Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De bezoeker uit de West (1964)

Informatie terzijde

Titelpagina van De bezoeker uit de West
Afbeelding van De bezoeker uit de WestToon afbeelding van titelpagina van De bezoeker uit de West

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.15 MB)

Scans (155.22 MB)

ebook (3.06 MB)

XML (0.45 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

novelle(n)
roman
thriller


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De bezoeker uit de West

(1964)–W. van Mancius–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[p. 133]

Hoofdstuk 18

‘Wel,’ zei Annelies toen ze weer op straat stonden, ‘als we eens eerst die tas op gingen halen?’

‘Goed, die vrouw is morgen misschien niet thuis en nu weten we tenminste dat ze er wel is.’

‘Hoe vond je Bob?’

‘Beter zou ik zeggen, maar het vertellen heeft hem wel erg aangepakt.’

‘Het lijkt me ook wel een onmogelijke situatie. Je kunt het je haast niet voorstellen.’

‘Nee, maar Bob wel, toen hij het vertelde, moet het voor hem geweest zijn alsof hij de hele geschiedenis weer meemaakte.’

‘Maar hij had toch wel iets kunnen doen. In een hotel gaan of zo, hij had toch niet daar in huis hoeven blijven.’

George dacht na.

‘Nee, dat kon hij niet of hij had zijn baantje eraan moeten geven. Hij had tegenover zijn maatschappij nooit een verklaring af kunnen leggen, ze zouden het niet geloofd hebben. Dat logeren was door Castillo en de maatschappij geregeld, de concessie was op zijn land. De man moet schatrijk zijn en overal in het land bezittingen hebben. Wat zullen we doen, een taxi nemen of met de tram?’

‘Een taxi? We hebben toch geen haast.’

‘Nee, dat is waar. Kom dan maar.’

[p. 134]

Het was een heel eind met de tram naar de Stadionweg. Was Bobs hospita eerder op de avond al onvriendelijk, nu was ze bepaald vijandig.

‘Moet u me daar zo laat op de avond nog mee lastig vallen? U had toch tot morgen kunnen wachten?’ Ze snoof hoorbaar.

‘Maar we wisten niet of u morgen thuis zou zijn,’ zei Annelies.

‘Natuurlijk ben ik thuis, waar zou een weduwe met een mager pensioentje 's avonds moeten zijn?’

‘Ik bedoel overdag.’

‘Ja, overdag heb ik mijn werk. Ik wist niet dat u overdag wilde komen. Niet iedereen heeft daar tijd voor.’

‘Natuurlijk niet en daarom...’

‘Gaat u dan maar uw gang, maar maakt u een beetje voort, ik wou naar m'n bed. Niet iedereen...’ de rest hoorden Annelies en George niet meer, want ze waren haastig de kamer ingelopen. Ze keken rond... de tas was weg. Een ogenblik stonden ze sprakeloos, toen zei Annelies: ‘Misschien heeft hij hem in een kast gezet of zo.’

‘Heb jij hem dan daarstraks gezien, toen we zijn kleren bij elkaar zochten?’

‘Nee...’ zei Annelies. ‘nou je het zegt... Laten we het eens aan dat mens vragen.’

‘Eerst nog even kijken,’ zei George en opende de kastdeur, maar zoals ze verwacht hadden, er was geen tas te bespeuren.

‘Wat zoekt u nou, ik kan niet de hele nacht opblijven,’ zei een stem bij de deur.

‘We zoeken een tas, een aktentas,’ zei Annelies.

‘Waarom zegt u dat dan niet?’ zei het ‘mens’, ‘die heb ik bij mij in de kamer gezet. Je kunt nooit weten, wat er voor waarde in zit en dan heb ik het maar liever veilig.’

Zowel George als Annelies slaakte een zucht van verlichting. Visioenen van diefstal schemerden er voor hun ogen.

‘Geeft u hem dan maar,’ zei George. ‘Dat is alles wat meneer Heuveling nog nodig heeft.’

De vrouw liep de andere kamer in en kwam met de tas in haar hand terug. ‘Hier is hij, hij is knap zwaar.’

[p. 135]

‘Dank u,’ zei George, de tas van haar overnemend.

‘Komt meneer Heuveling gauw terug?’

‘Dat denk ik wel. Hij maakt het best.’

‘Dat zou ik denken. Zo vertroeteld te worden zou mij ook best lijken, niet iedereen...’

‘Dag mevrouw,’ zei Annelies.

Toen ze buiten stonden zei George een woord, dat Bobs hospita wel typeerde, maar dat Annelies deed uitroepen: ‘Maar George, waar haal je die taal vandaan?’

‘Dat geeft niet,’ zei George. ‘Kom mee, we gaan naar huis. Ik snak naar koffie. Help, wat gebeurt er nou, die tas vliegt ineens open, hij zat toch op slot, zei Bob.’

‘Laat es kijken.’

Onder het licht van een straatlantaarn bekeken ze het slot. Het was amateurswerk, Bobs hospita had haar nieuwsgierigheid niet kunnen bedwingen en het slot opengepeuterd.

‘Als ze maar niks gegapt heeft,’ zei Annelies en gebruikte op haar beurt George's uitdrukking.

‘Maar Annelies,’ zei George, ‘hoe kun je zo iets zeggen. Waar haal je het vandaan?’

‘Ik weet het niet,’ zei Annelies. ‘Het viel me zo opeens in.’

 

De volgende morgen sliepen ze lang uit. Wel was George gewoontegetrouw op het vaste uur ontwaakt, maar nadat hij thee gemaakt had was hij de koude keuken ontvlucht en was rillend en de thee uit de koppen morsend bij Annelies terug gekomen, die hem vanuit het warme bed lag uit te lachen.

‘Je bent net gek om zo vroeg op te staan,’ zei ze.

‘Is dat je dank omdat ik je een kop thee breng?’

‘Kom maar gauw in bed. Je hoeft nou toch niet op te staan? Brrr... hou je kouwe voeten bij je alsjeblieft.’

‘Mooie dank.’

Ze sloeg haar armen om hem heen. ‘Zo beter? God wat ben je eng koud.’

‘Allicht.’ Maar niet voor lang.

[p. 136]

Om tien uur werd er gebeld, lang en doordringend.

‘George?’ Geen antwoord.

‘George, er wordt gebeld.’

‘Huh?’

‘Er wordt gebeld zeg ik toch.’

‘Man met stofzuigers. Lekker laten bellen.’ George draaide zich om.

Weer rinkelde de bel. Annelies zuchtte en sloeg de dekens terug.

‘Zeg, kalm aan, ik vat zo kou,’ zei George, maar Annelies was het bed al uit. Even later hoorde hij een kreet uit de huiskamer. Hij zat ineens rechtop. ‘Wat gebeurt er, heb je je pijn gedaan?’

Annelies stond in de deur, ademloos.

‘George, moeder.’

‘Wel verdomd.’

‘We kunnen haar niet laten staan. Kom nou George.’

‘Kom nou? Ik kan haar toch niet openmaken in mijn pyjama? Doe de deur dicht, zeg maar dat ik er niet ben, o nee, natuurlijk ben ik er niet, zeg maar niks, maar ga nou.’

‘Ja, ik ga al. O George en net nu,’ maar hij had de slaapkamerdeur al dicht gedaan. Annelies haastte zich naar de voordeur en deed die op een kier open.

‘Wel,’ zei mevrouw Kolkman, ‘dat noem ik nou nog eens hartelijk. Ik sta al een kwartier te bellen. Wat scheelt je? Ben je ziek? Waarom loop je in pyjama?’

‘Komt u binnen moeder, ik zal het u straks wel allemaal vertellen maar komt u eerst binnen.’

‘Een mooie manier van doen, als je niet ziek bent, waarom loop je dan nog in je nachtkleren? Het is hier koud, hebben jullie de haard niet aan?’

‘Die moet uitgegaan zijn.’

‘Lag je soms nog in bed?’

‘Ja, om u de waarheid te zeggen...’

't Is wat moois. Hoe moet je dan je huishouden op orde krijgen? Om tien uur 's morgens nog in je bed. Het toppunt.’

‘Ik zal even het elektrisch kacheltje halen.’

[p. 137]

‘En kleed je dan eerst aan. Of was je van plan zo te blijven lopen?’

‘Ja, ziet u... George...’

‘Ja, vertel me dat straks maar. Maak eerst maar een beetje warmte. Het is buiten ook hondeweer.’

‘Ja? Zo, hier is het kacheltje, gaat u nu maar even zitten, ik ben zo klaar, dan maak ik de haard aan.’

Even later probeerde Annelies de slaapkamerdeur maar die zat stijf op slot. ‘George,’ fluisterde ze, ‘maak open.’ Ze hoorde de sleutel in het slot knarsen en de deur ging open. Tegelijk hoorde ze de stem van mevrouw Kolkman: ‘Wat heeft dat te betekenen? Annelies, wie is daar in je slaapkamer?’

‘O, niemand moeder, het is...’

‘Wie draaide dan de sleutel om, he? Kom, vooruit.’

‘George, moeder.’

‘George? Op dit uur van de dag?? Wat is hier aan de hand, dat zou ik wel eens willen weten.’

George opende de deur nu wijd. Hij stond daar in zijn pyjama op blote voeten een beetje te bibberen van de kou.

‘O, dag moeder,’ zei hij bleekjes, ‘bent u daar?’

‘Ja, natuurlijk ben ik hier. Sta daar niet zo imbeciel te gapen, maar doe iets. Wat is dat hier voor een huishouden? Waarom ben je niet aan het werk?’

Maar George had het punt bereikt waarop hij niet langer getergd wilde worden.

‘Dat zal ik u nou es allemaal haarfijn vertellen. Wilt u er niet bij gaan zitten? Het is zo vermoeiend. Wilt u wat drinken? Annelies, haal jij eens een kop koffie.’

‘Dat is het toppunt,’ zei mevrouw Kolkman. ‘Je moest nodig beledigend worden.’

‘Ik wil u er op opmerkzaam maken, dat ik in mijn eigen huis nog steeds doen en laten kan wat ik wil,’ zei George woedend. ‘Daar heb ik uw permissie niet voor nodig. Als ik 's morgens in bed wil liggen dan doe ik dat. Desnoods in twee bedden.’

‘George,’ zei Annelies.

‘Ja, wat is er?’

[p. 138]

‘Laten we nou geen ruzie maken. Kom moeder, gaat u nou weer naar de huiskamer dan kunnen we ons even aankleden.’

‘Welja, neem jij het maar voor hem op. Je ouwe moeder beledigen dat kan hij. Een mooie toestand, maar ik ga al.’

Toen George en Annelies alleen waren keken ze elkaar aan en opeens begonnen ze te lachen, zo erg te lachen, dat ze niet meer konden ophouden. Het was goed dat de deur dicht was en mevrouw Kolkman bij het kacheltje zat te kleumen.

Tien minuten later kwamen ze samen de huiskamer binnen.

‘Nu zal ik eerst koffie maken en George, maak jij dan even de haard aan. Maar niet met proppen papier.’

Mevrouw Kolkman zat in mokkend zwijgen.

‘Slecht weer,’ zei George en porde in de as. Het zat stevig vast met een grote sintel, een wolk as stoof de kamer in.

‘Je morst,’ zei mevrouw Kolkman, die niet zwijgen kón.

‘Ja, wat een rommel he? Rotkachel.’

‘Hm,’ zei mevrouw Kolkman. ‘Waarom ben je thuis George? Heb je een snipperdag?’

Hier was een kans om alle gevraag de kop in te drukken. Maar het zou toch alleen maar uitstel van executie betekenen. Beter maar meteen de knoop doorhakken.

‘Nee,’ zei George. ‘Ik heb geen snipperdag. Ik ben ontslagen.’

‘Ontslagen?’ Mevrouw Kolkman was sprakeloos.

‘Ja, ontslagen. Eruit gebonjourd. Nu weet u het.’

‘Maar dat is verschrikkelijk.’

‘Ja, dat kan wel.’

‘Wat moet dat nu in godsnaam? Heb je wat anders?’

‘Nou, niet bepaald.’

‘Wat betekent dat?’

‘Ik heb niets anders. Nog niet.’

Annelies kwam met de koffie binnen.

‘Brandt die haard nu nog niet?’

‘Bijna, als ik maar wat petroleum had.’

‘Annelies, hij is ontslagen,’ zei mevrouw Kolkman verbijsterd, alsof ze Annelies wat nieuws vertelde.

[p. 139]

‘Ja, erg he, moeder? Hier is uw koffie.’

‘Je doet alsof je het niet vreselijk vindt.’

‘Ja, nou hoor, ontzettend, maar helaas verandert dat niets aan het feit.’

‘En dat ligt dan maar hele dagen in bed en wij maar...’

‘U niets maar. Ik weet wel wat u bedoelt,’ George gaf een wilde ruk aan het kachelrooster en een wolk as steeg op. ‘Ik weet best waar u op zinspeelt, maar voorlopig hoeft u er nog niet voor te bezuinigen. Hoera, hij doet het. Gauw een stuk papier, Annelies, voordat hij weer bezwijkt.’

‘Het is het toppunt,’ zei mevrouw Kolkman.

‘Dank u voor uw medeleven. We kunnen misschien nu beter over iets anders praten. Wat voert u hierheen op dit onzalige uur?’

‘Dat heeft nu geen zin meer. Ik kwam om jullie te vragen of je zin had vanavond mee te gaan naar een concert. Maar onder de omstandigheden...’

‘Heeft het inderdaad geen zin, maar wel bedankt voor de uitnodiging.’

‘Nog een kop koffie moeder?’

‘Nee, dank je. Ik ga weg. Ik moet dit met vader bespreken Annelies. Had je toch maar naar ons geluisterd.’

‘Dan was ze zeker met een boekhouder van het notariskantoor getrouwd,’ zei George.

‘Wat is daar op tegen? Die zou in ieder geval zijn baantje niet zo maar kwijt raken.’

‘Misschien had Annelies liever geen boekhouder,’ zei George en begon te lachen. ‘Wel een beetje laat om nog over in de put te zitten, vindt u niet?’

‘Er is met jou geen fatsoenlijk woord te praten,’ zei mevrouw Kolkman, die opstond. ‘Ik zal dit met vader bespreken, je hoort nog van ons.’

‘Dat lijkt me interessant. Haast u zich vooral niet. Zo iets moet grondig besproken worden en liefst buiten mij om,’ zei George.

[p. 140]

‘Hier is uw mantel moeder,’ zei Annelies. ‘George meent het niet zo erg.’

‘We doen het toch voor je bestwil,’ zei mevrouw Kolkman gebelgd.

Toen waren George en Annelies weer alleen.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken