Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Olie op de golven (1961)

Informatie terzijde

Titelpagina van Olie op de golven
Afbeelding van Olie op de golvenToon afbeelding van titelpagina van Olie op de golven

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.16 MB)

Scans (250.47 MB)

ebook (3.05 MB)

XML (0.45 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Olie op de golven

(1961)–W. van Mancius–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[p. 103]

Hoofdstuk X

Toen Norton zijn hut binnenkwam had hij nog slechts één gedachte, één wens: zo spoedig mogelijk naar bed te gaan. Hij had zich nog nooit in zijn leven zo ziek gevoeld, niet alleen lichamelijk, maar ook geestelijk. De teleurstelling, te ontdekken dat Grace weer teruggevallen was tot het niveau, waarop zij geweest was toen hij haar naar Engeland gebracht had, of misschien zelfs daar beneden, na al hun hoop dat de verlietering in haar toestand van blijvende duur zou zijn, was meer dan hij verdragen kon. Bovendien voelde hij zich zo ziek, dat elke beweging hem te veel was en het gesprek met Keller, waartoe hij zich gedwongen had gevoeld, had de toestand er niet beter op gemaakt.

Hij had met zijn dochter twee ineenlopende hutten, zodoende kon hij toch een oogje op haar houden, wat eerst belachelijk had geschenen, maar wat nu noodzakelijk was geworden.

Hij liep wankelend naar de hut van zijn dochter, bleef even geleund tegen de deurpost naar haar staan kijken, terwijl hij zich voor de honderdste keer afvroeg, hoe het toch mogelijk was, dat dit blozende, slapende meisje kon ontaarden in een furie, met een kracht die voor een vrouw ondenkbaar was, die zich had weten los te rukken uit de greep van twee verplegers, hen daarna te lijf was gegaan en ten slotte met veel moeite overmand was. Zoals ze daar lag, de lange oogwimpers neer-

[p. 104]

geslagen, de haren als een aureool op het kussen uitgespreid, de handen ineengevouwen op het laken, leek ze het toonbeeld van lieflijkheid en onschuld.

Norton huiverde. Hij wist wat er nog voor hem weggelegd was, de zorg om haar zo snel mogelijk naar Engeland terug te brengen, haar kalm zien te houden, totdat deze reis voorbij zou zijn en daarna het troosteloze leven dat hem wachtte, de teleurstelling van zijn vrouw, dat was nog een van de ergste dingen. Dat te overwinnen, zou hij daar de kracht toe hebben?

Hij zuchtte, keerde zich om en begon zich uit te kleden. God, het was goed eindelijk te kunnen liggen, dacht hij. Hij sloot de ogen, maar op hetzelfde moment begonnen zijn gedachten zich bezig te houden met de toekomst, met de moeilijke opgave het zijn vrouw te vertellen. Lois was zo hoopvol geweest, toen de goede berichten begonnen te komen, toen die steeds beter werden en in hun hart de hoop begon te leven, dat er eens een gunstige wending zou komen, zodat Grace eindelijk weer bij hen terug kon komen.

Ze waren zelfs begonnen haar kamer voor haar in te richten in het grote landhuis, met hoeveel zorg had Lois de dingen gekozen, die ze dacht dat voor een meisje van haar leeftijd prettig zouden zijn. Een kaptafel, frisse lichte meubeltjes, een zilveren toiletgarnituur, schilderijtjes, gordijnen. Geld had geen rol gespeeld. Geld speelde gelukkig nooit een rol, vooral niet nu het zo goed besteed kon worden.

‘Een eigen auto,’ zei Lois, ‘denk je niet, dat ze dat leuk zou vinden?’

Hij keek een beetje twijfelachtig.

‘Denk je dat dat verstandig is?’

‘Natuurlijk. Daar moeten we nou niet meer aan denken, dat is nu voorbij. Ze moet alles hebben wat ze wil om die jaren te vergeten.’

‘Maar zou ze die misschien niet bever zelf uitzoeken?’

[p. 105]

Norton draaide zich op zijn zij. Kon ik nou maar in slaap vallen, dacht hij, misschien is dan die ellendige rotstorm voorbij.

Maar hij sliep niet, soms doezelde hij een beetje weg en dan keerden zijn gedachten weer naar Lois terug. Hoe zij besloten hadden Grace te gaan halen. ‘Hoe eerder hoe beter,’ had Lois gezegd.

‘We kunnen misschien nog met de vrijdagplane mee.’

Hij had naar het passagekantoor gebeld, reserveringen gemaakt en getracht retourpassage per schip te bespreken.

‘Dat hebben we hier niet in handen,’ zei de employé van het passagekantoor, ‘maar ik kan het nog wel voor u aanvragen.’

‘Wanneer kunt u daar een antwoord op krijgen?’

‘Als u morgen om een uur of elf even hier langs wilt komen?’

Dat was dus op dinsdag geweest. Hij had de auto uit de garage gehaald en even later waren ze onderweg naar Port of Spain. Het was een goed half uur rijden en Norton had hard gereden, want ze waren nogal laat. Dat was ook de reden geweest, waarom Lois niet goed had uitgekeken toen ze uit de auto stapte. Er klonk een geluid van gierende banden op het asfalt en even later stond hij over Lois gebogen, die op de straat lag. Ze was bij kennis, de chauffeur van de auto die voorbij had willen rijden had bijna het ongeluk kunnen voorkomen, maar niet helemaal. Lois was door een spatbord geraakt en op het wegdek gesmeten. Behalve een gebroken been mankeerde ze niets.

Dat betekende natuurlijk wel het einde van hun reis samen. Ze had gewild dat hij alleen ging, het moest nu niet meer uitgesteld worden, nu het mogelijk was.

‘Met een dag of veertien ben je toch weer terug,’ zei Lois.

‘Maar ze zal zo teleurgesteld zijn, dat je er niet bij bent. Zouden we het niet een paar weken uitstellen?’

‘En haar nog een paar weken daar laten nu het niet nodig is? Dat kun je toch niet menen?’

‘Maar ze is er toch gelukkig?’

[p. 106]

‘Wat weten we daarvan? Wat weten we anders dan wat er uit haar brieven blijkt, dat ze hunkert om thuis te komen? Nee, je moet gaan. Dat houd ik niet uit,’ en Lois was in tranen uitgebarsten.

Hij had haar gekalmeerd met de belofte, dat hij dan wel alleen gaan zou en dat had haar gerustgesteld. Zo zelfs, dat ze opnieuw plannen waren gaan beramen om de aankomst van Grace onvergetelijk te doen zijn.

Zo was hij alleen gegaan en stond hij op een avond met zijn koffer in de hand voor het grote sombere huis, in de kille regen van het Engelse Voorjaar, inwendig toch niet zeker van wat hij achter die zware gebeeldhouwde voordeur zou aantreffen. Een onzekerheid, die bij het zien van Grace in blijdschap verkeerd was, zo groot was de verandering die in zijn dochter plaatsgevonden had. Het anemische meisje, dat hij een paar jaar geleden hier gebracht had, opgegroeid tot een jonge blozende vrouw, normaal en gezond, er was geen twijfel mogelijk. De angst, de inwendige vrees, het was allemaal onnodig gebleken.

Zoals ze hem verwelkomd had! De vrolijke scherts, de opgewektheid bij de laatste voorbereidingen voor de reis, die zij nu samen gingen maken, toonden hem een volkomen normale jonge vrouw.

Er was iets geweest bij het aan boord gaan van het motorbootje dat hen naar de ‘Zuidzee’ zou brengen, iets wat hem een schok bezorgd had. Ze stonden op de kade, wachtend op het bootje, dat ergens vandaan moest komen. Grace praatte honderd uit en hij glimlachte en gaf haar antwoord op haar ontelbare vragen. Er waren behalve zij tweeën geen andere passagiers voor het schip. De agent van de maatschappij, die eveneens aan boord moest gaan, stond een eindje van hen vandaan met een paar arbeiders te praten. Opeens kwam hij op hen toelopen en waarschuwde hen, dat het bootje in aantocht was. Ze zagen het om de uiterste punt van de kade komen. Aan het roer stond een jongeman en op de voorplecht was een matroos touw aan het

[p. 107]

opschieten. Het bootje maakte een wijde draai en kwam langs de wal. De matroos legde het met een touw aan een meerpaal vast en liep naar het achterdek, waar hij eveneens een touw uitbracht. De jongeman stopte de machine en liep van het stuurrad weg om hen behulpzaam te zijn bij het aan boord komen.

Norton het Grace voorgaan. Ze zette haar voet op het dolboord, scheen toen te wankelen en viel de jongeman pardoes in de armen. Hij verloor even het evenwicht en werd vuurrood. Het was een onbetekenend voorval en iets dat dagelijks gebeuren kon, maar Norton kreeg de vreemde indruk, dat het Grace was, die de jongeman vast tegen zich aanklemde, in plaats van dat hij háár hielp. Hij werd een ogenblik in verlegenheid gebracht, toen hij het verbaasde gezicht van de jongeman gezien had, maar besloot dat het toeval moest zijn geweest.

Hij wilde het gebeurde al uit zijn geheugen zetten en haar attent maken op het schip dat zij nu voor anker konden zien liggen, toen hij haar ogen zag. God, dacht hij, laat het niet waar zijn, laat ik me vergissen. Ze zat strak naar de jongen te kijken, met een hongerige blik in haar ogen.

‘Grace,’ zei hij zacht en ze wendde haar blik naar hem toe. Hij zag het vuur in haar ogen doven, de waanzin eruit verdwijnen. Ze leek opeens weer normaal. Zou hij zich toch vergist hebben? Verbeeldde hij zich dingen, die niet bestonden, maar die zijn angst tot mogelijkheden maakte?

Hij draaide zich weer op zijn rug. Het hielp niet, hij kon niet slapen. Even ging hij overeind zitten, maar het slingeren van het schip scheen zich in zijn hoofd voort te zetten. Hij moest maar een paar slaaptabletten nemen, dacht hij.

Met moeite kroop hij zijn kooi uit en sleepte zijn koffer te voorschijn. De tabletten lagen bovenop, hij had ze diezelfde middag nog gebruikt om Grace er een paar in te laten nemen. Hij haalde het buisje te voorschijn, schudde er drie op zijn hand uit en nam ze in zijn mond. Hij vulde aan de wastafel een glas met water en dronk het leeg. De kooi scheen erg ver weg, maar hij

[p. 108]

bereikte hem en liet zich erin vallen. Langzaam begon de duizeligheid weg te trekken, maar weer stormden de gedachten op hem aan.

Grace was normaal geweest, er was niets aan haar te merken, totdat hij in een ogenblik van onachtzaamheid haar uit het oog verloren had en weer moest terugdenken aan de scène in het motorbootje, die misschien toch niet toevallig was geweest.

Hij was het schip doorgerend op zoek naar haar en had haar praktisch in Kellers armen aangetroffen of bever Keller in de hare. Nu was er geen twijfel meer mogelijk, waarvoor hij gevreesd had was rauwe werkelijkheid die hij onder de ogen moest zien.

Arme Lois, dacht hij, het kon niet. Het kon echt niet, hoe graag hij het ook zou willen. Er zou altijd een ogenblik zijn, waarop het naar voren zou komen, het zou onmogelijk worden rustig te leven, met die dreiging op de achtergrond. Ze zou dus terug moeten. Lois zou het niet willen, zou haar bij zich willen houden, ondanks alles.

En Grace zelf, zou zij het kunnen begrijpen, dat was nog het allermoeilijkste. Hoe konden ze het haar ooit laten begrijpen? Na al dat wachten, na dat vooruitzicht eindelijk weer in eigen kring te zijn? Maar als ze nu eens een verpleegster namen? God, dat zou me de verpleegster wel moeten zijn. En waar vond je een vrouw, die de capaciteiten voor dit werk had en die zich voor één persoon dag en nacht in zou willen zetten? In een verpleeghuis was zo iets anders, daar werden ze afgelost, hadden hun vaste uren. Twee verpleegsters dan? Van zijn huis een soort sanatorium maken? Met welk resultaat? Langzaam begonnen de slaaptabletten hun werking. De vragen bestormden hem niet meer zo ononderbroken, er waren leegten tussen, leegten die steeds groter werden.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken