Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Olie op de golven (1961)

Informatie terzijde

Titelpagina van Olie op de golven
Afbeelding van Olie op de golvenToon afbeelding van titelpagina van Olie op de golven

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.16 MB)

Scans (250.47 MB)

ebook (3.05 MB)

XML (0.45 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Olie op de golven

(1961)–W. van Mancius–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[p. 123]

Hoofdstuk XIV

Steward Meertens liep langzaam de trap af die van de brug naar het dek voerde. Hij hield zich stevig aan de leuningen vast om de slingeringen van het schip op te vangen. Hij was doodmoe en voelde zich ziek. De hele dag had hij zich tegen de zeeziekte verzet, met het betrekkelijke succes dat hij tenminste op de been gebleven was, nu lokte het vooruitzicht eindelijk zijn kooi te kunnen opzoeken hem dubbel aan.

Hij opende de deur aan stuurboordzijde van de gang langs de hutten van de passagiers. Het was zijn plicht nog even, voordat hij kon gaan slapen, te zien of er ergens iets nodig was. Inwendig hoopte hij, dat het niet zo zou zijn. Het was me het dagje wel geweest.

Hij liep de gang door, sloeg de hoek om en kwam door een verbindingsgang die naar bakboord voerde. Alles was rustig, de deuren waren gesloten, niets wees erop, dat hij nog nodig zou kunnen zijn. In de verbindingsgang hing een bord, waarop aangegeven was, welke hut zijn hulp wenste, maar er was geen aanwijzing dat een van de passagiers gebeld had.

Hij zuchtte, rekte zich eens uit en geeuwde. Nou dan, dacht hij, dat is dan alles. Hij liep de verbindingsgang door tot hij in de gang langs de hutten aan bakboord kwam. Opeens stond hij stil, terwijl een verbaasde trek op zijn gezicht verscheen. De gang was kletsnat, alsof er ergens een lek was. Hij liep de gang

[p. 124]

door en hoe verder hij kwam, hoe natter de vloer werd. Plotseling viel zijn oog op de deur naar het dek, die, nu het schip naar bakboord overhelde, langzaam openging. Die deur had hij gesloten, daar kon hij een eed op doen, hij herinnerde zich nog, voordat hij naar de brug gegaan was, gekeken te hebben of de deuren verzegeld waren.

Hij liep snel op de deur toe, waar door de opening schuim en water binnenstoven. Hij wilde de deur sluiten, maar iets weerhield hem. Als die deur open was, dan was hij niet vanzelf opengegaan, dan was hij opengemaakt. Maar waarom? Wie zou zo gek zijn om in dit weer aan dek te gaan? Om een ongeluk te krijgen? Stel je voor, dat er werkelijk iemand naar buiten gegaan was!

Het schip was weer omhoog aan het komen en hij stapte het dek op, wierp vlug een blik naar voren, nee daar was niemand, toen de andere kant uit. Even stokte zijn adem, daar in de hoek, daar lag iemand. Hij lag juist buiten de lichtcirkel van de lamp boven zijn hoofd. Meertens aarzelde niet en was in een paar stappen het dek over. Een man in pyjama, die hier als een weggeworpen zak in een hoek geslingerd was. Hij knielde neer en voelde tegelijk, hoe het dek omlaag ging. Hij had geen tijd meer om nog binnen de deur te komen voordat het laagste punt bereikt was. Wachten tot het schip weer over de andere zijde helde, begreep hij, zich vastklemmend aan een stut. Even later werd hij doordrenkt door het overvliegende water.

Nu, dacht hij klappertandend, greep de man bij zijn armen. God, wat was die zwaar! Hij trok, het lichaam begon langzaam mee te geven. Meertens klemde de tanden op elkaar en begon, de man achter zich aan slepend, naar de deur te lopen. Op het ogenblik dat hij die bereikte, begon de helling naar bakboord. Nu of nooit, dacht Meertens. Met een uiterste krachtsinspanning hief hij de man gedeeltelijk op en trok hem over de drempel in de gang. Er was geen tijd meer de deur te sluiten, dat zou hem ook niet gelukt zijn, hij moest wachten tot het schip recht

[p. 125]

lag. Hij liet de man op de vloer zakken, wachtte tot het schip op de doorzwaai even stillag, stapte over de drempel en trok de zware deur dicht. Toen had hij pas tijd zich aan de man te wijden. Was hij dood? O, het is die Keller uit hut 7, dacht hij. Wat moest de man daarbuiten op het dek? Nee, dood was hij niet, alleen maar bewusteloos. Er was geen bloed. Misschien had hij geluk gehad.

Opeens klonk er een lichte kreet. Meertens draaide zich om. Lucy Helmers liep de gang door naar hen toe.

‘Wat is dat? O, God het is Otto. Wat is er gebeurd?’

Meertens keek een beetje verbouwereerd. Hij zou dat ook wel willen weten.

‘Hij moet aan dek gegaan zijn en gevallen,’ zei hij.

Lucy knielde naast Keller neer op de natte vloer. Er moest iets gebeuren, zo kon hij niet blijven liggen.

‘Breng hem maar in mijn hut,’ zei ze. Dat was de enige oplossing, ze begreep, dat ze snel moesten handelen.

‘Wilt u me even helpen,’ zei Meertens, ‘hij is zo zwaar. Neemt u zijn benen maar.’

‘Wacht even tot het schip omhoog komt,’ zei Lucy, ‘voorzichtig, misschien is hij gewond.’

‘Dat geloof ik niet.’

Het viel niet mee Keller de gang door te krijgen, maar half dragend, half slepend kregen zij hem toch in de hut.

‘In de onderste kooi,’ zei Lucy een beetje buiten adem.

‘Maar hij is doornat.’

‘Wacht maar, ik heb wel iets.’

Meertens begon Keller uit te kleden, maar het was niet mogelijk hem de natte pyjama uit te trekken.

‘Scheur hem dan kapot,’ zei Lucy, ‘God, wat heeft hij daar in zijn hand? Het lijkt wel een doek.’

‘Dat is het ook,’ zei Meertens, die het stuk goed uit Kellers hand losmaakte en het bekeek, ‘het lijkt wel een stuk goed dat ergens van afgescheurd is.’

[p. 126]

‘Het lijkt wel een stuk van een pyjama.’

‘Een pyja...’ Een ogenblik bleef Meertens sprakeloos naar de doek kijken. Het werd steeds onbegrijpelijker. Hij haalde zijn schouders op. ‘Hebt u iets dat ik hem aan kan trekken?’

Ze kwam tot de werkelijkheid terug. Even had een vermoeden haar iets vreselijks voor ogen getoverd, maar ze zette het van zich af. ‘Ja, hier, een kamerjas.’ God, dacht ze, wat betekent dit, een gele pyjama?

‘Ik geloof, dat we beter de kapitein kunnen waarschuwen.’

‘Ja, dat moet zeker. Maar laten we hem eerst in de kooi zien te krijgen. Hij is steenkoud. Als daar maar geen longontsteking van komt.’

Het viel niet mee Keller in de kooi te krijgen en ze moesten weer wachten tot het schip even stil scheen te liggen en van dat ogenblik gebruik maken.

‘Als we maar een paar warme kruiken hadden.’

Annie Molenkamp in de bovenste hut ontwaakte.

‘Wat is er gebeurd?’ vroeg ze.

‘We hebben meneer Keller aan dek gevonden. Hij ligt nu hier in mijn kooi, hij is bewusteloos. Ga nu even naar de kapitein toe steward.’

Meertens verliet de hut. Lucy keek of Keller goed toegedekt was, verschikte nog iets aan het dek. Het leek alsof hij sliep. Ze ruimde de natte kleren weg en stond even nadenkend naar het stuk gele stof te kijken, zich afvragend, wat er gebeurd kon zijn.

Even later werd er aan de deur geklopt, het was de steward met twee warmwaterkruiken.

‘Heb je de kapitein al gewaarschuwd?’ vroeg Lucy.

‘Nee, mevrouw, ik dacht dat hier meer haast bij was, ik ga nu.’

Meertens verdween en Lucy legde de kruiken tegen Keller aan onder het dek. Er viel niets meer te doen, dacht ze. Ze keek nog eens naar Keller en zag dat er wat kleur op zijn gezicht

[p. 127]

gekomen was. Even later sloeg hij de ogen op. Hij keek haar aan, alsof hij haar niet herkende, een vage nietszeggende blik, zoekend naar een verklaring. Maar langzamerhand begon het bewustzijn terug te keren. Ze zag de verandering zich voltrekken, zag hoe er plotseling een angstige blik in zijn ogen verscheen, alsof hij zich iets herinnerde.

Er werd op de deur geklopt en de stuurman, vergezeld door Meertens, kwam binnen. Zijn gezicht stond ernstig, hij zou die vervloekte passagiers leren zichzelf en anderen in gevaar te brengen.

Opeens zei Keller, terwijl hij rechtop ging zitten: ‘Het meisje, waar is het meisje?’

Ze keken hem allemaal aan, zonder hem te begrijpen.

‘Miss Norton,’ zei Keller opgewonden, ‘waar is Miss Norton?’

‘Wat wilt u zeggen?’ vroeg Merkel snel. ‘Spreek op man!’

Keller deed een poging zich duidelijker uit te drukken. Zijn hoofd deed nogal pijn en alles was een beetje vaag. ‘Miss Norton was aan dek, ik wilde haar grijpen...’ Hij keek radeloos van de een naar de ander. ‘Ik kon haar niet houden...’

‘Ben je gek, man?’ riep Merkel geschrokken uit, ‘wat betekent dat?’

De anderen zwegen, keken verbijsterd toe hoe Keller zich op het kussen liet terugvallen en de ogen sloot. Ze wisten niet hoe hij worstelde om helder te kunnen denken om hun te kunnen vertellen wat er precies gebeurd was.

Merkel greep hem bij de schouders en zei dringend: ‘Vertel op, man, in godsnaam, wat is er gebeurd?’

Keller opende de ogen en keek Merkel aan. ‘Miss Norton moet overboord geslagen zijn,’ zei hij zacht.

Merkel wankelde achteruit. Hoelang geleden was het gebeurd? Een kwartier? Wat konden ze doen? Bij draaien was onmogelijk, het had ook geen zin. Norton? Dat was de Engelsman, die met zijn dochter in Dover aan boord gekomen was.

[p. 128]

Merkel had nooit iets dergelijks meegemaakt, maar hij wist toch direct wat hem te doen stond. Eerst van alles moest de kapitein gewaarschuwd worden.

‘Zorgt u verder voor hem?’ vroeg hij Lucy en zij knikte. De steward vroeg: ‘Kan ik nog iets voor u doen?’

Ze schudde haar hoofd: ‘Nee, dank je.’

Hij volgde Merkel de gang in. De stuurman stond op hem te wachten.

‘Ga jij Norton waarschuwen,’ zei Merkel. ‘Vraag of hij... of nee, zeg maar dat de kapitein hem moet spreken, dat hij bij hem in de hut komt. Maar laat niets los over wat er gebeurd is.’

‘En als hij vraagt, waarom?’

‘Zeg dan maar, dat je het niet weet.’

Een minuut later ging de stoomfluit.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken