Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Naar de letter (2010)

Informatie terzijde

Titelpagina van Naar de letter
Afbeelding van Naar de letterToon afbeelding van titelpagina van Naar de letter

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (17.30 MB)

XML (1.19 MB)

tekstbestand






Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/boekwetenschap


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Naar de letter

(2010)–Marita Mathijsen–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Handboek editiewetenschap


Vorige Volgende

15.3. Keuze van de basistekst en constitutie van de leestekst

De keuze van een basistekst kan in een nalatenschap problematisch zijn, evenals de keuze van het variantensysteem. Dat geldt vooral bij onvoltooide werken waarvan veel probeersels en versies overgeleverd zijn. Een editeur zal er naar streven die versie van een werk aan te bieden die het meest voltooid is, maar dat is lang niet altijd makkelijk uit te maken. Van Vliet zegt dat de editeur eerst dient vast te stellen welke de laatste, meest definitieve versie is.Ga naar voetnoot9 Deze heeft de voorkeur als basistekst, maar Woesler meent dat niet altijd de laatste versie gedrukt hoeft te worden als er verschillende versies overgeleverd zijn. Wanneer een nieuwe versie mislukt is en de auteur deze in zijn geheel verworpen heeft, kan er ook voor een vroegere versie als basistekst gekozen worden. Ook als een gedeelte van een werk wel al bewerkt is en een ander gedeelte niet, is het verstandiger voor de laatste in zijn geheel bewerkte versie te kiezen, omdat anders een vermenging van versies zou ontstaan.Ga naar voetnoot10 In de nalatenschap van HaverSchmidt bevindt zich in manuscript de voordracht ‘Mijn kennissen’ waarvan door hem slechts een fragment bewerkt en gepubliceerd werd. Voor de editie van de hele voordracht werd

[pagina 398]
[p. 398]

als basistekst het manuscript gekozen, want invoeging van de gedrukte versie zou tot een mengtekst geleid hebben.Ga naar voetnoot11

 

Lang niet altijd zal het in een nalatenschapsuitgave mogelijk zijn om leestekst en variantendeel te scheiden, en dat zal om recht te doen aan het materiaal vaak niet wenselijk zijn. Met name wanneer het werk nog bij lange na niet voltooid is, en er veel open varianten en oningevulde plaatsen zijn, ligt een editie met een geïntegreerd apparaat voor de hand. De historisch-kritische editie van Leopolds ingewikkelde nalatenschap volgt twee wegen hierin. De teksten die al in een redelijk stadium van voltooiing waren en de ongepubliceerde voltooide, zijn verwerkt in de delen Gedichten ii. Nagelaten poëzie met gescheiden teksten en apparaat. Andere, minder voltooide poëzie is opgenomen in Gedichten uit de nalatenschap. Daarin wordt eerst een transcriptie van de bronnen gegeven, dan een synoptische weergave en ten slotte een leestekst. Kraft waarschuwt ervoor om onafgesloten teksten niet naar een verkeerd model uit te geven, namelijk naar het model van voltooide teksten.Ga naar voetnoot12 In de presentatie van zijn materiaal mag de editeur niet als voltooid aanbieden wat provisorisch bedoeld was. Kraft vindt dat het principe voor de editie van fragmentarische versies de ruimtelijke ordening in het manuscript moet zijn, zeker als het gaat om versies uit een beginstadium van de genese. De posities van de varianten zijn van het grootste belang voor de uiteindelijke interpretatie. Dat wil zeggen dat hij bij nalatenschapsedities kiest voor een variantensysteem waarbij de plaats van de varianten ook vermeld wordt of het manuscript nagebootst wordt. Dit laatste gebeurt inderdaad in de editie-Dorleijn van enkele van Leopolds nagelaten fragmentarische verzen.

 

De constitutie van een leestekst zal in het geval van nagelaten werken vaak extra lastig zijn. Doordat de manuscripten uit een nalatenschap doorgaans niet voor publikatie klaargemaakt waren, kunnen ze minder leesbaar zijn dan kopij. Veel lezingen zullen dan ook onzeker blijven. Woesler meent dat ook nalatenschapsedities toegankelijk gemaakt moeten worden voor niet-specialisten als het om voltooide teksten gaat. Volgens hem moeten deze geëditeerd worden als overige werken, wat wil zeggen dat de editeur ze kopijklaar moet maken door snelheidsfouten te elimineren, een keuze te maken uit open varianten en de volgorde te interpreteren. Daarbij vermijdt hij het gebruik van diacritische tekens. Vanzelfsprekend verantwoordt hij alle ingrepen.Ga naar voetnoot13 Bij de editie van onvoltooide werken ligt dit anders. Hier moet de editeur niet verbergen dat het stadium dat de auteur eigenlijk voor ogen stond niet bereikt is. Dat kan door een geïntegreerd variantenapparaat en door bij open varianten geen keuze te maken.

[pagina 399]
[p. 399]


illustratie
Toegevoegde open varianten in een voor voorlezing bestemd manuscript van François HaverSchmidt, ‘Ik heb een wonderlijken droom gehad’, gepubliceerd in Familie en kennissen. HaverSchmidt bewerkte het verhaal in een andere schrijfstof (potlood), maar streepte de oude versies niet door. Dat het hier om een bij voorlezing gebruikt manuscript gaat, bewijzen de vele korte onderstrepingen die HaverSchmidt aanbracht voor de accentueringen in een tekst (Collectie HaverSchmidt, Maatschappij der Nederlandse Letterkunde).


[pagina 400]
[p. 400]

Over het opnemen van open varianten in teksten bestaan overigens verschillende meningen. Dorleijn meent dat open varianten twee (of meer) gelijkwaardige laatste versies vertegenwoordigen en dus ook in de leestekst opgenomen moeten worden.Ga naar voetnoot14 Scheibe daarentegen meent dat het laatst toegevoegde voorstel in de leestekst moet staan, terwijl Woesler de oudste, niet verwijderde variant wil opnemen, althans wanneer het om de editie van (vrijwel) voltooide nalatenschapsteksten gaat.Ga naar voetnoot15 Beiden houden er geen rekening mee dat er ook open varianten zijn die tegelijk opgeschreven werden omdat de auteur nog geen keuze kon maken.

Welke weg moet men nu volgen? Woeslers onderscheid tussen de behandeling van voltooide en niet voltooide teksten lijkt mij juist, maar Scheibes oplossing lijkt logischer. Bij de editie van HaverSchmidts nagelaten voordrachten die als voltooide teksten beschouwd kunnen worden, hebben de editeurs ervoor gekozen de laatst aangebrachte open variant weer te geven, en de overige te verwerken in het apparaat. De keuzevarianten waren gewoonlijk in een andere schrijfstof, kennelijk ten behoeve van een nieuwe voordracht, aangebracht.Ga naar voetnoot16 Wanneer er echter bij de open variant geen vroegere of latere versie onderscheiden kan worden, heeft de editeur geen criterium om een keuze te maken, en moet deze in de leestekst aangeboden worden. Bij het editeren van onvoltooide teksten is het beter om open varianten altijd te respecteren, of ze nu tegelijk ontstonden of in een later stadium toegevoegd werden.

voetnoot9
Van Vliet, ‘J.H. Leopolds nalatenschap en de moderne editietechniek’, 289-290.
voetnoot10
Woesler, ‘Theorie und Praxis der Nachlassedition’, 51.
voetnoot11
Vgl. HaverSchmidt, Winteravondvertellingen, 372-373.
voetnoot12
Kraft, Editionsphilologie, 110. Dezelfde opvatting maar iets uitgebreider in zijn artikel ‘Die Edition fragmentarischer Werke’, 143. Dezelfde mening bij Dorleijn in Leopold, Gedichten uit de nalatenschap, dl.1, 30.
voetnoot13
Woesler, ‘Theorie und Praxis der Nachlassedition’, 50.
voetnoot14
Leopold, Gedichten uit de nalatenschap, dl.1, 52.
voetnoot15
Scheibe, ‘Zu einigen Grundprinzipien einer historisch-kritischen Ausgabe’, 40; Woesler, ‘Theorie und Praxis der Nachlassedition’, 50.
voetnoot16
Vgl. HaverSchmidt, Winteravondvertellingen, 373.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken