Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Koningin Rosa (1903)

Informatie terzijde

Titelpagina van Koningin Rosa
Afbeelding van Koningin Rosa Toon afbeelding van titelpagina van Koningin Rosa

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.71 MB)

Scans (67.96 MB)

ebook (3.46 MB)

XML (0.49 MB)

tekstbestand






Vertaler

J. van der Hoeven



Genre

proza
jeugdliteratuur

Subgenre

roman
vertaling: Brits-Engels / Nederlands


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Koningin Rosa

(1903)–L.T. Meade–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 38]
[p. 38]

Hoofdstuk IV.
‘Wil je haar vriendin zijn?’

Toen mevrouw Dallenger den volgenden dag gekleed was en zooals gewoonlijk op haar sofa lag, werd haar een klein briefje ter hand gesteld. Zij maakte het open en zag, dat het van Greta was.

‘Ik heb mij voorgenomen om goed te zijn - heel goed,’ schreef zij, ?en mijn best te doen om het u naar den zin te maken, God te behagen en lief voor Rosa te zijn. Vanmiddag kom ik niet bij U.

Uw u liefh.

Greta.

‘Dat lieve kind!’ dacht de moeder.

Zij stopte het stukje papier onder haar kussen en lag toen stil met een glimlach om de lippen. Als de pijnlijke aanvallen voorbij waren, zinspeelde mevrouw Dallenger er zelf nooit op en zij had ook liever niet, dat haar man of de verpleegster er over sprak. Zij nam de geneesmiddelen in en hield zich trouw aan de voorschriften van den dokter, maar dacht niet meer aan hetgeen zij had uitgestaan. Meermalen zeide de dokter, dat mevrouw Dallenger zoo flink en dapper was, dat zij jaren aan haar eigen leven toevoegde. Zelf had hij nog altijd hoop, dat haar kwaal mettertijd minder zou worden en zij aan den huiselijken kring zou worden teruggegeven.

Op dezen bewusten morgen had hij een uitvoerig gesprek met mijnheer Dallenger.

‘Ik heb er vroeger al eens met u over gesproken,’

[pagina 39]
[p. 39]

zeide hij, ‘en nu moet ik er weer over beginnen. Uw vrouw moest een specialiteit uit Londen raadplegen. Om geheel onder zijn behandeling te komen, zou zij waarschijnlijk voor een poosje naar de stad moeten vervoerd worden, maar in de eerste plaats moet de dokter uit Londen haar hier komen bezoeken. Ik zou u dokter Faithful willen aanraden. Dat is de aangewezen persoon voor de ongesteldheid van uw vrouw.’

Mijnheer Dallenger kon zich met het voorstel van den dokter volkomen vereenigen.

‘Het eenige bezwaar is dit,’ zeide hij, ‘mijn vrouw vindt het hoogst onaangenaam, wanneer men over de verschijnselen van de ziekte spreekt. Als de vreeselijke pijn opkomt, is zij zoo goed als onmachtig en moet zich natuurlijk alles laten welgevallen; maar is die weer voorbij, dan wil zij er niet over gesproken hebben en evenmin eenige verandering brengen in haar gewone levenswijze. Vandaag, bijvoorbeeld, had ik liever, dat zij de kinderen niet bij zich liet komen; want u weet, hoe vermoeid zij zich na die aanvallen gevoelt, en hoe de minste inspanning een nieuwen ten gevolge zou kunnen hebben. Nu hebben wij echter toevallig een jong meisje in huis gekregen, dat zij gaarne zou leeren kennen, en ik ben er van overtuigd, dat niets haar zal kunnen bewegen, afstand te doen van den tijd, dien zij zich voorgesteld heeft aan het meisje te schenken. Zij zou u natuurlijk, als het dringend noodig was, wel gehoorzamen, dokter, maar ik voor mij, zou op deze wijze niet tot u spreken, als ik niet zoo bezorgd was.’

‘Dat zal mevrouw Dallenger ook geen kwaad doen,’ zeide dokter Watson na een kleine pauze; ‘maar ik zal haar eens over dr. Faithful spreken. Het is van het grootste gewicht, dat wij zijn oordeel over haar

[pagina 40]
[p. 40]

ziekte weten en ons door zijn raad laten leiden.’

Dokter Watson ging daarop naar mevrouw Dallenger. Hij kende haar zeer goed en zeide opgewekt:

‘U bent vanmorgen bijna weer geheel de oude, Mevrouw.’

‘O, ja, dokter.’

‘Ik vind het heel goed, dat u de meisjes nu en dan bij u laat komen. Soms denk ik wel eens, dat het beter zou zijn, dat u ze wat meer zaagt.’

‘Gelooft u dat werkelijk? Mijn man is dikwijls bang, dat ik er mij te veel mee vermoei, maar ik kan u niet zeggen, hoe heerlijk ik het vind mijn lieve kinderen om mij heen te hebben.’

‘Welnu, mevrouw Dallenger, de zaak is eenvoudig deze: wij kunnen u niet in uw tegenwoordigen toestand laten voortleven. U moet weer - dat is, als er mogelijkheid op bestaat - uw plichten als hoofd dezer huishouding kunnen vervullen. Daarom stel ik voor, dat u een specialiteit in Londen raadpleegt.’

‘Is het noodzakelijk?’ vroeg mevrouw Dallenger. ‘Ik kan u niet zeggen, hoe ontzettend naar ik het vind.’

‘Ik houd het voor noodzakelijk en zou u dokter Faithful in Londen willen aanbevelen. Wij zullen het zoo gemakkelijk mogelijk voor u maken. Voor het oogenblik behoeft u er niet over te denken, want waarschijnlijk zal hij u toch de eerste dagen niet kunnen bezoeken. Hebt u intusschen nog den een of anderen wensch?’

‘Ja, ik wou vandaag Greta zien.’

‘Uw dochter?’

‘Ja, dokter.’

‘Welnu, u ziet immers iederen dag een uwer kinderen?’

‘Maar vandaag wou ik er twee zien. Ik beloof u

[pagina 41]
[p. 41]

goed op te passen en mij niet op te winden. Er is een meisje bij ons aan huis gekomen, dat weinig liefde heeft genoten en veel behoefte heeft aan moederzorg; haar zou ik bij mij willen hebben en ook mijn eigen dochtertje.’

‘Natuurlijk moogt u ze beiden zien. Ik zal op uw voorzichtigheid vertrouwen, dat u u niet te veel vermoeit.’

De dokter ging heen. Weder had hij een onderhoud met mijnheer Dallenger, waarbij bepaald werd, dat er aan Dr. Faithful zou geschreven worden en deze zoo spoedig mogelijk mevrouw Dallenger zou onderzoeken in consult met haar eigen medicus. Mijnheer Dallenger was, toen deze zaak beslist was, veel geruster en ging de meisjes opzoeken om er met elkander nog eens over te praten.

Greta zag zeer bleek en had hoofdpijn, zoodat zij zich bijna niet goed kon houden. De vijf meisjes waren in de leerkamer, toen mijnheer Dallenger binnenkwam. Juffrouw Mackenzie zat aan de tafel en luisterde naar Eveline, die hardop een van Racines treurspelen las. Eveline had een mooie Fransche uitspraak, en haar lieve, welluidende stem klonk aangenaam door het vertrek. Mijnheer Dallenger liet bij het binnenkomen zijn oogen over het troepje gaan. Greta zat dicht bij Rosa en hielp haar af en toe aan haar werk. Zij boog zich dan over het boek, waaruit zij een gedeelte bestudeerden, en wees blijkbaar op een moeilijken zin of knikte toestemmend met het hoofd. Rosa wierp Greta daarna dankbare, vriendelijke blikken toe. De twee jongere meisjes waren in een verder gedeelte van de groote kamer aan haar sommen bezig.

‘Welnu, kinderen!’ zeide mijnheer Dallenger, ‘ik heb nogal goed nieuws, na den schrik van gisteravond.

[pagina 42]
[p. 42]

Juffrouw Mackenzie, zoudt u er veel op tegen hebben om den meisjes vandaag vacantie te geven?’

Juffrouw Mackenzie keek op. Het was een Schotsche dame met vrij strenge gelaatstrekken, die daarbij nog onregelmatig waren. Zij had kleine donkere oogen, een hoog voorhoofd, grijzend haar en sproeten, maar met dat al had haar gezicht een oprechte, eerlijke uitdrukking.

‘Ja, mijnheer Dallenger,’ gaf zij ten antwoord, ‘eerlijk gezegd, houd ik niet van vrije dagen, zooals u weet; dat is te zeggen, ik vind het goed, dat vacantie vacantie blijft en een werkdag een werkdag; en de meisjes hebben gisteren een heelen dag niets uitgevoerd.’

‘Best,’ zeide mijnheer Dallenger. ‘Ik buk altijd voor uw wijzer oordeel. Maar sta mij Greta af; zij ziet er uit als een witte roos en dat zou haar moeder volstrekt niet aanstaan.’

‘Dat is goed; Greta, als je vader het graag heeft, kan je gaan.’

‘Mag Rosa ook mee?’ vroeg Greta.

‘Als je vader het goed vindt, ja.’

‘O, als het u belieft!’ zeide Rosa. ‘Ik beloof u...’

Maar juffrouw Mackenzie legde haar vinger aan haar lippen.

‘Ga voort, Eveline,’ zeide zij; ‘ik luister. Je leest dat gedeelte heel mooi, meisje.’

Mijnheer Dallenger ging met Greta en Rosa de kamer uit. Zoodra zij buiten waren, legde Rosa haar hand op Greta's schouder, terwijl zij van vreugd opsprong.

‘Ik kan niet zeggen, hoe blij ik ben,’ zeide zij. ‘O, oom Rudolf, wat bent u toch goed! Ik hoopte er ook zoo op, want het zag er buiten zoo heerlijk uit, en ik

[pagina 43]
[p. 43]

heb zoo lang in een stad gewoond. Greta, het was heel lief van je, dat je het voor mij ook vroegt.’

‘Wij zullen gaan paardrijden,’ zeide mijnheer Dallenger. ‘Trek jullie je rijkleed aan en maakt, dat je over een kwartier in het park bent; daar zullen wij elkander ontmoeten.’

De meisjes haastten zich naar haar kamers, en lang voor den bepaalden tijd stonden zij in het park. De hitten werden buiten gebracht, Greta besteeg den haren met de vlugheid van een vogel en Rosa deed daarin voor haar bijna niet onder.

‘Nu zullen wij eens een goed eind gaan rijden: het Chorleybosch door en den Ashley-weg terug,’ zeide mijnheer Dallenger. ‘En dan moet ik jou onder het rijden wat vertellen, Greta, dat je, hoop ik, pleizier zal doen. Rosa mag het ook wel hooren, want die is zoo goed als van de familie.’

De meisjes reden in lichten draf weg. Rosa's hit, Umballa, bleek een vurig dier te zijn met een eigen wil, maar Rosa kreeg, door mijnheer Dallenger voorgelicht, spoedig slag om hem te sturen. Hij gaf haar tevens een paar lesjes in het houden van teugels en zweep en maakte haar gelukkig met te zeggen, dat zij spoedig een eerste paardrijdster zou zijn.

Greta echter, zeide, nu zij eenmaal aan het rijden was, bijna geen woord. Zij kon elk paard berijden, gezadeld of ongezadeld, maar heden lette zij ternauwernood op Snelvoet en zijn kuurtjes; haar gedachten zwierven naar den vorigen vreeselijken avond terug. Toen keek zij naar Rosa, die, met haar gracieus figuurtje en lief uiterlijk, te paard een zeer aardige verschijning was. Haar rijkleed paste haar uitstekend; als een jeugdige koningin hield zij het hoofd omhoog en haar wangen waren door een hoogen blos gekleurd.

[pagina 44]
[p. 44]

‘Zij gelijkt een schoone roos,’ dacht Greta. ‘Ik kan niet in haar schaduw staan en ben maar een doodgewoon bleek meisje, dat nooit liefde zal kunnen inboezemen. Kijk vader maar eens! Zij heeft hem geheel ingepakt. En ik ben zijn eigen dochter en zij niet anders dan een vreemde! O, moeder, ik beloofde u mij goed te gedragen en ik voel die ellendige jaloerschheid weer over mij komen!’

Zij deed haar best om haar gedachten een andere wending te geven en vriendelijk jegens Rosa te zijn; zij wees haar de schoonste punten en maakte haar op eenige merkwaardigheden opmerkzaam. Maar al doet men nog zooveel moeite, dan is een gedwongen vriendelijkheid niet half zoo aangenaam voor den betrokken persoon, als wanneer de bewezen beleefdheid voortspruit uit ware bewondering en genegenheid en daarom sprak Rosa liever met mijnheer Dallenger.

Na een heel eind den mooien Ashley-weg opgereden te hebben, sloegen zij den terugweg in. Rosa was het, die mijnheer Dallenger aan zijn belofte herinnerde.

‘U hebt iets aan Greta te zeggen,’ zeide zij, ‘iets, waarin zij veel belang stelt. Vindt u het soms beter, dat ik het niet hoor? Umballa is nu al goed aan mij gewend en ik heb er niets tegen om vooruit te rijden.’

‘Je moogt gerust blijven, Rosa. Ik ben blij, dat je het mij helpt onthouden. - Greta-lief, over het geheel heb ik goed nieuws over je moeder.’

Greta keek haar vader aan. Er was een angstige uitdrukking in haar oogen, maar zij sloeg ze neder, opdat hij niet zien zou, wat er bij haar omging.

‘Zoo?’ zeide zij een oogenblikje later, nadat zij zich hersteld had.

‘Ik heb een breedvoerig gesprek gehad met dr. Watson, die van meening is, dat er middelen moeten

[pagina 45]
[p. 45]

worden aangewend om de hevigheid der aanvallen, zooals zij er vannacht een had, te verminderen. Daarom zijn wij besloten een specialiteit uit Londen te laten komen om haar te onderzoeken.’

‘Dan is zij zeker erger!’ zeide Greta, die in haar zadel wankelde.

‘Volstrekt niet, kindlief. Houd je toch wat kalm. De dokter is overtuigd, dat er nog wel een middel zal zijn, dat haar of op den duur verzachting zal aanbrengen of haar geheel zal herstellen. Verleden jaar verwachtte hij er niets geen heil van, dus nu is zijn raad om een consult te houden met een kundig dokter een bewijs, dat hij nog op beterschap hoopt.’

‘O, Greta, wat zal je gelukkig zijn!’ zeide Rosa. ‘Een liever mensch dan je moeder zal er niet licht gevonden worden.’

‘Stil, Rosa!’ zeide Greta.

Zij kon die loftuiting niet hooren uit den mond van een meisje, dat zij zich voorgenomen had te verdragen, maar nog niet kon leeren liefhebben.

‘Ik vond, dat ik het je eens vertellen moest,’ zeide mijnheer Dallenger vriendelijk. ‘Dokter Watson zal vandaag aan dr. Faithful schrijven en dan hopen wij, dat hij over een paar dagen bij ons zal komen. Daarna zullen wij wel verder zien. En nu zullen wij zoo hard wij kunnen, naar huis terug galoppeeren.’

Thuis gekomen vond Greta een briefje op haar kaptafel liggen. Zij greep er naar als een gierigaard, die zich op zijn goud werpt, opende het ongemerkt en las het volgende:

‘Heb het aan den dokter gevraagd. Kom vanavond minstens vijf minuten bij mij. - Moeder.’

Daarop wierp zij het briefje in de hoogte, deed haar hoed af en gooide hem naar den anderen kant van

[pagina 46]
[p. 46]

de kamer, deed een bokkesprong en gedroeg zich de eerstvolgende minuten als een half-krankzinnige. Eindelijk stak zij het briefje tusschen haar kleeren, waar het warm tegen haar borst kon liggen; toen maakte zij voor den spiegel met een opgewonden gezichtje haar verwarde lokken in orde. Op het leven, dat zij had gemaakt, kwam Eveline de kamer inloopen.

‘Wat heb je toch uitgevoerd, Greta? Ik heb een vervaarlijk standje gehoord.’

‘Kopje over geduikeld, schatje.’

‘Greta, ben je van je verstand beroofd?’

‘Volstrekt niet, maar ik ben heel blij. Ik heb een briefje van moeder, waarin zij schrijft, dat ik vanavond vijf minuten bij haar mag komen.’

‘Wat, na dien aanval van gisteren?’

‘Ja, de dokter heeft permissie gegeven, en ik ga. O, Eveline, ik ben zoo gelukkig. Vader is vol hoop. Er komt een kundig dokter uit Londen om moeder te onderzoeken, en wie weet, of hij moeder nog niet genezen kan. O, ik heb een gevoel, of ik van iedereen zou kunnen houden, zelfs van Koningin Rosa. Ga mee naar beneden. Ik heb heusch trek gekregen. Het leven is weer rooskleurig geworden; ik zal mijn moedertje vijf minuten zien.’

Niemand liet ooit mevrouw Dallenger wachten, en precies op tijd ging Rosa dien avond naar haar toe. Eveline wees haar den weg met de woorden: ‘morgen weet je precies, hoe je bij haar moet komen. En je zult haar niet vermoeien, hè? Ik bedoel, dat, als ik het zoo eens zeggen mag, je haar maar moet laten praten en zelf heel weinig moet vertellen.’

Rosa knikte. Langzaam ging Eveline naar de zitkamer terug. Op de gang kwam zij Greta tegen.

‘Is zij naar moeder?’ zeide Greta.

[pagina 47]
[p. 47]

‘Ja. Wel, Greta, heb je een andere jurk aangetrokken?’

‘Ja. Mijn witte flanellen was vuil; daarom heb ik mijn witte casimiren aangedaan; moeder ziet mij het liefst in het wit.’

‘Je denkt aan niets, of je brengt er moeder bij te pas. Ik geloof, dat niemand haar zoo door en door kent en zooveel van haar houdt, als jij.’

‘Ik zou onmogelijk van iemand op de wereld zooveel kunnen houden als van mijn moeder,’ zeide Greta op bevenden toon. ‘Zelfs kan ik niet volkomen uitdrukken, wat ik voor haar gevoel. Zij is mijn moeder en mijn schutsengel beide - mijn heilige en mijn...’

‘Stil toch, Greta! Het klinkt mij als afgoderij, als je zoo praat.’

Greta zuchtte.

‘Kan je bij mij blijven, tot Rosa komt?’ zeide zij. ‘Dan ga ik dadelijk naar moeder. Zij denken, dat het beter voor haar is om beiden achter elkander te zien en zich het verdere van den avond rustig te houden.’

‘Maar waarom zouden wij juist naar den anderen kant van het terras loopen?’ vroeg Eveline.

‘Daar kunnen wij op de torenklok kijken.’

‘Nu, dan is het goed. Die witte jurk is toch niet te koud, Greta?’

‘Wel neen,’ zeide Greta. ‘Voel eens, hoe mijn handen gloeien.’

Zij raakte Eveline's hand even met de hare aan en haar zuster schrikte er van, zoo warm als zij was.

‘Je wordt bepaald ziek, als je niet oppast. Je bent veel te fijngevoelig. Hoe moet je door het leven komen, als je de dingen zoo zwaar opneemt?’

‘Met de jaren word ik misschien wel wat kalmer. Als ik zooals andere meisjes moeder iederen dag kon zien, zou ik misschien altijd niet zoo hevig naar haar

[pagina 48]
[p. 48]

verlangen. O, er zijn al vijf minuten om, gelukkig. Hoe zalig moet Rosa zich nu gevoelen! Ik ben benieuwd, wat zij zal zeggen.’

‘Ik heb haar gevraagd om voorzichtig te zijn,’ zeide Eveline, ‘en moeder te laten praten.’

‘Dat is goed,’ zeide Greta. ‘Waar ik het meest ongerust over ben, is, dat zij haar best zal doen bij moeder in een goed blaadje te komen. Zij is heel...’

‘Wat?’ vroeg Eveline.

‘Ik weet het zelf niet; maar ik geloof, dat zij heel geslepen....’

‘O, Greta, schaam je! Zij is heusch heel lief.’

‘Misschien meent zij het zoo kwaad niet,’ zeide Greta. ‘Ik heb moeder beloofd vandaag voorkomend en vriendelijk tegen haar te zijn, en ik zal mijn woord houden, maar ik houd niet van die zoetsappige maniertjes. Ik mag het wel, dat iemand zoo nu en dan eens opstuift. Het stuit mij tegen de borst, dat zij met alles ingenomen is en, als zij vader met die heldere oogen aankijkt, zou ik ze wel, ik weet niet wat willen doen. Het is net een meisje om iederen man het hoofd op hol te brengen. Hè, wat kruipt die tijd! Nu kijk ik in geen eeuw op de klok!’

‘Een eeuw!’ riep Eveline lachend, ‘en over een minuut of drie komt Rosa al.’

‘Die arme Rosa! Ik zal haar beklagen, als haar tijd om is - haar heerlijke, zalige tijd. Terwijl ik haar beklaag, zal ik niet zoo'n hekel aan haar hebben.’

Eveline stak haar hand door haar zusters arm, en zoo liepen zij een poos heen en weer. Greta's oogen keken weer strak voor zich uit evenals den vorigen avond, toen zij op de trap zat. Plotseling zeide Eveline:

‘Daar komt Rosa. Nu kan je gaan, maar geef mij eerst een zoen. Beef toch zoo niet. Als je nog aan

[pagina 49]
[p. 49]

iemand anders kunt denken, doe moeder dan mijn groeten. - Nu, Rosa, hoe is het met haar?’

Maar Rosa schoot, zonder een woord te zeggen, de meisjes voorbij en verdween in het huis. Greta balde haar vuist.

‘Ik wil niet hebben, dat zij aangedaan is over moeder. Het is haar moeder niet; als zij het hart heeft haar zoo lief te hebben als wij, zal ik haar meer dan ooit verfoeien.’

Nu Greta's heerlijk oogenblik gekomen was, liep zij langzaam om tot kalmte te komen, want haar moeder kon, hoe zwak zij mocht zijn, in het diepst van het gemoed harer kinderen lezen. Meer dan eens was Greta bij haar gekomen met het vaste voornemen een ontevreden of angstig gevoel over de een of andere les, een jaloersche gewaarwording, omdat Eveline beter werk had geleverd, voor haar te verbergen, maar altijd waren, voor zij haar moeder had verlaten, die slechte gedachten uitgesproken en, als het ware, verbannen.

‘Ik voel mij vanavond verbazend slecht,’ dacht zij. ‘Al mijn goede voornemens met betrekking tot Rosa zijn vervlogen.’

Een oogenblik stond zij op het portaal stil, bijna besloten dien avond niet naar haar moeder te gaan, maar juist ging de deur van haar moeders kamer open en stak Lucie, de verpleegster, haar hoofd naar buiten.

‘Kom dan toch binnen, Juffrouw Greta. Waarom talmt u zoo?’ zeide zij. ‘Eigenlijk mocht mevrouw u in het geheel niet zien.’

Lucie's toon prikkelde Greta. Onmiddellijk was zij zichzelf weer, en de vrouw trotsch voorbijloopende, liep zij de kamer in en stond het volgend oogenblik voor haar moeder. Deze wees op een laag stoeltje en

[pagina 50]
[p. 50]

Greta viel er in, terwijl zij haar hand uitstak en die van haar moeder drukte.

‘Je gloeit, lieveling,’ zeide haar moeder.

‘Dat komt alleen van blijdschap, dat ik u zie. Ik ben heel wel.’

‘Zoo even is Rosa bij mij geweest.’

Greta moest zich geweld aandoen om niets van jaloerschheid of misnoegen te laten merken.

‘Zij heeft mij verteld, hoe vriendelijk je voor haar bent geweest,’ ging mevrouw Dallenger voort. ‘Over de anderen sprak zij ook, en zij schijnt van allen te houden, maar zij prijst jou het meest. Het is een heel lief meisje. Haar leven is, bij het jouwe vergeleken, zeer treurig geweest. Moederzorg heeft zij nooit gekend en sedert jaren is zij van haar vader gescheiden. Het is Gods wil, dat zij bij ons in huis is gekomen en dat jij haar bepaald vriendinnetje zoudt zijn, want je hebt veel met elkander gemeen, zooals ik heb gemerkt; ook ben je ongeveer van denzelfden leeftijd en.....’

‘Maar waarom Eveline niet?’ viel Greta in de rede.

‘In sommige opzichten komt het mij beter voor, dat jij je meer met haar bezig houdt. Juist omdat je karakter moeilijker is, zal je haar het meest van dienst kunnen zijn en bovendien zou je er mij een groot pleizier mee doen, als je een vriendin voor Rosa zoudt willen wezen. Je wilt toch wel, Greta-lief?’

‘Zeker, moeder,’ gaf Greta onmiddellijk ten antwoord, terwijl zij haar oogen opsloeg en haar moeder aankeek. Er volgde een oogenblik van zwijgen, waarin de moeder het hart van haar kind scheen te willen doorgronden. Greta rilde inwendig, maar bleef uiterlijk kalm en bedaard.

Lucie kwam de kamer in en keek op de pendule. Greta stond op. Mevrouw Dallenger hief het gelaat op.

[pagina 51]
[p. 51]

‘Geef mij een kus, Greta.’

Greta boog zich over haar moeder en deed het.

‘Dag lieveling, tot morgenavond.’

‘O, mag ik morgen komen?’ zeide Greta, en de vreugd over dit vooruitzicht deed plotseling alle onaangename gevoelens verdwijnen.

‘Zeker, Greta. Tien dagen lang mag je iederen avond, als Rosa bij mij geweest is, vijf minuten komen. In dien tijd vertrouw ik, dat mijn twee meisjes vriendschap met elkander zullen gesloten hebben.’

Och, wat deed die laatste opmerking Greta pijn!

‘“Mijn twee meisjes!” Zij beschouwt Rosa al als haar dochter,’ dacht Greta. ‘Wat moet ik doen? Moeder wijsmaken, dat ik van haar houden zal en lief en goed voor haar zal zijn met dat boosaardig gevoel van haat in mijn hart? O, wat moet ik beginnen?’


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken