Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Het schilder-boeck (1969)

Informatie terzijde

Titelpagina van Het schilder-boeck
Afbeelding van Het schilder-boeckToon afbeelding van titelpagina van Het schilder-boeck

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (6.74 MB)

XML (3.51 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

non-fictie/biografie
non-fictie/naslagwerken (alg.)
non-fictie/kunstgeschiedenis


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Het schilder-boeck

(1969)–Karel van Mander–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[Folio 52v]
[fol. 52v]

Bediedinghen der Verwen, watter mede beteyckent can worden.
Het veerthiende Capittel.

 
1  Om dat de Sonne sulcke cracht doet blijcken,Ga naar voetnoot*
 
Dat Mane, Sterren, en all' aerdtsche lichtenGa naar voetnoot*
 
Moeten haer uytnemende claerheyt wijcken,
 
En dat haer stralen den Goude ghelijcken,Ga naar voetnoot*
 
En t'Goudt onder de metalen te plichten
 
Is het voornaemste, soo sullen wy stichten
 
T'propoost onderscheydelijck, eerst soo veleGa naar voetnoot*
 
Belanghend' is t'Goudt, aenwijsende ghele.
 
2  Onder alle verwen bequaem en prijsich,
 
Wy dan aen t'gheel, als t'heerlijckste, beginnen,
 
Om dat het de schoon Goudt-verw' is aenwijsich,
 
Iae Goudt, welck sonder versaden is spijsich
 
Der ghiere Menschen meer lustende sinnen:
 
Dit blinckend' inghewandt afgrondich binnen,Ga naar voetnoot*
 
Wt ons alghemeen Moeders buyck ghetrocken,
 
Heeft oyt ter Weerelt veel quaets doen berocken.
 
3  Want t'onmatich begeeren des onvromen,Ga naar voetnoot*
 
Is al t'quaet, en niet den Goude te wijten,
 
Cadmus als vinder, heeft t'Goudt eerst becomen,
 
Twee Colchische Conings t'maeghdom benomenGa naar voetnoot*
 
Der aerd', om Goudt, bin Samniens limijten,
 
En hebben met Schaeps huyden gaen bevlijtenGa naar voetnoot*
 
Daer uyt den water t'Goudt by een te lesen,
 
Waer uyt t'gulden Vlies fabel is gheresen.
 
4  Iae Fabel, de Weerelt schier door ghestoven,Ga naar voetnoot*
 
Van den Argonauten, Iasons ghesellen,
 
Vreemder om lesen, als weerdt te gheloven,
 
Hoe sy sonder Hercules, om te boven
 
Te comen, een Vrouw te werck mosten stellen:
 
maer Goudt, om zijnes naems oorsprongh vertellen,
 
Hippocrates meent de hercomst zy groeyend
 
Van Aurora, safferanich en gloeyend.Ga naar voetnoot*
 
5  Oft immer van Aura in den Latijne,
 
Seyt Isodorus, heeft het naem ghecreghen,
 
Welck een glans beteyckent van claren schijne:
 
Oock en laet ons Gregorius van zijne
 
Sonderlinghe blinckentheyt niet versweghen,
 
End' in't ghemeene zijn altijts gheneghen
 
De Menschen om te sien, met sinnen rustich,
 
Wat suyver en claer is blinckende lustich.
 
6  De schoonste schoonheyt is den onsichtbaren
 
Schoonen, aller schoonheyts oorsprongh ghehuldich,
 
Wien de helder Sonne, niet om verclaren,
[Folio 53r]
[fol. 53r]
 
Oock wordt gheleken: en met gulden hayrenGa naar voetnoot*
 
Wort Phoebus ghenaemt, jae altemael guldich:
 
De nutbaerheyt des Gouts is menichvuldich,
 
Daer veelsins de Menschen hun by gheneeren,
 
maer t'misbruyck comt uyt onmatich begheeren.
 
7  Om dat geen verwen dan connen verschoonenGa naar voetnoot*
 
T'schoon gouden coleur, te deser oorsaken,
 
Keysers, Coninghen, machtighe persoonen,
 
Van Goude hun Scepters, hals banden, Croonen,Ga naar voetnoot*
 
En veelderhande cieraet lieten maken,
 
Gheborduerde Mantels, en gulden Laken,Ga naar voetnoot*
 
En Cleeders doorschoten met gulden strepen,
 
Welck Coningh Attalus heeft eerst begrepen.
 
8  En t'heeft Attalus werck den naem behouden:
 
maer te Babylonien was ghevondenGa naar voetnoot*
 
Onder veel verwen dat blinckende Gouden
 
Te bordueren, waerom sy dit oock wouden
 
Met name Babylonisch werck vermonden,
 
Costelijck, en weerdich veel duysent ponden,
 
Want den Keyser Nero een sulck ghewrochte
 
Cieraet, een milioen Sesterces cochte.
 
9  Oock de heylighe Schrift tuyght ongheloghen,
 
Van seer costelijcke gulden Cieraten,
 
En hoe Salomon wijs, rijck van vermoghen,Ga naar voetnoot*
 
Gods Huys al met puer Goudt heeft overtoghen,
 
Selfs oock den vloer becleedt met gulden platen:Ga naar voetnoot*
 
Summa, lustich en schoone boven maten,
 
Iae wonder heerlijck, als wel is te dencken,
 
Moste dat louter gulde gheel daer blincken.
 
10  T'Goudt is, nae Schriftueren beteyckeningen,Ga naar voetnoot*
 
T'beproefde werckende gheloove crachtich,
 
Daer de Bruydt des Heeren in allen dinghen
 
Med' is overtoghen, als d'arem-ringhen
 
Van Rebecca oock bewijsen eendrachtich:
 
Want hy, die daer is ghetrouw en waerachtich,Ga naar voetnoot*
 
Riedt een Ghemeynt', in't gheloove verloopen,Ga naar voetnoot*
 
T'doorvyerde Goudt weder van hem te coopen.
 
11  Wt den Poeten waer veel te gloseren,
 
Van Marons gulden ranck, en derghelijcke:
 
maer hoort hoe d'Herouten in't blasonnerenGa naar voetnoot*
 
D'edel wapen coleuren compareren:
 
Dit hooghste metael bewijst te zijn rijcke,
 
Wijs, edel, grootmoedich, en magnifijcke,
 
Noch naer het coleur datter is beneven,
 
Sy dat een nieuw beteyckeninghe gheven.
 
12  By t'blaeu, daer't hem alderliefst by wil voeghen,Ga naar voetnoot*
 
Beteyckenet voor die Levreye draghen,
[Folio 53v]
[fol. 53v]
 
T'ghebruyck van des Weerelts lust en benoeghen,
 
Doch by graeuw niet dan een sorchvuldich wroeghen
 
Van die om onghebruyck hun selven plaghen:Ga naar voetnoot*
 
By groen ghebruycks, hope met welbehaghen:
 
By violet, troost van liefde versadich:Ga naar voetnoot*
 
By swart, in liefden lijdtsaem en ghestadich.Ga naar voetnoot*
 
13  Ghematichden rijckdom by t'incarnateGa naar voetnoot*
 
Dit goudt-geel beteyckent: somtijts alleene,Ga naar voetnoot*
 
Een redelijck Mensche, van goeden state,
 
Iae wel ghetempert, en wijs van ghelate,
 
Oock seer goet van raedt, over al ghemeene:
 
maer onder all' edel ghesteenten reene,
 
By den Topazius (om recht te spreken)
 
Wordt dit edelste goudt-coleur gheleken.
 
14  Dus is het gheel een verwe schoon en blijde,
 
Aldernaest het wit, licht, en claer van mijne:
 
Beyde tot Moysi en Salomons tijde
 
Was constich ghemaeckt, en ghewrocht van sijde,
 
Een voorhangsel, oft een groote gardijne:
 
maer gheel was t'voornaemste coleur, ten fijne
 
Dat het niet en schijne, teghen behooren,
 
Het gheel in de verwen te stellen vooren.Ga naar voetnoot*
 
15  Als d'oude Schilders niet dan vier manieren
 
Van verwen en hadden, soo wy eerst seyden,
 
Was den ghelen Oker, een van den vieren:
 
Sonder dat, wat hadden sy gaen versieren,
 
Om hun werck tot eenich aensien te leyden?
 
maer wy hebben nu wel al vier verscheyden
 
Ghelen boven den Oker in ons tenten,
 
Masticot, schiet-gheel, en twee Oprementen.
 
