Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De bezoeker uit de West (1964)

Informatie terzijde

Titelpagina van De bezoeker uit de West
Afbeelding van De bezoeker uit de WestToon afbeelding van titelpagina van De bezoeker uit de West

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.15 MB)

Scans (155.22 MB)

ebook (3.06 MB)

XML (0.45 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

novelle(n)
roman
thriller


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De bezoeker uit de West

(1964)–W. van Mancius–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[p. 141]

Hoofdstuk 19

Toen ze die avond aan het ziekenhuis kwamen wachtte hun slecht nieuws. Bobs gezondheidstoestand was nu slechter, de hoofdverpleegster wilde hen eerst helemaal niet bij Bob toelaten, maar Annelies zei: ‘Hij verwacht ons, misschien is het juist wel goed voor hem ons even te zien. Hij heeft daar de hele dag op liggen wachten.’

De verpleegster keek haar even verbaasd aan. Ze kon zich niet goed voorstellen dat die mogelijkheid bestond.

‘Gelooft u dat?’ vroeg ze twijfelend.

‘Ik ben er wel zeker van,’ zei George.

De verpleegster haalde haar schouders op. ‘Ik zal het hem vragen.’ Ze kwam al heel gauw terug.

‘U hebt gelijk, hij wil u zien. Maar blijft u niet te lang. Een half uurtje hoogstens. Maar hij mag beslist niet meer bezoek hebben. Weet u of hij nog iemand anders verwacht?’

‘Nee, dat geloof ik niet,’ zei Annelies.

Ze waren er op voorbereid, maar toch schrokken ze van Bobs uiterlijk.

‘Maar Bob,’ zei George. ‘Wat is dat nou? Dat is toch niet de manier om beter te worden?’

Bob glimlachte flauwtjes. ‘Ik heb vanmiddag weer een aanval gehad, zo iets mat je af. Het spijt me, maar ik kan er ook niets aan doen. Gaan jullie zitten.’

[p. 142]

‘We blijven maar even. Morgen ben je misschien weer beter.’

‘Ja, morgen misschien. Misschien ook niet. Wat ik jullie nog te vertellen heb neemt niet veel tijd in beslag. Ik wil dat liever vanavond doen. Als ik morgen niet beter zou zijn zou het weer uitgesteld worden. Uitstel is een marteling. Nee, ik wil het nu vervolgen.’

‘Goed dan. Maar neem je tijd Bob. Wind je niet op.’

‘Ik zal het proberen. Nu dan, ik had Suzy en Peggy ondergebracht in hotel Tacona in El Tigre. Het was er heel gerieflijk en ze zouden daar kunnen blijven tot de barakken op Santa Teresa gebouwd waren. Ik bleef tot de volgende dag bij hen om eens poolshoogte te nemen en het stadje te verkennen. Ik slaagde erin een tweedehands wagentje op de kop te tikken, zodat ik 's nachts niet in het kamp zou hoeven te slapen maar ook naar het hotel zou kunnen gaan.

Zoals ik verwacht had was Howard een heel sympathieke kerel en kon ik heel goed met hem overweg. Ik kon direct met mijn werk beginnen. De eerste dagen viel dat niet mee, de vallei was omsloten door hoge bergen, die elk zuchtje wind opvingen, het was gloeiend heet en omdat het de droge tijd was, ontbrak bijna elk stukje groen. Enkele bomen die diep geworteld waren, hadden hun blad bewaard, maar het was stoffig en dor. Op een avond kwam ik thuis en wachtte Suzy mij op met verontrustend nieuws. Ik heb me altijd weinig met politiek bezig gehouden dus weet ik niet precies waarom het allemaal ging. Dat weet je trouwens nooit, maar er was ontevredenheid tegen de regering en er schenen in Caracas relletjes te zijn uitgebroken, die hier weerklank vonden. Het anders zo rustige stadje was een broeinest van politieke samenzwering geworden. Ik maakte me niet erg ongerust daarover. Dergelijke voorvallen zijn schering en inslag, maar ik raadde Suzy aan zich de eerstvolgende dagen niet op straat te begeven, voorkomen was beter dan genezen.

Peggy vond het maar half, ze had vriendschap gesloten met een paar meisjes uit de omgeving en het vooruitzicht dagenlang in het hotel te moeten blijven lokte haar natuurlijk niet aan. Maar ik was

[p. 143]

op dat punt onverbiddelijk, een paar verkeerde woorden en je had de poppen aan het dansen.

Toen ik de volgende dag weer naar Santa Teresa vertrokken was vergat ik in de drukte die daar plotseling heerste door het arriveren van de mannen met de bouwmaterialen het hele voorval en ik werd er pas weer aan herinnerd toen ik 's avonds het stadje binnenreed. Ik werd bij aankomst op de hoofdstraat plotseling aangehouden door een groepje mannen met geweren en revolvers en ik werd pas nadat ik mij had gelegitimeerd en een aantal vragen had beantwoord schoorvoetend doorgelaten. Op de weg naar het hotel zag ik op de hoeken van de straten groepen gewapende mannen staan, het leek alsof zij ergens op wachtten. Wat dat was zou je het best kunnen vergelijken met het gooien van een lont in een kruitvat. Er was maar een kleine provocatie nodig om de verhitte gemoederen tot ontploffing te brengen.

Tegenover het hotel was een kroegje en hier stond een aantal mannen, die zich blijkbaar tegoed hadden gedaan aan sterke drank. Er werd druk georeerd met veel handgebaren. Ik zag dat zij bijna allen bewapend waren en achteloos met hun geweren omsprongen. Sommigen hadden kennelijk te veel drank gehad. Terwijl ik uit de auto stapte vroeg ik me af, hoe het mogelijk was dat de politie of de militairen niet optraden, het was duidelijk dat hier ongelukken van moesten komen. Maar ik kon ongehinderd het hotel binnengaan. Ik kwam Suzy in de hal tegen. Ze was erg nerveus en ze vertelde me dat er order was gekomen, dat niemand het hotel mocht verlaten. Toen voegde ze eraan toe: ‘Castillo was hier.’

‘Castillo? Wat moest die hier doen?’

‘Hij kwam, zoals hij zei om me gerust te stellen. Er zou ons niets overkomen zolang we ons aan de orders hielden. Het was eeh kwestie van hoogstens twee dagen. Het schijnt dat in Caracas gevochten wordt en hij verwachtte, dat het naar hier kon overslaan.’

‘Mocht hij dan wel vertrekken?’

‘Blijkbaar wel. Ik dacht, dat je hem nog gezien zou hebben, hij is pas een paar minuten weg.’

‘Nee, dan heb ik hem misgelopen. Waar is Peggy?’

[p. 144]

‘O, ze heeft vriendschap gesloten met Maria, de kokkin. Ze zit zowat de hele dag in de keuken.’

‘Roep haar dan even en laten we maar naar onze kamer gaan. Over een paar dagen zullen de barakken wel overeind staan, de materialen zijn gekomen.’

‘Gelukkig, ik vind het hier in het hotel best, daarom niet, maar ik wil toch wel graag een plekje voor ons zelf hebben.’

‘Ja, ik heb uitgevonden, dat hier in de stad een school is, waar we Peggy op zouden kunnen doen. Het is maar een half uurtje naar Santa Teresa, dus zullen we haar kunnen halen en brengen.’

‘Ik zal haar even roepen, dat zal ze wel fijn vinden.’

Ik liep door naar de slaapkamer, maar ik had de deur nog niet geopend of ik hoorde ergens in huis een vrouw gillen.

Ik bleef luisterend staan en hoorde iemand de trap ophollen. Het was Suzy. Ademloos riep ze mij toe: ‘Peggy is weg.’

‘Dat kan niet. Ze moet hier zijn.’

‘Nee, Maria zei dat ze uitgegaan was.’

‘Nonsens, niemand mag toch het huis uit. Ze zouden haar niet doorgelaten hebben. Ook al is het een kind.’

‘Ze was met Castillo.’

‘Wát?’

‘Castillo heeft haar gehaald. Maria vertelde het me. Ze dacht dat het wel in orde was, omdat ze elkaar zo goed schenen te kennen.’

‘Is de vent gek geworden? Om nu met Peggy te gaan wandelen. Bovendien ik wil helemaal niet, dat ze met die kerel in aanraking komt. Ondanks alles.’

‘O Bob.’ Suzy had haar handen voor haar ogen geslagen. ‘Ik ben zo bang. Castillo is tot alles in staat en hij weet dat Peggy...’

‘Gekheid, zo iets komt tegenwoordig niet meer voor.’

‘Ik ga haar zoeken.’

‘Kijk eens naar buiten. Je komt er niet uit.’

‘Ik ga toch. Ze zullen me wel doorlaten als ik hun vertel, waar het om gaat.’

‘Wacht ik ga mee.’

[p. 145]

We gingen naar de voordeur van het hotel. Er was iets veranderd, er stond nu een wacht bij de deur, twee ongunstig uitziende typen, die blijkbaar strikte orders ontvangen hadden. Ze versperden ons de doortocht. Ik kon langs hen een blik op de straat werpen. Die lag volkomen verlaten. Suzy begon te pleiten ons toch door te laten, maar het scheen niet de minste indruk te maken.

Opeens zag ik aan de overkant van de straat een auto voorrijden bij het kroegje en op hetzelfde ogenblik zag ik Castillo met Peggy aan de hand uit het kroegje komen en snel naar de auto toelopen. Suzy moet het ook gezien hebben, ze slaakte een kreet, duwde de wacht opzij en rende naar buiten. Ik wilde haar tegenhouden, hoorde vaag de uitroepen van de wacht en rende toen achter haar aan. De auto stond er nog steeds. Ik hoorde de schoten, voordat ik Suzy zag vallen, toen werd ik zelf getroffen.’

 

Bob zweeg en staarde voor zich uit. ‘Wat water,’ zei hij zacht en Annelies liet hem drinken. George dacht, dat hij niet in staat zou zijn verder te vertellen, want Bob lag doodstil met gesloten ogen in de kussens, maar toch klonk een ogenblik later zacht zijn stem van tussen de haast niet bewegende lippen.

‘Ik herinner mij, niets tot ik in het ziekenhuis weer bijkwam. Ik lag op een zaal met vele andere gewonden. Er was niet voldoende medische hulp en misschien verwachtten ze, dat ik toch zou sterven. Maar ik stierf niet.

Ik vroeg naar Suzy en naar Peggy, maar niemand kon mij enig uitsluitsel geven. Het land was in chaos. Voor vreemdelingen had niemand tijd. De marteling van de gedachten niets te kunnen doen om Suzy en Peggy te hulp te komen was erger dan de lichamelijke pijnen. Ondanks de overstelpende drukte in het ziekenhuis trachtte men ten slotte bij het consulaat informaties voor mij in te winnen. Zonder resultaat. Ik lag wekenlang in dat hospitaaltje. Toen hoorde ik, dat ik mijn been zou moeten missen. Ik was op verschillende plaatsen getroffen een kogel was dwars door mijn borstkas gegaan, mijn leven heeft al die tijd aan een zijden draadje gehangen.

Ik had tijd genoeg om na te denken en ik kwam tot de overtui-

[p. 146]

ging dat Castillo Peggy ontvoerd had en zij nu in zijn macht moest zijn. Peggy was nu nog het enige waar ik me aan vastklampte want ik was er zeker van dat Suzy dood moest zijn, anders had zij via het consulaat wel contact opgenomen, zelfs al was zij even ernstig gewond als ik. Ik moest in leven blijven voor Peggy en om wraak te nemen op Castillo.

Toen ik eindelijk zover was dat ik uit bed mocht kreeg ik te horen dat ik zo gauw mogelijk het land diende te verlaten. Ik weet niet of Castillo daar achter zat, het is mogelijk. Zijn partij had de macht overgenomen. Maar niet alleen om politieke redenen moest ik verdwijnen, ook lichamelijk was ik ongeschikt om in de tropen te blijven. Het gemis van een been zou nog wel te overkomen zijn geweest maar ik kreeg malaria, dat veel ernstiger was en dat me ten slotte hier in dit ziekenhuis heeft doen belanden.’

‘En Peggy?’ vroeg Annelies.

‘Peggy is ergens in Venezuela. Castillo weet waar zij is, maar ik heb het hem nooit kunnen vragen.’ Bob sloeg zijn ogen op en keek hen beurtelings aan.

‘Je wilt, dat wij...’ vroeg George onzeker.

‘Ja,’ zei Bob. ‘Ik wil, dat jullie Peggy gaan zoeken, ik wil dat je haar uit de klauwen van dat monster bevrijdt en haar naar mij terug brengt.’

‘Maar zo iets kost geld, Bob. Een heleboel geld en wij hebben niets, zelfs geen baantje meer sinds gisteren. Ik ben bang dat het niet kan.’

Bob glimlachte. ‘Onmogelijk? Niets is onmogelijk George. Geef mij die tas even aan wil je?’ Met moeite ging hij in bed overeind zitten. ‘Ik ben niet onbemiddeld,’ zei hij. ‘Suzy heeft altijd een vooruitziende blik gehad en ik had mezelf verzekerd tegen iets dergelijks. We hebben er indertijd hartelijk om gelachen, nu ben ik er dankbaar voor. Er is genoeg geld om het mogelijk te maken nasporingen te doen, de reis en het verblijf voor jullie daar te bekostigen. Maar er is nog iets. Ik heb lang de tijd gehad om over alles na te denken, toen ik daar in dat ziekenhuis lag en ik dacht toen aan jou George. Mijn relaties met de maatschappij zijn zo, dat

[p. 147]

ik nog wel enige invloed heb. Ik heb hier een introductiebrief voor je voor een meneer Kemmering in Amsterdam. Hij is het hoofd van de exploratiedienst. Hij is op de hoogte van je komst. Als je met hem tot overeenstemming kunt komen, zul je mijn werk in Santa Teresa kunnen overnemen. Van daar uit kun je dan met je onderzoek beginnen. En als je Peggy vindt, breng haar dan bij mij terug George. Laat haar niet onder de invloed van die man.’

‘Hoe zou ik haar het land kunnen uitkrijgen zonder gevaar te lopen van ontvoering beschuldigd te worden?’

‘Daar is aan gedacht. Ik heb hier mijn paspoort en een affidavit van de notaris. Peggy is met deze papieren veilig. Ze stellen haar officieel onder jouw hoede.’

‘Je moet ervan overtuigd geweest zijn dat wij het zouden accepteren.’

‘Dat was ik ook George,’ zei Bob zacht. ‘Kom als je Kemmering gesproken hebt, me weer opzoeken. We zullen dan verder plannen maken.’


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken