Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Het schilder-boeck (1969)

Informatie terzijde

Titelpagina van Het schilder-boeck
Afbeelding van Het schilder-boeckToon afbeelding van titelpagina van Het schilder-boeck

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (6.74 MB)

XML (3.51 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

non-fictie/biografie
non-fictie/naslagwerken (alg.)
non-fictie/kunstgeschiedenis


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Het schilder-boeck

(1969)–Karel van Mander–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Van Melanthus, Schilder.

Een van de gheruchtichste van zijnen tijt is gheweest Melanthus, den welken somtijts oock Melanthius geheeten wort, en al evenwel den selven is, als wel aen verscheyden omstandicheden te mercken is. Ick acht of hy een Sicyoner is: maer ben des ongewis, evenwel heeft tot Sicyonien de Const van Schilderen in gheselschap van Appelles onder den Macedoonschen Pamphilo geleert, als vooren geseyt is: waer by den tijdt te gissen is, wanneer hy geleeft heeft, Plinius tuyght seer heerlijc van hem, in t'begin van zijn 7e. Capittel van het 35e. Boeck, daer hy onder de uytmuntende constighe oude Schilders, als te weten, Appelles, Echion, en Nicomachus, wort gherekent: en seght, dat dese vier doorluchtighe Meesters maer en ghebruyckten vierderley verwen, wit, geel, root, en swart: het wit was gemaeckt van Tripoli, oft Melimum: t'gheel was Oker van Atticum, oft Sil Atticum, doch Philander meent datter purperich is: hun root was Sinopis Pontica: en hadden doe anders gheen swart als Vitriol. En nochtans maeckten sy huer mede stucken so costelijck, datter niet een en was, het en was weerdich den geheelen rijckdom van een goede Stadt. Waer by wel af te meten is, dat desen Melanthus gheenen slechten gheselle en was. Hy is gheweest ten tijde dat Aristratus te Sicyonien zijn wesen hadde, en aldaer Coningh, oft om beter te segghen, Tyran was: van welcken int leven van Nicomachus gheseyt is. Desen Aristratus hadde hem van Melantho laten schilderen seer heerlijck op eenen triumphelijcken wagen, als verwinder, met schoone Peerden voort ghetrocken: onder ander quam oock op den waghen een seer schoon Vrouwen beeldt, wesende een Victorie, die den Aristrato mocht croonen met eenen Lauwer crans. In dit werck dewijl het groot was, en den Tyran haestich mocht wesen, en zijn dreygingen t'ontsien waren, als elder wel ghehoort is, heeft Melanthus de hulpe zijnder medeghesellen ghebruyckt. Dit was een seer constigh en uytnemende werck: maer naemaels werdt het ten deele verdorven: want doe den Hooftman van Achaien Aratus, nae den doot van Aristratus, de stadt Argos listelijck in hadde ghenomen, en den Tyran Nicocles verjaeght, en zijn Vaderlandt Sicyonia van tyrannije verlost, liet hy als een vrijheyts beminder, en vyandt der Tyrannen, al hun Beelden te nieten doen: Doch dese Schilderije van Melanthus, soo bevallijck in't aensien we-

[Folio 76r]
[fol. 76r]

sende, heeft hy met twijffelighe ghedachten langhe en veel besien: daer streden teghen malcander de liefde tot de Const, en den haet der Tyrannen: nochtans al was het een soo bysonder edel constigh werck, den haet creegh de verwinninghe, en geboodt, men soudet gelijck al het ander oock te nieten doen. Men seght (schrijft Plutarchus) dat den Schilder Nealces, goet vriendt van Aratus, hebbende met tranen in d'oogen hem ernstich ghebeden, dat het mocht blijven onghescheynt, en niet connende verwerven, seyde: datmen teghen den Tyrannen wel moet krijghen, maer niet teghen hun goederen, en datmen wel laten blijven conde den wagen, de Victorie, en ander omstandicheden, als maer slechs den Tyran Aristratus uyt en waer gedaen. Doe dit van Arato toegelaten was, nam Nealces Aristrati beeldt wech, en schilderder in plaetse eenen Palmboom, t'welck om de Const wille jammer was: want nae dat eenen Polemones Periegatanus verhaelt, hadder Appelles self oock zijn constige handen aen ghesteken. Men seght evenwel, als Aristratus boven uytgeschildert en wech was, dat beneden op den wagen noch de voeten waren laten blijven. De Schilder-const heeft hier een wonder heerlijck stuck te wege gebracht met desen Aratus, of hy met haer: doch niet sonder haer: want het hadde hem onmogelijck gheweest zijn Vaderlandt te verlossen van allen oproer, menich onnoosel Mensch hadde in een ellendich last oft doot moeten blijven, binnen en buyten de Stadt Sicyonia, en hadde de edel Const van schilderen ghedaen: want hier door ghecreegh desen Aratus den middel, te weten, overvloet van gelt, datmen de zenuwen der Oorloghen noemt. Ghelijck Sicyonia van Pamphili tijdt aen altijt de vermaertste is gheweest der Schilder-const halven, daer ten schoonsten haer eere bloeyde, en alle stucken die daer gemaeckt waren den naem hadden de beste te wesen, heeft Aratus, die lange gheneghen was zijn Vaderlandt te verlossen, ghecocht Sicyonische schilderijen, sonderlinge van Pamphilo en Melantho, en sondtse Ptolomeo den Coningh van Egypten als nu als dan, wetende dat den Coningh daer groote liefde toe, en redelijcke goede kennisse van Schilderije hadde: want daer gheen kennis en is, en can niet wel liefde wesen. Ter deser oorsaeck sondt hem den Coningh te schenck teenemael 25. Talenten, die Arato wel te pas quamen, en menich benout arm Mensch in zijn Vaderlandt: want doe hy Sicyonien in vrijheyt hadde gestelt, deelde hy mildelijck aen allen uyt die behoeftich waren, en elder rantsoen oft losgelt schicken mosten. Ooc werdt ter oorsaeck van de Schilderije, Aratus so in gratie met den voornoemden Coningh Ptolomeo, dat hy met hem seer gemeensaem sprake hadde, doe hy eens in Egypten om eenige oorsake quam, en hem werden gegeven van den Coningh 150. Talenten, dat zijn nu 175. Talenten, elcken Talent 600. gouden Croonen, maken t'samen hondert en vijfduysent Croonen. Hier is te sien, in wat weerde de Schilder-const by den Ouden, oft by desen haren Liefhebber is gheweest. Die van Achaien, Argos, en Sicyonien, en hadden geen oorsaeck de Schilder-const met nijdighe dweerse ooghen aen te sien, die het eenighe wercktuygh en middel is gheweest van hun verlossinghe en welvaert: maer haer veel meer, als een edel Const, met grooter jonsten toeghedaen te wesen, dewijle hunnen jammerlijcken ghemeenen vervallen staet daer door is opgerecht geworden, die sonder haer niet opgecocht en hadde. Hier is oock merckelijck te sien, wat een deuchtsaem oeffeninge, door een bysonder instorten der Natuere, niet sonder eenigh Hemel-voncxken des verstants in den Mensch, te weghe can bren-

[Folio 76v]
[fol. 76v]

ghen: want de studie, den arbeydt, behendicheyt en neersticheyt, hebben hier moeten herbouwen, oprichten, en in orden stellen, dat door onverstant, stoffige luyheyt, opgeblasentheyt, nijt en tweedracht, geheel grouwelijck en droeflijck in een gantsche ongeschicktheyt vlack in den grondt lagh verwoest en verdorven. Want Plutarchus getuyght claer, dat Aratus met dit gelt niet alleen de tyrannije, maer tusschen den Borgers en alle Man ooc alle quaetwillicheyt, twist en tweedracht, gantsch wech nam, oprichtende ooc tusschen den Armen en den Rijcken (daer veel nijdt en twist pleeght te zijn) eenen lieflijcken en aenghenamen vrede: ooc bevredichde hy de sake der gebannenen oft verloopene, welcker goederen waren in ander handen geraeckt, en hun ontvreemt: so dat de Borgers oft de Gemeente in vasten, ja eeuwigen vrede en vrientschap hun gestelt vindende, de Stadt hem niet alleen nae verdiensten en eerde: maer de gebannen richteden op hun eygen costen hem een coperen Beeldt, met dusdanigh schrift:

 
Dijn edel eere, en hooghe deucht ghedaen,
 
Aratus groot, en heerlijck' u aenslaghen,
 
Die crachtigh ghy hebt moedigh dorven waghen,
 
Daer van t'gherucht doet waer en wijdt vermaen,
 
Tot daer de Zee roert den Colomnen aen
 
Van Hercules onsterflijck. T'allen daghen
 
Moet u zijn danck, dat vreuchdigh wy hier saghen
 
In't vaderlandt elck Kerck en huys noch staen.
 
Dit Beeldt wy, siet, uyt jonsten u toereycken,
 
Tot u vroomheyts en weldaedts eeuwigh teycken,
 
O Heer, die zijt der Goden plaetse weert.
 
Op dat sy ons dan vrede en welvaert gheven,
 
Ghelijck ghy ons hebt vrijheyt doen aencleven,
 
En t'Vaderlandt zijn ruste wel begheert.

Besluytlijck, Melanthi en zijns Meesters wercken, die verwonderlijck, en Stadts rijckdommen weerdigh waren, hebben hier, tot een Croon der Edel Schilder-const, een heerlijcke deucht en weldaedt ghedaen: maer wat stucken dat het waren, die van Melanthi handtwerck, aen den Coningh in Egypten van Arato ghesonden waren, en vind' ick niet: doch is zijnen naem in t'Gheruchts Tempel eeuwighe plaetse weerdigh.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken