Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Olijfbergh ofte poëma van den laetsten dagh (1609)

Informatie terzijde

Titelpagina van Olijfbergh ofte poëma van den laetsten dagh
Afbeelding van Olijfbergh ofte poëma van den laetsten daghToon afbeelding van titelpagina van Olijfbergh ofte poëma van den laetsten dagh

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.84 MB)

ebook (3.48 MB)

XML (0.31 MB)

tekstbestand






Genre

poëzie

Subgenre

epos
gedichten / dichtbundel


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Olijfbergh ofte poëma van den laetsten dagh

(1609)–Karel van Mander–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende
[pagina 87]
[p. 87]

Het vierthiende Ghesangh

Raet een yegelijck den tijt der genaden in dit leven waer te nemen. Verhaelt elck loon na werck van den rechten Richter inden laetsten dagh ontfanghen sal. Voorts van swerelts ydel wesen. Ooc hoe de Son haer licht verloos doen t'ware Licht het leven liet: oock hoe sommige de Son aengebeden hebben. Ten lesten den loop, nutticheyt ende grootte der Sonnen.
 
O Mensch dewijl ghy zijt in desen tijt,
 
Eer u ontgaet dit vluchtich leven,
 
Siet door het g'loof met reyn ghemoedt t'aencleven
 
In liefd' oprecht, als mede lidt, dit hooft:
 
Want soo de doot u onversiens berooftGa naar margenoot+
 
Wt desen tijt, hier is gheen wederkeeren
 
Om boete doen, en of den dagh des Heeren
 
Vertreckt, tis dan voor u den lesten dach:
 
‘Waer dickwijls niet en wilmen alsinen mach,
 
En alsmen wil en can men niet ontvluchten:
 
Tis beter nu dan namaels eeuwich suchten
 
Over de sond', eens doch gheschieden moet
 
Daer van berouw in desen tijt, of boet
 
In eeuwicheyt te doen men is verwachtich.’
 
Wie soud'doch niet den Heere die almachtichGa naar margenoot+
 
Is, vreesen, want indien men 't nu versuymt
 
In desen tijt, in weeld' of in de ruymt,
 
Roeckloos of boos, men sal in sijn verschijnen
 
Hem vreesen seer, benouwt zijn al vol pijnen:
 
‘Gheen voordeel is voor arem noch voor rijck
 
In barens pijn en ingangh al ghelijck,’
 
De menschen oock ter werelt hier verwervenGa naar margenoot+
 
Wtgangh ghelijck, en oock gelijck na t'sterven
 
Voor d'oordeel Gods verschijnen moeten al:
 
Niemant yemant dan moghen stellen sal
 
In sijn plaets' om voor hem sijn last te draghen:
[pagina 88]
[p. 88]
 
Ga naar margenoot+Elck in sijn lijf na werck crijght loon of slagen.
 
Tyran of ghy al op dijn slaef min past,
 
Nu als op beest en onder dijn swaer last
 
Hem doet het sweet ja t'bloet ten lijf uytbreken,
 
Ga naar margenoot+Hier self moet ghy dijn schouder onder steken,
 
V schelden hier, u dreyghen noch ghewelt,
 
En baet al niet, noch heerschappy noch ghelt,
 
Men sal u hier niet als voorhenen wachten,
 
Ghy self, dijn werck, dijn woort, jae dijn ghedachten,
 
Al naeckt, sal recht den Richter recht doorsien,
 
En dy niet meer als ander yet aensien,
 
V groote schult die u men sal verhalen,
 
Ter lester mijt al self moet ghy betalen:
 
Och schrict elck mensch, siet toe, want t'schijnt nu wel
 
Haest eynden sal dit eerdtsch tragedi spel:
 
Haest hebben uyt die Coningen hier speelden,
 
En die verliest om ydel dinghen queelden,
 
T'zy qualijck wel ghespeelt oock sulcken prijs
 
Volcht hun ooc dan, die toonden groot afgrijs,
 
Die dansten wel die sachmen coenlijck campen:
 
Ga naar margenoot+Nu ist al niet, de fackels claer en lampen
 
Die bluschtmen uyt, men weert toonneels chieraet,
 
Toonneel oock self men gantsch afbreken gaet:
 
Wat is een dingh doch alst voorby is leden,
 
Die heeft ghespeelt een Rechter en sijn reden
 
Was seer ghevreest die een bedruckt kettijf,
 
Die ter onschult liet jammerlijck sijn lijf:
 
Och siet dus gaet met dit verganghlijc wesen,
 
Tragedi spel vol droefheyt, en na desen
 
Comt t'eynde dan ter tijt van God bestelt
 
Aen t'groot verwelf, aen t'schoon Asuerich velt
 
Die fackels claer die heerlijc en schoon lichten,
 
(Die t'aerdtsch toonneel al plochten t'overlichten
 
So juyst gelijck dat d'een lant min noch meer
[pagina 89]
[p. 89]
 
Als t'ander niet, heeft t'eynden van t'Jaers keer
 
Yet schaeuw of licht) die dees al heeft ontsteken,
 
Die sal voor al om blusschen daer aen steken
 
Sijn rechter oock almachtich dies bequaem.
 
De duysterheyt (die eens haer swart lichaemGa naar margenoot+
 
Liet by den Nijl, tot een voorbeeldt betasten,
 
Gescheyden af, doch van d'Hebreeusche gasten)
 
Die sal soo haest dees lichten nemen endt,
 
Aengrijpen hier een eeuwich regiment,Ga naar margenoot+
 
De Sonne dan haer schijnsel sal verliesen,
 
Dat schijnsel claer waer van door blint verkiesen
 
Veel t'Heydensch volc bedrogen was in waen,Ga naar margenoot+
 
Dat sy was God, en hebbens' oock ghedaen
 
Godsdienstich eer en tempels veel gaen bouwen:
 
Aen dit hooftlicht schoon lieflijc om aenschouwen,
 
Afgodtsch ooc vergreep hem t'Ioodsch geslacht:
 
Maer sy is doch van God haer scheppers macht
 
En heerlijckheyt, vry een ghetuyghe heerlijck,
 
Ons menschen ooc gehoorsaemheyt aenleerlijc:
 
Haers Scheppers Wet sy onderdanich blijct,
 
Wt haren wech sy nemmermeer en wijckt,Ga naar margenoot+
 
Eens stont sy stil, te rugh is sy ghetrocken,Ga naar margenoot+
 
Eens na Gods wil, eens had sy overtrocken
 
Met duysternis haer groot en claer aensicht,
 
Als self de Sonn' oprecht of t'levens licht
 
Mishandelt was soo van den snoo sondaren,
 
En scheen in rouw ghecleedt, melijden haren.
 
S'is wonder nut voor wat op eerde leeft,
 
T'gewas sy vrucht en vrucht sy rijpheyt geeft,
 
S'is tswerelts oogh int midden der Planeten,
 
Haer lichaem by haer schaduw' af te metenGa naar margenoot+
 
Men meerder acht dan al des werelts cloot:
 
Sulck een gheleert en achtse maer soo groot
 
Dan dat den crinck daer sy lancx draeyt verheven
 
Groot meer als d'eerd' is twintich mael en seven:
[pagina 90]
[p. 90]
 
Nochtans en acht maer Anaxagor dees
 
Wat meerder als het lant Peloponees:
 
Maer boven hem of oock Anaximander,
 
Ga naar margenoot+Of dierghelijck zijn Plini en meer ander,
 
(Die meerder haer te zijn van swerelts ringh
 
Beschrijven) wel te g'looven sonderlingh
 
Om redens die wel blijcken by natueren,
 
Waer door men is ghedwonghen, Epicuren
 
Gemeen segh-woort te seggen, t'mach wel zijn.
margenoot+
Na desen tijt en is geenen tijt tot boete.
margenoot+
De sonde moet eens geboet, ofte gestraft zijn, niemant en heeft hier voordeel.
margenoot+
Alle menschen hebben gelijcken uytgang in dit leven, sy moeten al gelijck voor het oordeel.
margenoot+
Elck moet sijn eygen last draghen.
margenoot+
Die ander gequelt hebben, moeten het selve verwachten.
margenoot+
De werelt ende haer wesen is als een schouspel dat voorby gaet.
margenoot+
Egypten.
margenoot+
Eeuwighe duysternis.
margenoot+
De Heyden hebben de Son Godsdienst ghedaen.
margenoot+
De Son haer Schepper gehoorsaem, dient ons tot leeringhe.
margenoot+
De Son was in Christus doodt met duysternis bedeckt.
margenoot+
Vanden loop der Sonnen.
margenoot+
Verscheyden meyninghe van de grootte der Sonnen.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken