Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Naar de letter (2010)

Informatie terzijde

Titelpagina van Naar de letter
Afbeelding van Naar de letterToon afbeelding van titelpagina van Naar de letter

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (17.30 MB)

XML (1.19 MB)

tekstbestand






Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/boekwetenschap


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Naar de letter

(2010)–Marita Mathijsen–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Handboek editiewetenschap


Vorige Volgende

2.3. Varianteneditie of editie van één versie

De editeur zal moeten beslissen of hij alle versies van een werk in een varianteneditie weergeeft, of zich beperkt tot één versie. De keuze hiervoor wordt bepaald door het doelpubliek en de aard van het overgeleverde materiaal. Ook het genre kan een bepaalde invloed hebben. Om aan te geven wat dit betekent, zullen eerst enige termen uitgelegd worden.

Hierboven sprak ik steeds over een werk van een auteur dat geëditeerd gaat worden. Ik noem Max Havelaar een werk, zonder een bepaalde druk te preciseren. Een werk is een bepaalde afgeronde immateriële eenheid die vastgelegd is in taal. Van een werk kunnen meer versies bestaan. Een roman, gedichtenbundel of toneelstuk kan een ‘werk’ zijn, maar ook kan men één gedicht uit een bundel lichten en daarover als een ‘werk’ spreken.

Van een werk kunnen verschillende versies bestaan. Noodzakelijk is dat niet, want het is mogelijk dat alleen een eerste druk uitgekomen is, waarvan alleen enkele geheel identieke exemplaren overgeleverd zijn. Maar vaak is er meer bewaard. Er kunnen verschillende drukken zijn die onderling afwijken, en ook kan handschriftelijk materiaal bewaard zijn gebleven dat afwijkt van een van de gedrukte versies. De wijzigingen kunnen klein zijn. Het verschil tussen een eerste en tweede druk kan alleen in wat spellingcorrecties zitten. Maar twee versies kunnen ook zo sterk van elkaar verschillen dat er twijfel is of er nog van hetzelfde werk gesproken kan worden.Ga naar voetnoot21

Bij ‘werk’ en ‘versie’ gaat het om immateriële eenheden die een materiële vorm hebben gekregen. Als men uitgaat van het materiaal, hanteert men andere termen. De editeur vindt een versie van een werk in een documentaire bron: een materiële eenheid die een versie bevat van een werk dat geëditeerd wordt. Zowel een manuscript als een druk kunnen een documentaire bron

[pagina 41]
[p. 41]


illustratie
Twee documentaire bronnen met één gedicht van Guido Gezelle. Gezelle gebruikte de achterkant van het kladpapier voor zijn verzen als fiches voor zijn verzameling Vlaamse woorden. Daarvoor scheurde hij het papier doormidden (Collectie Stedelijke Openbare Bibliotheek Brugge. Historisch Fonds).


[pagina 42]
[p. 42]


illustratie

[pagina 43]
[p. 43]


illustratie
Klad- en netversie van het gedicht ‘Erker’ van Gerrit Achterberg. De netversie (rechts) met de aantekeningen over lettertype e.d. heeft gediend als kopij voor publikatie in de Kroniek van kunst en kultuur (Collectie Letterkundig Museum).


[pagina 44]
[p. 44]

genoemd worden.Ga naar voetnoot22 Een documentaire bron kan ook meer versies van één werk bevatten, bij voorbeeld als een auteur op een bepaald vel papier opnieuw aan hetzelfde gedicht begonnen is, nadat hij een eerste versie al min of meer voltooid had. Vanzelfsprekend kunnen er binnen één documentaire bron ook versies van verschillende werken voorkomen. Men moet dan denken aan auteurs die zuinig met papier omsprongen en nog niet volgeschreven vellen opnieuw gebruikten of aan schrijvers die tegelijkertijd aan twee gedichten werkten.

Om een editie te maken moet de editeur een versie van het werk kiezen. De versie die gekozen wordt als basis voor de editie, noemt men de basistekst (zie hierover hoofdstuk 7). Andere versies kunnen op verschillende manieren betrokken worden in de editie. Bepaalde specialistische edities geven naast de basistekst alle andere versies van een werk weer in het zogenaamde apparaat. De versies worden dan niet volledig afgedrukt, maar alleen de afwijkingen van de basistekst worden weergegeven. Soms worden versies van een werk wel eens parallel naast of onder elkaar afgedrukt. Andere edities volstaan met een korte beschrijving van de niet als basistekst gekozen versies. De tekst die in de editie aangeboden wordt aan de lezer, kan op bepaalde punten afwijken van de basistekst, bij voorbeeld doordat de editeur zetfouten verbeterd heeft. De tekst van het werk die in de editie gepresenteerd wordt, dus de door de editeur bewerkte basistekst, noemt men de leestekst (zie hiervoor hoofdstuk 10).Ga naar voetnoot23

2.3.1. Documentaire bronnen

Wat voor documentaire bronnen kan een editeur die op zoek is naar versies van een werk nu aantreffen? We kunnen onderscheid maken naar gedrukte en handschriftelijke bronnen, naar gepubliceerde en ongepubliceerde, naar voltooide en onvoltooide versies.

2.3.1.1. Manuscripten, typoscripten en andere unica

In openbare archieven, musea, bibliotheken, bij handelaren of in privécollecties kan de editeur manuscriptversies van een bepaald werk aantreffen. Dit kunnen netversies zijn die al dan niet gediend hebben als kopij, of kladversies met veel doorhalingen en toevoegingen. Getypte documentaire bronnen hebben dezelfde status als handgeschreven.

Ook kan er allerlei materiaal bewaard zijn van de hand van de schrijver dat geen versie van het werk vertegenwoordigt, maar er toch direct mee verbon-

[pagina 45]
[p. 45]


illustratie
Paralipomena: voorlopige opzet voor het meerdelige dichtwerk van Karel van de Woestijne, Het licht der kimmen, oorspronkelijk 9 juli 1911, later enkele malen gewijzigd. Het is een voorloper van wat later de trilogie Wiekslag om de kim werd (Archief en Museum voor het Vlaams Cultuurleven, Antwerpen, W803/127478).


[pagina 46]
[p. 46]


illustratie
Paralipomena kunnen ook later ontstaan zijn dan de eigenlijke teksten van een werk, bij voorbeeld als de schrijver een bundel van eerder in tijdschriften gepubliceerde verhalen samenstelde. Van François HaverSchmidt is een lijstje overgeleverd van verhaaltitels die hij in een bundel, getiteld Tot een herinnering wilde opnemen. Eerst schreef hij een chronologische opsomming, daarna bepaalde bij een volgorde. De titel van de bundel werd Familie en kennissen (1876) (Collectie Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, Universiteitsbibliotheek Leiden).


[pagina 47]
[p. 47]

den is: bij voorbeeld kladjes met schema's over familierelaties van de romanfiguren, rijmprobeersels, schetsen van de hoofdstukopbouw [zie de afbeeldingen]. Dit soort materiaal wordt paralipomena genoemd.

Er wordt verschil gemaakt tussen lineaire documentaire bronnen en complexe. De lineaire bron bevat één versie van een werk. Als er veranderingen in staan, zijn deze direct gemaakt, tijdens het schrijven aan de versie. In een complexe documentaire bron zijn verschillende lagen te onderscheiden, omdat de auteur op verschillende tijdstippen met het werk bezig was. Die fasen zijn te herkennen doordat er een andere schrijfstof gebruikt is, of doordat de ductus anders is [zie afbeelding].

Sommige documentaire bronnen vormen een combinatie van manuscript en druk. Bij voorbeeld drukproeven met verbeteringen van de hand van de auteur. Ook zijn wel eens tijdschriftpublikaties of drukken bewaard met verbeteringen in handschrift. Meestal hebben deze dan gediend als kopij voor een volgende druk. Uit de nalatenschap van een auteur kunnen exemplaren van drukken komen met aantekeningen, de zogenaamde auteursexemplaren.

Soms is heel moeilijk uit te maken of iets tot de ‘unica’ behoort. Een doorslag van een typoscript heeft een andere waarde dan het originele typoscript. Maar wanneer dit laatste niet bewaard is, of wanneer er auteursaantekeningen op het doorslag staan, wordt het weer wel uniek. Een fotokopie van een manuscript is uniek als er auteursaantekeningen op gemaakt zijn, of als het origineel verloren is geraakt. Nog moeilijker is het de status van print-outs van computerbestanden te bepalen. Wanneer een auteur op zijn ‘personal computer’ een versie van een werk voltooid heeft en één ‘uitdraai’ met wat laatste correcties bij de uitgever inlevert, is deze met een manuscript te vergelijken. Maar wanneer hij een tiental identieke uitdraaien maakt die hij verspreidt onder vrienden en uitgevers, wat is dan het origineel? Eigenlijk is alleen het in de computer op een bepaald moment vastgelegde bestand het ‘origineel’, en de print-outs zijn te vergelijken met fotokopieën of exemplaren van drukken. Maar wanneer het computerbestand gewist is, of wanneer er aantekeningen op de print-out gemaakt zijn, is er weer wel sprake van unica.

De editeur die deze unica opgespoord heeft, beoordeelt de status ervan. Is de gevonden versie gepubliceerd door de auteur of niet, en heeft een editeur er zich al eens mee bezig gehouden? Het kan gaan om onvoltooide of voltooide versies of om paralipomena.

2.3.1.2. Drukken

Gedrukte versies van een werk vindt een editeur gewoonlijk in openbare bibliotheken, musea en archieven, maar ook bij handelaren en particulieren. Het kan gaan om drukproeven zonder aantekeningen, tijdschriftpublikaties, eerste en latere drukken en nieuwe oplagen. De editeur zoekt niet alleen naar alle gedrukte versies van een werk, maar ook naar exemplaren van één druk, omdat die onderling verschillend kunnen zijn (zie hiervoor hoofdstuk 8).

[pagina 48]
[p. 48]


illustratie
Complexe documentaire bron met lagen in verschillende schrijfstof: kladhandschrift van Gerrit Achterbergs gedicht ‘Zieken’. De grondlaag is in zwarte inkt en er zijn verschillende correctielagen in potlood (Collectie Letterkundig Museum).


[pagina 49]
[p. 49]

2.3.2. De functie en de opeenvolging van de documentaire bronnen

Naar de functie en de aard is het gedrukte en geschreven materiaal nog verder te onderscheiden. Een documentaire bron kan als kopij gediend hebben: dat wil zeggen dat het zetsel voor een druk met behulp van die bron gemaakt is. Men treft allerlei materiaal als kopij aan: netversies van de hand van de auteur of van een kopiist, originele typoscripten of doorslagen met verbeteringen, (fotokopieën van) tijdschriftpublikaties die de auteur al dan niet bewerkt heeft voor de eerste druk, een exemplaar van een bepaalde druk met correcties. Reeds gepubliceerde documentaire bronnen, al dan niet voorzien van correcties, kunnen dus ook als kopij dienen [zie afbeelding p. 50]. De term legger wordt ook gebruikt voor kopij. Drukproeven vormen een intermediair tussen kopij en zetsel: als er fouten in het zetsel geslopen zijn, bieden drukproeven de mogelijkheid die te herstellen. Meestal wordt er ter controle een tweede drukproef gemaakt waarin de eerste correcties verwerkt zijn: een revisie. Die krijgt de auteur lang niet altijd onder ogen. Bij ingewikkelde correcties worden er tweede en derde revisies gemaakt. Een zogenaamde proefdruk (anders dus dan een drukproef) wordt vervaardigd om te controleren of het zetsel technisch in orde is. Naar de aard kan dan nog verder onderscheid aangebracht worden: is het materiaal van de auteur afkomstig, vertegenwoordigt het een voltooide versie, is die gepubliceerd?

 

In schema kan dit het materiaal zijn waarmee een editeur te maken krijgt:

illustratie

In de bovenste balk is een ideale opeenvolging van stadia in de wording van een werk gegeven, maar in de praktijk is de onderlinge afhankelijkheid vaak

[pagina 50]
[p. 50]


illustratie
De eerste druk van A.L.G. Toussaints Eene kroon voor Karel den Stouten (Amsterdam, 1842) heeft gediend als legger voor de tweede druk (1865). Toussaint plakte strookjes over de oude druk heen als er niet genoeg ruimte was voor de veranderingen (Collectie Universiteitsbibliotheek Amsterdam, iv F 3).


[pagina 51]
[p. 51]


illustratie
Gecorrigeerde drukproef van J. van Vondel, Maria Stuart. Amsterdam, 1646, en de corresponderende bladzijde in de eerste druk. De correctie van technische mankementen is door correctoren van de uitgeverij gedaan, de inhoudelijke moet door Vondel zelf aangebracht zijn. Omdat er nog veel verschillen tussen deze proef en de druk zijn, moet men aannemen, dat er nog ten minste één revisie geweest is (Universiteitsbibliotheek Amsterdam, Vondelmuseum, Vdl. 1A 16 en Vdl. 1E 12; vgl.: W.Gs Hellinga, Kopij en druk in de Nederlanden [...]. Amsterdam, 1962).


[pagina 52]
[p. 52]
anders. De editeur geeft zijn bevindingen weer in een stemma (zie hiervoor ook hoofdstuk 6). Zo'n stemma kan er zo uitzien:

illustratie

In dit imaginaire geval is een kladmanuscript bewaard waarvan twee afschriften overgeleverd zijn. Net 1 is naar vriend x gestuurd, diens opmerkingen zijn verwerkt in net 2. Hiervan is kopij gemaakt die naar een tijdschrift ging en waarvan drukproeven door de auteur gecorrigeerd werden. De gecorrigeerde drukproeven dienden zowel als kopij voor de tijdschriftpublikatie als voor de eerste druk. Voor de tweede druk was de eerste de legger, maar er verscheen ook een derde druk die naar de tijdschriftpublikatie gezet was.

De keuzen van de te editeren versie en van het doelpubliek worden mede bepaald door het aanwezige documentaire bronnenmateriaal. Als er maar één drukversie van een werk bestaat, en geen manuscripten bewaard zijn, kan er geen varianteneditie worden gemaakt. De nadruk van het onderzoek zal dan misschien vallen op de commentaar. Een rijke verzameling versies van een werk met grote onderlinge verschillen en complexe samenhangen, zal om een editie vragen waarin de nadruk valt op de tekstontwikkeling.

2.3.3. Genre

Niet alleen de materiële aard van de overgeleverde bronnen, maar ook het genre van het materiaal kan zijn stempel op een editie drukken. Afgezien van fijnere en modernere onderscheidingen heeft de editeur te maken met de volgende tekstsoorten: proza, poëzie, drama, brieven en documenten. Het genre waartoe een tekst behoort, kan een factor zijn bij beslissingen van een editeur, namelijk als het gaat om de keuze van de basistekst, de keuze tussen het al dan niet opnemen van variante versies en om de vormgeving van het variantenapparaat.

[pagina 53]
[p. 53]
a.Het genre kan van invloed zijn op de keuze van de basistekst. Bij de overwegingen die een editeur maakt vóór hij besluit welke versie van een werk aan zijn editie ten grondslag zal gaan liggen, kan hij het genre betrekken. Men kan zich voorstellen, dat een dramatekst geëditeerd wordt naar de versie die opgevoerd is, en niet naar een latere bewerking die nooit aan publiek gepresenteerd is.
b.De keuze voor het al dan niet weergeven van de verschillende versies van een werk in een editie, hangt van de doelstelling van de editeur af, die niet los staat van het doelpubliek en van het overgeleverde materiaal. De doelstelling bij een variantenuitgave kan zijn het weergeven van de genese van een werk, zodat de poëtica van een bepaalde auteur en het schrijfproces onderzocht kunnen worden. Een andere doelstelling kan liggen in de receptiegeschiedenis van een werk, die, als er sprake is van ingrijpende veranderingen in een tekst, niet geschreven kan worden zonder de verschillen tussen de versies erbij te betrekken. Bij bepaalde genres vallen deze doelstellingen weg, namelijk als een editeur te maken heeft met brieven en documenten. De genese daarvan is doorgaans eenvoudig. Vaak is maar één documentaire bron overgeleverd en in die bron zijn hooguit wat kleine wijzigingen te vinden, die nog tijdens het schrijfproces gemaakt zijn. De varianten geven dan meestal weinig inzicht in de werkwijze van de schrijver. Bovendien gaat het hierbij doorgaans om onuitgegeven materiaal, dat nog geen receptiegeschiedenis gemaakt heeft. De editeur van dit genre documentaire bronnen kan besluiten af te zien van de publikatie van een variantenapparaat, wanneer het schrijfproces geen extra inzicht geeft in de werkwijze van de schrijver. Dit kan dan onafhankelijk van het doelpubliek besloten worden.
c.Het meest directe verband tussen editie en tekstgenre treft men in de vormgeving van het variantenapparaat. In het variantenapparaat worden de versies van een werk die afwijken van de basistekst weergegeven. De eerste keuze die een editeur maakt is, of hij een inclusief of een exclusief variantenapparaat maakt. Andere mogelijkheden zijn nog de synoptische weergave en de paralleldruk. Over de variantenweergave meer in hoofdstuk 11.

Bij een inclusief variantenapparaat zijn de varianten in de lopende leestekst opgenomen met behulp van diacritische tekens. Bij voorbeeld:

Weet je wat ik in de laatste <-malen> dagen vele malen heb gelezen?Ga naar voetnoot24

De lezer kan direct zien wat in de tekst gebeurd is: malen is doorgestreept en vervangen door dagen.

Bij een exclusief variantenapparaat staat in de leestekst alleen één versie en in een apart deel, het variantenapparaat, vindt men de andere.

Een inclusief apparaat komt voornamelijk bij prozateksten voor. Het is vrijwel alleen te realiseren als de editeur met slechts één manuscript te maken heeft met weinig correcties (met een lineaire documentaire bron), of met

[pagina 54]
[p. 54]

gedrukte versies zonder grote verschillen. Bij poëzie beïnvloedt een inclusief apparaat te zeer de typografie van de regellengte.Ga naar voetnoot25

Voor de vormgeving van het exclusieve apparaat staan de editeur verschillende) modellen ter beschikking. De keuzes waarvoor de editeur komt te staan, berusten meer op het overgeleverde materiaal, dan op het genre. In het algemeen kan alleen gezegd worden dat de vormgeving van een variantendeel bij poëzie iets gemakkelijker is dan bij proza, door de beperkte vers- en regellengte.

 

Zoals we gezien hebben komt de editeur al in een vroeg stadium voor keuzes te staan. Allereerst moet hij besluiten of hij het volledig werk van een auteur wil uitgeven, of een deeleditie wil maken. De editeur bepaalt vervolgens voor welk publiek zijn editie bestemd is: voor een wetenschappelijk publiek, voor studerenden of voor lezers met een algemene belangstelling. Of de editeur de verschillende overgeleverde versies van een werk in zijn editie zal opnemen, heeft zowel met het doelpubliek te maken als met de aard van het overgeleverde materiaal en het genre ervan.

De volgende edities kunnen tot stand komen: het volledig werk met alle overgeleverde versies van de aparte werken, het volledig werk in één versie zonder varianten, een deeleditie met of zonder alle versies. De term ‘deeleditie’ wordt zowel gebruikt voor een uitgave van één werk als voor die van één genre (bij voorbeeld alle poëzie van een auteur). Allerlei beperkingen zijn verder nog mogelijk. Er kan verschil gemaakt worden tussen de editie van alle gepubliceerde werken en de nalatenschapseditie van ongepubliceerde bronnen. Een editie kan om bepaalde, te verantwoorden redenen niet alle versies van een werk geven, maar een keuze daaruit. Ook verschijnen er edities met een geselecteerd variantenapparaat. Over bloemlezingen heb ik hier niet gesproken, omdat die idealiter ontleend worden aan een van de bovenstaande edities.

Geselecteerde bibliografie

Inleidende studies over de preliminaria van een editie zijn er niet. Hooguit worden hier en daar enige opmerkingen over de voorwaarden geplaatst. Wel zijn er enige verzamelbundels waarin de voornaamste principes van het editeren aan de orde komen en enkele praktische inleidingen op het editeren. De hierna genoemde titels zijn basisstudies, die aan te raden zijn voor beginnende editeurs die zich breed willen oriënteren. Zeer toegankelijk is de door H.T.M. van Vliet geschreven Algemene verantwoording van de Volledige werken Louis Couperus. Utrecht enz., 1987, waarin keuzes waarvoor een editeur van gedrukte werken komt te staan toegelicht worden. Op beginnende studenten richt zich de inleiding van Vinton A. Dearing, Principles and practice of textual analysis. Berkeley enz., 1972, evenals die van Roger Laufer, Introduction à la

[pagina 55]
[p. 55]

extologie. Vérification, établissement, édition des textes. Paris, 1972. Philip Gaskell, From writer to reader. Studies in editorial method. Oxford, 1978, is een fascinerende demonstratie van editieproblemen. Een kennismaking met de praktische beginselen van het editeren vindt men in William Proctor Williams en Craig S. Abbott, An introduction to bibliographical and textual studies. 2d ed. New York, 1989. Recenter is: D.C. Greetham, Textual scholarship. An introduction. New York enz., 1992. Over de werkwijze bij het editeren van historische documenten gaat het heldere boek van Mary-Jo Kline, A guide to documentary editing. Prepared for The Associaton for Documentary Editing. 2d ed. Baltimore enz., 1988. Hierin veel bruikbare tips voor de organisatie van de werkzaamheden, ook toepasbaar op literaire edities. Het studieboek van Klaus Kanzog, Einführung in die Editionsphilologie der neueren deutschen Literatur. Berlin, 1991, met veel voorbeelden van bekende discussiegevallen uit de editiegeschiedenis, is zeer leerzaam. De samenvatting van algemene denkbeelden wordt echter nogal eens gekleurd door Kanzogs eigen visie. Sterker nog is dat het geval bij Herbert Kraft, Editionsphilologie. Darmstadt, 1990, een inleiding op de editietheorie met een zeer bruikbare geselecteerde bibliografie. Objectiever is de handleiding bij het gebruik van edities door Siegfried Scheibe e.a., Vom Umgang mit Editionen. Eine Einführung in Verfabrensweisen und Methoden der Textologie. Berlin, 1988, ook met een goede bibliografie, onder andere van edities. Nog steeds onmisbaar voor bijna elk onderwerp is de studieuze bundel Texte und Varianten. Probleme ihrer Edition und Interpretation. Hrsg. von Gunter Martens und Hans Zeller. München, 1971. Een andere verzamelbundel van belangwekkende artikelen is: Art and error. Modern textual editing. Essays compiled and edited by Ronald Gottesman and Scott Bennett. 2d ed. London, 1973. Een magnifieke gids voor verdere studie is de becommentarieerde bibliografie van Beth Luey, Editing documents and texts. An annotated bibliography. Madison, 1990 (met trefwoordenregister). Hierin zijn alleen Engelstalige publikaties verwerkt. Een dergelijke gids is er voor andere taalgebieden niet.

Over het probleem van volledige werken kan men de artikelen lezen van R.L.K. Fokkema, ‘Verzamelde gedichten: een loze term?’. In: De nieuwe taalgids 69 (1976), 89-101 en van Frans A. Janssen, ‘Bij de tombe. Gedachten over het uitgeven van verzamelde werken’. In: Aan het werk. Nieuwe verhalen, gedichten, beschouwingen. Amsterdam, 1981, 234-242.

[pagina 56]
[p. 56]

Werkzaamheden voor een editie

keuze van auteur → - oeuvre   - ongepubliceerd werk
    - genre   - gepubliceerd werk
↓   - één werk  
 
welk doelpubliek?  
↓  
keuze van het → - historisch- → - varianteneditie
editietype   kritische editie  
  - studie-editie  
  - leeseditie  
↓   - overige typen  
 
materiaal → - secundaire   - afzonderlijke
verzamelen   bibliografie   gedrukte werken
  - primaire   - tijdschriftpublikaties
  bibliografie   - verspreide publikaties
↓   - manuscripten
 
selectie op  
autorisatie  
↓  
keuze van de → - externe collatie   - variantenapparaat
basistekst   - interne collatie   - keuze tussen inclusief
  en exclusief apparaat
  - synopsis
↓   - lemma-apparaat etc.
 
keuze van het  
exemplaar voor de  
basistekst op basis  
van interne collatie  
↓  
constitutie van de → - foutenanalyse  
leestekst   - emendaties  
↓  
commentaar  

voetnoot21
In de terminologie van ‘versie’ volg ik de opvatting van Scheibe, die één afwijking al voldoende vindt om van een nieuwe versie (‘Fassung’) te spreken. Zie Scheibe, ‘Zum editorischen Problem des Textes’, 12-29. Een versie vertegenwoordigt voor de auteur op een bepaald tijdstip het ‘werk’. Correcties in een manuscript die gelijktijdig met het schrijven aan een werk aangebracht zijn, de zogenaamde ‘Sofortkorrekturen’, geven geen nieuwe versie. Zodra het werk echter onderbroken is en de auteur veranderingen gaat aanbrengen in het oude manuscript of het met wijzigingen overschrijft, spreekt Scheibe van een nieuwe versie.
Soms is moeilijk uit te maken of een bepaalde tekst nog een nieuwe versie van een werk is of een nieuw werk. Zie hiervoor Kanzog, ‘Zwei Texte Else Lasker-Schülers: Zwei Fassungen “eines” Gedichtes?’.
voetnoot22
Dorleijn stelt deze term voor in zijn Leopold-editie (Dorleijn, ‘Editie-technisch commentaar’, 57).
voetnoot23
Dat deze term een pleonasme bevat, mag duidelijk zijn, maar de terminologie is reeds zo ingeburgerd dat een verandering slechts nieuwe verwarring zou scheppen.

voetnoot24
Voorbeeld ontleend aan: Bloem, Brieven aan P.N. van Eyck, dl. 1, 82.
voetnoot25
Er zijn wel enkele poëzie-edities met een inclusief apparaat, maar dan wordt er daarnaast ook een leestekst aangeboden zonder apparaat. Zie bij voorbeeld delen van The Cornell Wordsworth. General editor Stephen Parrish.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken