sonden, op dat ick v, met een onbevleckt herte, mach ontfanghen. Mijn arm hongherich herte verwacht uwe komste: want ghy zijt de waerachtighe spijse, die de siele versaedt met gracie, voedt met deuotie, ende versterckt in alle godtlicke wercken. Denckt o Heere, op my, die ghy met uwen kostelicken bloede verlost hebt. Het mishaeght my uyt gantscher herte, dat ick v vertorent hebbe, ende begheere my te beteren, ende mijn sondich leuen te kastijden. Wilt my verstercken in desen goeden wille, die ic door uwe gracie in my ghevoele: gheeft my tijdt van penitentie, ende uwe hulpe om die te volbrenghen: ende en laet my nu met hongher ende dorst van v niet gaen: wilt mijn siele met uwe teghenwoordicheydt versaden, ende gheuen dat dese heylighe mededeelinghe uwes weerdighen lichaems ende bloedts, my mach wesen een suyveringhe van al mijne sonden, een verdrijuen van alle idele weereldtlicke ende vuyle ghepeysen, een salich beghinsel ende voedtsel van goede werc-

[pagina 333]
[p. 333]

ken, eene bescherminghe voor alle teghenspoedt, een verwinninghe van alle bekoringhen des vleeschs, der weereldt, ende des duyvels, ende een ghestadighe hulpe, om altijdt tot v te schicken al mijne ghepeysen, woorden, wercken, ende gheheel mijn leven. Amen.

II. Ghebedt
Voor de ontfanghenisse.

O Soeten minnelicken Heere, mijnder sielen bewaerder: steunende op uwe grondeloose bermherticheydt, ende op alle uwe Heylige verdiensten, presentere ick my voor v: ende in de selue liefde, met de welcke ghy v selven gaeft in het laetste auondt-mael uwe Discipelen: soo begheere ick nu, met oodtmoedigher herte, v te ontfanghen, ende te leyden in de kamer mijnder siele, ende v dan te doen alle die eere ende weerdicheydt, die een pure creature, oneyndelick in haren Schepper ghehouden zijnde, haren Godt doen mach. Voorkomt my, o Heere, bermhertelick met uwe gracie, ende helpt my genadelick om die te volbrenghen: op dat uwe komste tot my, wesen mach tot lof der Heyligher Drijvuldicheydt, tot ver-blijdinghe ende glorie van alle uwe Heylighen, tot verlossinghe der sielen, die in het vaghe-vier lijden, tot beteringhe der sondaren, tot versterckinghe der recht-veerdighen, tot ver-

[pagina 334]
[p. 334]

troostinghe der bedruckten, ende tot eene gheheele vergheuenisse van alle mijne sonden, ende vernielinghe van alle mijne versuymenissen, ende tot eenen opentlicken voordt-ganck in alle deuchden. Amen.

III. Ghebedt
Tot onse lieue Vrouvve.

ICk bidde v, o edele Koninghinne Maria, door de groote vreughdt, daer v herte mede vervult wierdt, ende door de soeticheyt, daer v edele siele mede verlicht wierdt, doen ghy den eenighen Sone des eewighen Vaders in v maechdelick lichaem ontfinckt: dat ghy v gheweerdighen wilt my te helpen, dat ick nu de ghebenedijde vrucht uwes lichaems oock ontfanghen mach, tot salicheydt mijnder siele, ende met hem soo vereenicht worden, dat ick in hem, ende hy in my in der eewicheydt mach leuen. Amen.

IIII. Ghebedt
Voor het ontfanghen des Heylighen Sacraments.

O Mijnen Godt ende verlosser Iesu, ick kome oodtmoedelick tot v, gheheel kranc ende mismaeckt: als een arm verdooldt kint

[pagina 335]
[p. 335]

tot mijnen alderliefsten Vader: als een arme ontrouwe bruydt, tot den minnelicksten ende bloedighen bruydeghom mijnder siele: als een arm kranck mensch tot den oppersten medecijn, die my alleen kan helpen: als den bedruckten ende mistroostighen, tot v mijnen alderliefsten verstrooster: ende als een die verhonghert is, tot de versadinghe ende het leuen mijnder siele. O mijnen Godt die my verlost hebt met uwen kostelicken bloede, ende gemaeckt hebt een Christen mensch, in desen tijdt der gracie om v te dienen: komt tot my uwe arme creature, ende en wilt niet langher beyden: stort in my uwe godtlicke gracie, die my met v versoene, mijne krancheydt ghenese, mijn siele vertrooste, ende krachtelick spijse. Vernieut in my de heylicheydt ende suyverheydt van uwe Engelen, de vierige devotie ende liefde van alle uwe ghebenedijde vrienden ende uyt-verkorene, die oyt gheweest hebben, nu zijn, ende immers wesen sullen: op dat ick verciert wesende met dese godtlicke vol-maecktheydt, v weerdelick soude moghen ontfanghen, in de eenicheydt van de liefde, met de welcke ghy v heylich lichaem ende dierbaer bloedt uytghedeelt hebt uwen Apostelen, ende alle uwe Heylighen oyt ghenut hebben. Dit verhopende presentere ick my met een diep verloochenen mijns selfs, ende beschaemtheydt mijnder ondanckbaerheyt voor uwe Godt-

[pagina 336]
[p. 336]

licke teghenwoordicheydt, wilt my besoecken in uwe ghenade, ende tot mijne salicheydt in alles dat v behaghelick is verstercken.

Ghebeden
Als men knielt aen de tafel des Heeren.

O Lieven Heere, ick begheere v te ontfanghen in de ghedenckenisse van v heylige passie, ende bittere doodt: tot de behoudenisse van mijne siele ende lichaem, nu ende in de ure mijnder doodt.

Dat heylich weerdich lichaem, ende dat ghebenedijdt bloedt ons liefs Heeren Iesu Christi, moet bewaren mijn siele, ende die brenghen in dat eewich leuen. Amen.

Gaet in mijn siele, o eewich leuen, eewige soeticheydt, eewighe salicheydt, godtlicke reynicheydt, opperste heylicheydt. Maeckt my vierich in uwe liefde, ende leert my alle aertsche dinghen versmaden: op dat ick v ghestadelick mach aenhanghen, ende ghy my eewelick moocht besitten. Amen.

Ghebedt
Tot het heylich Sacrament, dat in ons rust.

WEest ghegroet alder-salichste spijse ende voedinghe der flauwer sielen. Ick offe-

[pagina 337]
[p. 337]

re v dat march mijnder herte ende siele, tot uwen eewighen loue. Ende ick bidde v, o alder-vermakelickste Iesu, door het binnenste uwer ontfermherticheydt, dat ghy die liefde, met de welcke ghy tot my gekomen zijt, niet en laet sonder vrucht: maer ver-eenicht my soo met v, dat ick noch in voorspoedt, noch in teghenspoedt nimmermeer van v en scheyde. O blijden gast mijnder siele! och oft my moghelick ware v soo groote weerdicheydt te bewijsen, als v oyt van alle uwe creaturen bewesen is! Ick begheere, met alle de krachten mijnder siele, ende het binnenste mijns herte, gheheel ende volkomenlick in v verandert te worden, my seluen te haten, ende my met v aen het cruyce te naghelen, ende al dat bloedt van mijn lichaem in uwe liefde te verteeren. Ontsteeckt my met uwe soete teghenwoordicheydt, in de begheerte der hemelscher dinghen, op dat ick my verghetende, v alleen mach louen. Amen.

Dancksegghinghe nae het ontfanghen van het H. Sacrament.

O Mijnen alder-oppersten Heere Iesu Christe, ick dancke v met alle de krachten mijnder siele, dat het v belieft heeft my arme sondighe creature, door uwe groote bermherticheydt te voorderen tot uwe Heylighe tafel, ende met v heylich lichaem ende

[pagina 338]
[p. 338]

bloedt te spijsen. Ick bidde v oodtmoedelic, door uwe on-eyndelicke goedtheydt, dat my dese Heylighe ende salighe spijse niet en zy tot mijn oordeel oft verdoemenisse: maer tot salicheydt mijnder siele, tot ghesontheyt mijns lichaems, ende tot vergheuenisse van alle mijn sonden. Datse my zy een wapen des gheloofs, ende schildt der goede wercken, eenen breydel van alle sinnelicke ende vleeschelicke begheerten, ende een afschudsel van al dat onbehoorlick is: een vermeerderinghe der oodtmoedicheydt, ghehoorsaemheyt, verduldicheydt, deuotie, liefde, reynicheydt, ende van alle andere deuchden: Eene verlichtinghe mijns verstandts, ontstekinghe der goeder begheerten, versterckinghe der gracien, medecijne des gheestelicken leuens: Een bescherminghe teghen alle listen, bedroch ende aenstoot mijnder sien-licker ende on-sienlicker vijanden: Eene ghestadighe vereeninghe met v mijnen Heere ende Godt, ende een salich eynde mijns leuens. Verleent my gracie, dat ick door uwe komste mach alle sonden haten, al uwe gheboden onder-houden, ende in het eynde mijns leuens weerdich wesen dese hemelsche spijse te ontfanghen, ende door uwe H. Enghelen gheleydt te worden in dat opperste auondtmael, daer ghy uwen Heylighen zijt een waerachtich licht, ende volkomen blijdschap, regnerende met uwen Vader, ende

[pagina 339]
[p. 339]

den Heylighen Gheest in der eewicheydt. Amen.

Op-offeringhe nae het ontfanghen.

ICk offere v, o hemelschen Vader, uwen minnelicken eenighen Sone, in de selue liefde, met de welcke ghy ons hem ghegheven hebt: voor al uwe benedictien ende ghenaden, die ghy my bewesen hebt: ende tot eenen eewighen lof, die ick v schuldich ben: ende voor alle mijn ghebreken, met de welcke ick v oyt vergramt hebbe.

Ander ghebedt nae de Communie.

O Iesu Christe, milden uyt-beelder aller benedictien ende goeden, die niemandt en versmaedt, die tot v met oprechte begheerte komt: Ghy zijt die eewighe waerheydt die ghesproken heeft: Eer, dat sy tot my roepen, soo sal ick segghen, Hier ben ick. Al zijt ghy mildt in alle uwe gauen, nochtans zijt ghy aldermilst in het gheuen van v seluen. Ghy en zijt geen uyt-nemer der persoonen: maer wie met leedtwesen sijnder sonden, ende reyne siele tot v komt, die vervult ghy met uwe lieflicke teghenwoordicheydt. V moeten loven al uwe creaturen voor die gracie, dat ghy my hebt komen besoecken, om my door

[pagina 340]
[p. 340]

v, in v te verstercken. Ick gheue my gheheel ouer uwe ghenade. Druckt v Heylighe wonden aen de stinckende wonden mijnder siele, ende laet het precieus bloedt uwes herten op mijn kranckheydt druppen, ende ick sal gesont worden. O minnelicken ghesontmaker, ghy en hebt noyt tot iemanden in-ghegaen, sonder daer uwe benedictie, gratie, ende weldaden uyt te storten: daerom en wilt my niet weygheren, dat ghy een ieghelick bewijst. Ghy en hebt niet alleen eene benedictie te gheven ghelijck Isaack, maer veel: want in v woont de volheyt der Godtheyt, uyt de welcke scheppen alle die noodt hebben. Daerom en sal ick v niet laten: ghy en ghebenedijdt my eerst: ende ick sal v volgen, waer dat ghy my roept, tot uwer eere, ende salicheydt mijnder siele. Amen.

Ander nae de Communie tot Maria de Moeder Godts.

O Machtighe vrouwe der weereldt Maria, Moeder Godts, ghebenedijdt bouen alle vrouwen op der aerden, verheuen bouen alle Heylighen in den hemel: Ick bidde v, met oodtmoedigher herten, dat ghy met het gheheel hemelsch heyr, uwen lieuen Sone, die ick nu in het heylich Sacrament ont-

[pagina 341]
[p. 341]

fanghen hebbe, voor my, van dese on-begrijpelicke wel-daedt sijnder komste tot my, wilt dancken: ende hem wilt bidden, door die krachtighe liefde, die ghy hem draecht, dat hy my nimmermeer en laete scheyden, uyt den grondt van sijn Goddelick herte; maer hem gheweerdighe, nu ende inder eewicheydt, my, met v, daer te bewaren. O lofweerdighe Maghet, die alleen, onder alle creaturen, weerdich zijt gheweest, eene plaetse in v te verleenen, daer de godtlicke persoone met onse menschelicke nature vereenicht soude worden, ende neghen maenden soude herberghen. Komt, leert, ende helpt my, hem deuotelick onder-houden: buyght tot sijn ghediensticheydt alle de krachten mijnder siele, ende alle de leden mijns lichaems: voeght gantsch mijn leuen na sijnen wille: maeckt dat hy by my, ende in my blijve, met sijne gratie, tot eenen ghestadighen voordt-ganck in alle deuchden, ende in my wercke, dat hy alle de dagen uwes levens, in v ghewrocht heeft: op dat door uwe hulpe sijne Goddelicke gracie in my nimmermeer ijdel ghevonden en worde, maer weerdighe vruchten voordt brenghe, van het eewich leven. Amen.

[pagina 342]
[p. 342]

Hoe dickwijls dat een Christen mensche behoort het H. Sacrament des Autaers te nutten.

DEn H. Augustinus vermaent de Christenen, dat sy alle sondaghe deuotelick het H. Sacrament souden ontfanghen. Den H. Ambrosius vereyscht, dat wy ons leuen soo godtvruchtelick sullen schicken, dat wy daghelicks weerdich moghen wesen, dese heylighe spijse onser siele te nutten, ende seght: Ontfanght daghelicks, dat v daghelicks profijtich is. Den H. Hilarius leert, dat als wy sonder groote sonden zijn, gheenssins dese Heylighe maeltijdt en behoorden te laten.

Naevolghende dese leeringhe: ghelijck het seer profijtich is, daghelicks in de Misse het Heylich Sacrament gheestelick te nutten; soo is't oock gheraden, dat alle Christen menschen die grof van verstande zijn, ende seer belet in tijdtlicken arbeydt: als ghemeynelick zijn landt-lieden, groue ambacht-lieden, ende dierghelijcke andere, alle maenden eens Christum sacramentelick ontfanghen: op dat sy langher uytstellende, niet te flau en worden nae de siele, ende hen-lieden niet te seer en vervremden van den voordt-ganck in deuchden.

De andere, die beter verstandt hebben, ende oock seer belet zijn, als kooplieden: tweemael ter maendt, oft immers alle eerste sondagen van der maendt, de vier Hooch-tijden, en-

[pagina 343]
[p. 343]

de alle lieue Vrouwe daghen.

De andere die min belet zijn, ende groote kennisse hebben van dese Heylighe spijse, als zijn Edel-lieden, mannen ende vrouwen, ende alle persoonen die hen tot godts-diensticheydt begheuen, alle sondaghen.

Dit is in't ghemeyn ghenoech, om lichtelick van sonden af te staen, hem niet te seer met weereldtsche dinghen te onder-winden, ende om sijne salicheydt te voorderen, ende in deuchden aen te nemen: want in het bijsonder en stellen wy niemanden gheene sekere wet: maer een-ieghelick sal nae gheleghentheydt, den raedt sijns biecht-vaders volghen. 't Is nochtans behoorlick, dat alle tijdtlicke bekommernissen op heylighe daghen, wijcken voor de oeffeninghen der siele: ende ghelijck den H. Cyprianus leert: dat wy de sonden laten, om dat sy beleten ter tafele des Heeren te gaen.

Wat vruchten datter spruyten uyt dickvvijls ende deuotelick het lichaem ons Heeren te ontfanghen.

1.VVY vernieuwen het gheestelick leuen onser siele, alsoo dickwijls als wy Christum, die ons leuen, verrijsenisse ende salicheydt is, weerdichlick ontfanghen.
2.Wy spijsen ende voeden onse siele, met het broodt der Enghelen, ende met den wijn der uyt-verkorene, dat is het lichaem ende bloedt Christi: het welcke beyde wy onder een
[pagina 344]
[p. 344]
ghedaente van broodt in de H. Hostie ontfanghen. Wy worden oock vereenicht met Godt Het welck de eyghen ende bijsonderste vrucht is, van dit alder-heylichste Sacrament.
3.Wy vermeerderen in ons t'elcker reyse de rechtveerdich-makende gracie Godts, niet alleen door veel wercken der deuchden, die wy dan ghebruycken: maer oock, Ex opere operato, dat is, door de pure kracht van het Sacramentelick nutten.
4.Wy krijghen meer godtlicke beweghelicheden, hemelsche vertroostinghen, vrede ende gherusticheydt in de conscientie, aendachticheydt in het ghebedt, ende meer gheestelicke besoeckinghen.
5.Wy verkrijghen altijdt meerderen haet tot de weereldt, ende vernoeyen van alle tijdtlicke dinghen ende wellusten.
6.Wy krijghen een smakelicker ghenoechte in alle godtlicke dinghen: wy worden vierich in de liefde Godts, ende volmaeckter in alle deuchden.
7.De daghelicksche sonden worden vergeven, de tijdtlicke pijne der sonden wordt vermindert, de vergheten doodt-sonden in de biechte worden quijt ghescholden, met verbondt nochtans van die te biechten, als sy ons sullen te voren komen.
8.Wy worden vromer teghen alle tentatien, ende door de inwooninghe van eenen sulcken machtighen Godt in onse siele, allen onsen vijanden seer vreeselick.
9.Het is een bijsonder remedie teghen alle beroerten des vleeschs, ende bluscht alle lichamelicke wellusten.
[pagina 345]
[p. 345]
10.Onse lichamen ende sielen krijghen recht, om glorieuselick te verrijsen, na de conditie van het lichaem ende siele Christi: want sy van ons ghenut zijnde, ons uyt-nementlick in haer veranderen.
11.Het helpt ons in alle gheestelicke ende lichamelicke teghenspoedt deser weereldt.
12.Wy versekeren ons van het eewich leven, als wy den pandt onser salicheydt, ende den schat des hemels, soo dickwijls met der daedt waerachtelick ontfanghen: al is't dat men het lichamelick niet en siet: 't is oock meer dan reden, dat Godt ons eens in sijn rijcke ontfanghe, ghemerckt dat wy hem soo dickwijls in onse siele ontfanghen hebben.
13.Wy verdienen niet eer te steruen, wy en hebben dese heylighe teer-spijse onser sielen eerst ontfanghen.
14.Het verandert ons in Godt ende maeckt ons een met hem.
15.Als men selden dese heylighe nuttinghe ghebruyckt, men wordt gheheel flau in den gheest, men heeft kleyne affectie tot Godt, men wordt lichtelicker van de bekoringhen ende quade exempelen verwonnen, men blijft langher in den stanck der sonden, in dorricheydt, duysterheydt, ende walghinghe des herten tot al dat der sielen salicheydt aengaet ende in de perijckelen van qualick te steruen.
16.Het is seer vermakelick, dat de bruydt dickwijls by haren bruydegom is: den armen ende behoeftighen by den rijcken: den krancken by den medecijn: den ghevanghen by sijnen verlosser: den misdadighen by sijnen versoender: den reyser by sijnen leydts-man: den
[pagina 346]
[p. 346]
eenen vriendt by den anderen: het schepsel by den schepper die in perijckel is by sijnen behouder. Het welck met onse siele gheschiedt, alsoo dickwijls als sy haren Salich-maker Iesum Christum in het Heylich Sacrament des Autaers is ontfanghende.

Van de gheestelicke nuttinghe des hoochweerdighen Sacraments.

HEt is kennelick, dat het H. Sacrament des autaers, in twee manieren kan ontfanghen worden: te weten, Sacramentelick, als wy de H. Hostie met der daedt ontfangen oft nutten; ende gheestelick, als wy met der herten wenschen, ende begeeren de vruchten van het H. Sacrament te ghenieten, sonder nochtans dat met der daedt te ontfanghen, ende alsoo ons selven door dese middele met Christus vereenighen.

Van de eerste nuttinghe hebben wy nu ghesproken. De tweede, want sy oock seer nutbaer ende profijtelick is voor de siele, soo vereyscht sy, dat wy van de selue hier oock wat sullen handelen.

Dus ten eersten, om claerlick te verstaen waer in dat dese gheestelicke nuttinghe gheleghen is, soo is te bemercken: dat sy rust, steunt, ende ghevesticht staet, op het gheloove, als op haren vasten grondt. Want als wy vastelick gheloouen, dat onsen Godt ende Heere (die een gheuer is van al ons gheluck ende goedt voor siele ende lichaem) in dit Sacrament begrepen wordt, ende dat hy sy sel-

[pagina 347]
[p. 347]

ven onder de ghedaente van broodt achterghelaten heeft, om dat wy onse behoeftighe siele daer mede souden spijsen: soo worden wy beweecht om den seluen te ontfanghen; ende want Sacramentelick dat daghelicks, soo wy wel souden begheeren, niet gheschieden en kan: ten minsten soecken wy dat te verkrijghen met der begheerte, dat is gheestelick: wenschende deelachtich te wesen sijnder gracie, die begrepen wordt in dit H Sacrament, ende met hem in liefde vereenicht te wesen, ende te blijuen.

Ten tvveeden, De vrucht van dese gheestelicke nuttinghe is seer groot: want wy door die ontfanghen de gracie van dit H Sacrament: op die selue maniere, ghelijck een mensch, die noch niet ghedoopt en is, nochtans door de roeringhe des H. Gheests ghelooft, berou van sijne sonden heeft, ende uyt liefde tot Godt begheert ghedoopt te worden, de gracie des doopsels terstondt ontfanght, oock eer hy het uytwendich doopsel met der daedt verkrijght: welcke begheerte van ghedoopt te worden, by de gheleerde, het Doopsel des gheests, ghenaemt wordt. Soo gaet het oock met dese gheestelicke nuttinghe.

Bemerckt nochtans, dat sy, nae de leeringhe van het H. Concilie van Trenten, niet alle de krachten ende werckinghen en gheeft, die verkreghen worden door het Sacramentelick oft daedelick nutten.

Den H. Thomas bewijst dry vruchten der gheestelicke nuttinghe: te weten, 1. Vergheuenisse der sonden. 2. Verlossinghe van de eewighe doodt. 3. Waerachtighe mede-deylinghe

[pagina 348]
[p. 348]

van de gratie des heylighen lichaems Christi tot onse eewighe salicheydt.

Ten derden, De maniere van gheestelick het H. Sacrament in de H. Misse te nutten is geleghen, in het onder-houden van dese vijf dinghen.

1.Dat wy in het beghinsel van de H. Misse, een voor-nemen maken van het H. Sacrament gheestelick te nutten, ende den Heere bidden, dat hy ons van de vruchten des selfs ghelieve deelachtich te maken.
2.Daer na sullen wy een weynich onse conscientie ondersoecken, berou der sonden in ons verwecken, Godt om vergheuenisse bidden ende een vast voor-nemen maken van die te beteren, ende op sijnen tijdt te biechten.
3.Wy sullen in de kracht van de offeranden, die den Priester in de H. Misse Gode doet, ons seluen oock met eenen den Heere op-offeren: biddende op een nieu, dat hy ons wilt deelachtich maken, van de gracien ende krachten des alder-heylichsten Sacraments. Waer toe wy de H. Maghet ende Moeder Godts Maria, oft eenighe andere Heylighen sullen moghen aenroepen, op dat sy voor ons bidden.
4.Daer na als den Priester het H. Sacrament nut, sullen wy ons versamelick met hem draghen, als oft wy het lichaem des Heeren Sacramentelick nuttende waren; ende dat alsoo, door de begheerte ons herten, in onse siele ontfanghen.
5.Wy sullen nae de Misse den Heere voor dese weldaedt hertelick bedancken, ende de gracie, die wy daer ontfanghen hebben, den gheheelen dach waer nemen.
[pagina 349]
[p. 349]

Ten vierden, Hoe aengenaem dat dese geestelicke nuttinghe Gode is, mach men uyt dese na-volghende mirakelen bemercken.

1. Den H. Leeraer ende Bischop Ambrosius was in sijn uyterste seer benaut, door dien dat hy het H. Sacrament wel hadde willen ontfanghen, maer en konde sijne begheerte gheenssins te kennen geuen, want hy nu sijn sprake gheheel verloren hadde. Godt aensiende sijne goede begheerte, heeft by nachte den Bischop van Vercelle Honoratus ghenaemt, tot dry reysen toe op-gheroepen, dat hy sijnen dienaer Ambrosio de heylighe nuttinghe soude gaen geuen. Den H Ambrosius het hoochweerdich Sacrament ghesien hebbende, is seer verblijdt van herten gheweest, ende heeft het selue met groote deuotie ontfanghen.

2. Men leest in het leuen van den H. Laurentius Iustinianus, eersten Patriarch van Venetien, hoe dat de susterkens van een seker klooster, op eenen Heylighen Sacraments-dach, tot hem ghesonden hebben, biddende, dat hy doch voor haer-lieden in de H. Misse soude willen bidden; aen-ghesien dat sy op desen hooghen dach het hoochweerdich Sacrament niet en hadden konnen ontfanghen. Den Patriarch heeft het ghedaen: ende is ontrent het midden der Misse, van sy seluen gegaen, ende sonder uyt het ghesichte des volcks te verscheyden, is een van dese susterkens het H. Sacrament gaen gheuen, de welcke in haer celleken vertrocken zijnde, met een wonder groote begheerte, ende uyt-ghestortheydt des herten, bouen alle de andere, om dit H. Sacrament te ontfanghen, haer ghebedt dede.

[pagina 350]
[p. 350]

3. Marulus schrijft, lib. 4. cap. 12. van den H. Onuphrius, hoe dat hy woonende in een woeste wildernisse van Egypten, seer groote begheerte hadde, om het H. Sacrament te ontfanghen: ende dat den Heere daerom eenen Enghel tot hem plaght te senden, die hem alle acht daghen de Heylighe nuttinghe brocht; de welcke hy met innighen troost ende blijdschap van de handt des Enghels ontfinck.

Ses bemerckinghen op de H. Hostie.

ALle deuote Christenen konnen uyt het gene dat sy uytwendelick in de H. Hostie sien, de weerdicheydt van den ghenen die onder de sienlicke ghedaenten begrepen is, bemercken.

Want 1. uyt de rondicheydt van de H. Hostie, die noch beghinsel noch eynde en heeft; leeren sy dat Christus oneyndelick is in sijn Godtlick wesen, in sijn eewicheyt, wijsheyt, bermherticheydt, rijckdommen, ende alle sijne andere eyghendommen. Waer uyt volght dat hy waerachtich Godt is.

2. Wt de witticheydt van de H. Hostie; leeren sy de suyverheydt Christi van alle sonden, sijne heylicheydt in gratie, sijne opperste schoonheydt in glorie.

3. Wt de saechticheydt van de H. Hostie, bekennen sy de bermherticheydt, saechtmoedicheydt, goedertierentheyt, ende lieflickheyt Christi.

[pagina 351]
[p. 351]

4. Wt de ver-saminghe van veel terwe graentkens in een broodt, bemercken sy de liefde Christi met sijne gheestelicke ledekens, ende der leden met malckanderen, ende met Christo door de welcke sy al te samen als een met hem ende met malkanderen worden.

5. Wt de figure van een crucifix die op de H. Hostie staet; leeren sy, dat Christus voor onse salicheydt ghecruyst is gheweest, ende aen den cruyce gestoruen is. Waer uyt wy klaerlick ende ontwijfelick bemercken sijne menschelickheydt.

6. Wt het bedroch der sinnen, die meynen dat sy terwen broodt sien, het welck sy nochtans niet en sien, want daer gheen sulck broodt en is, maer alleen de ghebleuen ghedaenten van broodt: leeren sy, dat al watter buyten Godt in de weereldt is, bedrieghelick is: Godt is alleen de waerheydt, hy en kan ons niet bedrieghen. Ende daerom en moeten wy na onse sinnelickheyt den raedt der creaturen niet hooren; maer neerstelick hooren door den gheest, den raedt Godts, die ons allen tot hem roept, ende is't dat wy door sijne gratie volkomelick sijnen raedt volghen, sekerlick tot de eewighe salicheydt brenghen sal.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken