vandaag over een jaar beter zijn. Begrijp je, wat dat beteekent? Kan je je iets van haar herinneren, zooals zij vroeger was?’
‘Heel, heel flauwtjes. Zij werd al ziek, toen ik nog een klein kind was.’
‘Dat is waar, lieveling. Je kunt dus niet beseffen, wat je mist.’
‘Ik begrijp het toch heusch, Vader, maar voor mijzelf zou ik haar niet anders wenschen. Zij is..... Vader, ik kan er niet over praten.’
‘Dat wil ik wel gelooven, Greta. Wat je alleen te doen staat, is dankbaar te zijn. Ik kan je niet zeggen, hoe blij ik ben, dat er ten minste kans is op herstel. Nu komt het er op aan haar zoo spoedig mogelijk naar Londen te vervoeren en uitstekende verpleging voor haar te krijgen.’
‘Vader,’ zeide Greta, zijn arm grijpende, ‘als ik mocht - ik bedoel, als u het goedvondt - als u er eens over wildet denken.....’
‘Wàt, lieveling? Doe je best om je goed te houden, Greta. Je gebrek aan zelfbeheersching hindert mij soms vreeselijk. Je verkeert altijd in een soort van overspannen toestand en dat is zeer nadeelig voor je. Maar, wat is het kind? Ik luister.’
‘Ik wou, dat u mij met haar mee liet gaan, of dat ik later naar haar toe mocht. Zij zal naar een van ons verlangen en ik beloof u mij kalm en bedaard te houden, als ik bij haar ben. Zou het niet kunnen? Ik weet, dat het haar geen kwaad zou doen. Zij moest heusch een van haar kinderen bij zich hebben.’
Mijnheer Dallenger lachte.
‘Het spijt mij werkelijk, dat ik je moet teleurstellen, Greta,’ antwoordde hij, ‘maar je verzoek is al te dwaas. Ik behoef er geen oogenblik over te denken. Je bent