16  Meny wil oock ghenoech voor gheel bestrecken,
 
Oraengich, dats goudtverwich te bedieden,Ga naar voetnoot*
 
Men cander met Masticot mede trecken,
 
Oft cieraten maken: want t'is te ghecken,
 
Veel Goudt te ghebruycken, men moet het vlieden
 
Binnen ons werck, doch dat gantsch te verbieden
 
Heb ick geen macht, maer t'is beter te deghe
 
Al t'cieraet met verwe brenghen te weghe.
 
17  Al hebben eenighe ghemeent voor desen
 
Hun werck met den Goude schoon op te toyen,
 
T'welck d'onverstandighe wel hooghe presen,
 
Het soude doch in desen tijdt nu wesen
 
Meer een ontcieringhe, dan een vermoyen:Ga naar voetnoot*
 
Dus die Dido met Aeneas van Troyen,
 
Op de Iacht treckende nu maken wilde,
 
Behoefde van t'Goudt niet te wesen milde.
 
18  Al heeft Virgilius aldus gheschreven,
[Folio 54r]
[fol. 54r]
 
Daer stondt een Peerdt triumphelijck behanghen
 
Met Purper en Goudt, t'welck moedich verheven
 
Beet zijnen breydel, dat t'schuym quam ghedreven,
 
En ten lesten quam daer Dido gheganghen
 
Met haer suyver hayr in vergulden spanghen,
 
En schoonverwighe sijde cleeders, onder
 
Eenen Sidonischen Mantel bysonder.
 
19  Den gulden Pijl-koker met ander stucken:
 
Oft die wilde maken Cresus den pratten,
 
Daer hy Solon trotselijck woud' uytdrucken
 
D'overvloedicheyt van al zijn ghelucken,
 
En toont veel cleeders, Iuweelen en schatten:
 
Ghemerckt gulden hooghsels op eenen plattenGa naar voetnoot*
 
Dagh bruyn vallen, in de plaetse van vlicken,
 
Salment dan beter met verwe beschicken.
 
20  Gout en is voor Goudt hier niet wel t'antwoorden,
 
Want t'wil te qualijck hem schicken inwendich,
 
Hoewel sy't voortijts daer veel in versmoorden,
 
maer buyten de lijsten, canten en boorden,
 
Met masschers, morissen, en t'jotsels bendich,
 
Rijcklijck te chieren, aerdich en behendich,
 
Met Goude besijden, onder en boven,
 
Is niet te verachten, maer hoogh te loven.
 
21  Gualterus Rivius, een wel gheleerde,
 
Wilde datmen een Schildery expeerdichGa naar voetnoot*
 
Van constighe handen, niet alleen eerde
 
Met een gulden lijste, maer noch vermeerde
 
Met edel ghesteenten goet en rechtveerdich,
 
Soo hoogh in zijn schriften achtende weerdich
 
Een wel ghemaeckt stuck, maer en wil niet dulden,
 
Datmen oock van binnen yet sal vergulden.
 
22  naest het Goudt heeft onder alle metalen
 
Het Silver ten rechten d'opperste stede,Ga naar voetnoot*
 
In weerden, en schoonheyt, met suyver stralen
 
Blinckende, het waer seer langh te verhalen,
 
Wat Godt in de Wet t'zijnder eeren dede
 
Daer van al maken: maer siet watter mede
 
Beteyckent is, om dat's is wit bevonden,
 
T'is onnooselheyt en puerheyt van zonden.
 
23  Sulcx was het suyver Lammeken vol eeren,Ga naar voetnoot*
 
Wit, onder duysenden schoon uytghelesen,
 
Wit als sneeuw, op Thabor blinckten zijn cleeren,
 
In wit verschenen d'Enghelen des Heeren:Ga naar voetnoot*
 
De suyver Waerheyt van oprechten wesenGa naar voetnoot*
 
Wort al in't wit ghecleedt, en boven desen
 
In wit d'onnoosel Ieucht, Vrouwen oft maeghden
 
Te sien ghecleedt, oyt ons ooghen behaeghden.
[Folio 54v]
[fol. 54v]
 
24  Ghelijck in den Schilden t'Gout schoon en gloedich
 
Eeldom en hoocheyt can te kennen gheven,Ga naar voetnoot*
 
t'Silver puerheyt en gherechticheyt goedich,
 
Beteyckent t'Root hoocheyt, en coenheyt moedich,
 
Het Blaeuw trouwheyt, en wetenschap bedreven:
 
t'Groen schoonheyt, goetheyt, en vreucht, daer beneven
 
t'Purper overvloet, Gods en s'Menschen jonste,
 
t'Swart slechtheyt, en druck, die in't hert heeft wonste.
 
25  Twee metalen, Silver en Goudt met namen,Ga naar voetnoot*
 
In wapenen der Edelen en connen
 
Alleen niet bestaen, desghelijcx betamen
 
De verwen niet sonder metalen t'samen:
 
Onder de Planeten is by der Sonnen
 
t'Goudt gheleken, en by de Mane connenGa naar voetnoot*
 
Wy t'Silver verstaen, en Mars by het roode,
 
By Purper Mercury, der Goden bode.
 
26  By het Blaeuw Iuppiter, Venus by t'groene,
 
t'Swart by den droeven Saturnus gheleken:
 
Aldus mach men oock verghelijcken coene,
 
Van den Sondagh af, in ghelijcken doene,
 
Met dees Verwen, al de daghen der weken,Ga naar voetnoot*
 
Oock de seven Deuchden, sonder ontbreken,
 
t'Gheloove by t'Goudt, Hope goedertierichGa naar voetnoot*
 
By t'Silver, by t'Roode de Liefde vierich.
 
27  Iustitia by Blaeuw Hemelsch vercoren,
 
By t'Groene Sterckheyt, om volherden statich,
 
De Wijsheyt by Swart, zedich in't orboren,
 
Twee verwen, die den naem hebben verloren,
 
Vermengt in een, t'Violet incarnatich,
 
Ghelijckt Ghetempertheyt in't wesen matich:
 
Oock by dees Verwen ghelijcktmen de seven
 
Ouderdommen van dit menschlijcke leven.
 
28  Een kindt tot seven Iaer oudt naer het baren,Ga naar voetnoot*
 
Is t'Silver oft wit onnoosel en pertich,
 
t'Blaeuw tot vijfthien Iaer de Ieucht onervaren,
 
t'Goudt-gheel den Ionghelingh tot twintich Iaren,
 
En t'Groen den Ionghman tot den Iaren dertich,
 
t'Roodt tot vijftich Iaer, noch een Man cloeckhertich,
 
Purper is tot tseventich Iaer den ouden,
 
t'Swart in den rouw' is voor de doot ghehouden.
 
29  Vier aerden oft Mensch complexien blijckenGa naar voetnoot*
 
Oock vier verwen ghelijck, eerst den Sanguijnen
 
Vol bloedts by t'Roodt, by t'Blaeuw den Colerijcken
 
Corselen, en by t'Wit den Flegmatijcken
 
Flumich en snoterich t'allen termijnen,
 
By t'Swart den swaermoedighen droef in't schijnen:
 
Oock is, soo men d'Elementen begheerde,
[Folio 55r]
[fol. 55r]
 
t'Roodt t'vyer, t'Blaeuw locht, t'Wit water, en t'Swart d'eerde.
 
30  T'Groen bediedt den Lenten in s'Iaers vier tijden,Ga naar voetnoot*
 
t'Roodt den Somer, midts t'Sonneschijns heet branden,
 
En t'Blaeuw den Herfst, met zijn druyven besijden,
 
t'Swart is den Winter, droef, sonder verblijden:
 
Dus wijsen de Verwen aen veel verstanden,
 
Van de welck' ick nu, mijn bekrosen handen
 
Ghewasschen hebbende, wil hier uyt scheyden,
 
Om de Ieught tot t'Leven der Schilders leyden.
 
31  Ick hadde moghen, hadt willen gheluckenGa naar voetnoot*
 
Meer deelen voort brenghen, oft langher maken:
 
Doch Metselrie, met d'Aenclevende stucken,
 
Als maet, en vercorten, zijn al door't drucken
 
Seer claer in't licht ghebracht in onser spraken:
 
Oock eyghen belangh, en huyssche nootsaken
 
Nemen my de Pen, en comen my stooren,
 
Anders had ick wel duysent dinghen vooren.
 
32  Laet u dus veel, o schilderighe Ieughden,
 
Aenghenaem wesen, en dienen ten besten:
 
Om den scherpen ingangh, den wegh der Deuchden
 
Veracht niet, want siet, hy eyndicht in vreuchden,
 
Door soet ghenutten des voorspoedts ten lesten:
 
Soo ghy in des Schilders Levens, en Gesten,
 
Exempelen vinden sult, en (soo wy meenen)
 
Lesende leeren schilderen met eenen.
 
 
 
Eynde des Schilder-consten Grondts.
voetnoot*
Van het Gout.
voetnoot*
Van't overtreflijck licht der Sonnen.
voetnoot*
De Sonne den Goude gheleken.
voetnoot*
T'goudt onder t'gheel gherekent.
voetnoot*
Door t'Goudt oft om t'gout veel quaets gheschiedt.
voetnoot*
Oorsaeck is, onmatich begheeren.
voetnoot*
Salauces, en Ebusopes.
voetnoot*
VVaer uyt de Fabel van t'gulden Vlies is ontstaen.
voetnoot*
Van de gulden Vliesreys hebben gheschreven Orpheus, Valerius Flaccus, en Apollonius.
voetnoot*
Van waer t'Goudt den naem soude hebben.
voetnoot*
T'Goudt is nut, doch wort door s'Menschen onmatich begeeren misbruyckt.
voetnoot*
VVaerom t'Goudt in grooter weerden is.
voetnoot*
T'gout waer toe gebruyct.
voetnoot*
T'Gout wort in weefwerck eerst gebruyct door Attalus.
voetnoot*
Te Babylonien was eerst gevonden het bordueren met goudt. Iosua. 7.
voetnoot*
3. Reg. 6.22. en 30.
voetnoot*
VVonderlijcke schoonheyt des Tempels Salomonis.
voetnoot*
VVat t'gout in de Schrift beduydt. Psal. 45.14. Gen. 24.22.
voetnoot*
Apoc. 3.18.
voetnoot*
Maronis gulden ranck wil wijsheyt beteyckenen.
voetnoot*
In wapenen der Edelen, bewijst t'Goudt rijckdom, wijsheyt, en grootmoedicheyt.
voetnoot*
Goudt by blaeuw, beteyckent t'gebruyck van sweerelts lust.
voetnoot*
By graeuw, sorchvuldicheyt.
voetnoot*
By violet, troost van liefde.
voetnoot*
By swart, ghestadich en lijdtsaem in liefde.
voetnoot*
By incarnaet, matighen rijckdom.
voetnoot*
T'goudt alleen in wapenen oft leverey, beteeckent een stadich, goet, wijs en vroom Man.
voetnoot*
T'gheel de voornaemste verwe.
voetnoot*
Met Goudt te chiereren wort van sommige schrijvers veracht, dan t'is al goet, wat wel staet, t'is const wel en maetlijck te chiereren, en even veel waer mede men yet doet wel staen.
voetnoot*
Dit schrijve ick uyt anderen, late doch elcken zijn vrijheyt.
voetnoot*
Met het Gout ghehooghde dinghen op vlacken dagh, vallen bruyn.
voetnoot*
Datmen uytwendich een constighe Schilderije niet te costelijck can vercieren.
voetnoot*
Van het Silver, daer het wit onder is begrepen, wat het beteyckent. Exod. 36. Exod. 38.
voetnoot*
Cantic. 5.
voetnoot*
Marc. 9.
voetnoot*
Actor. 1.
voetnoot*
Beteyckeninghen der seven Verwen in't blasonneren.
voetnoot*
Seker order in't blasonneren van den VVapenen, oft Schilden der Edelen.
voetnoot*
De seven coleuren geleken by de seven Planeten, die men ooc elck met sulcke verwe te cleeden heeft.
voetnoot*
Oock by de daghen der weken.
voetnoot*
De seven Hooft-deuchden by de verwen geleken.
voetnoot*
De seven Ouderdommen van s'Menschen leven by de verwen gheleken.
voetnoot*
Vier verwen by den vier Mensch-Aerden, en vier hooft-stoffen vergheleken.
voetnoot*
Vier verwen by de vier tijden des Iaers gheleken.
voetnoot*
Te weten, de Boecken van Pieter van aelst, van Geometrie prospectijf, en metselrije, Hans bloem, en ander.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken