Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Koningin Rosa (1903)

Informatie terzijde

Titelpagina van Koningin Rosa
Afbeelding van Koningin Rosa Toon afbeelding van titelpagina van Koningin Rosa

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.71 MB)

Scans (67.96 MB)

ebook (3.46 MB)

XML (0.49 MB)

tekstbestand






Vertaler

J. van der Hoeven



Genre

proza
jeugdliteratuur

Subgenre

roman
vertaling: Brits-Engels / Nederlands


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Koningin Rosa

(1903)–L.T. Meade–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende

Hoofdstuk VI.
De logées in de vacantie.

Juni spoedde ten einde; de koude had plaats gemaakt voor een heerlijken zomer. De boomen prijkten in hun vollen bladerdos; de rozen in den bloementuin waren een lust om te zien, en de leliën, die voornamelijk mevrouw Dallenger's eigendom waren, vervulden de lucht met haar welriekende geuren. De aardbeien werden groot en rijp. De meisjes brachten een groot gedeelte van den dag buiten door en zelfs juffrouw Mackenzie was minder streng en scheen met dit zachte zomerweer te ontdooien. Bij het werk zag zij wat door de vingers en was volstrekt niet afkeerig van vacantie geven. Zij kwam er rond voor uit, dat de winter en de lente geschikt waren om te leeren en de zomer en de herfst rusttijden moesten zijn.

Als de meisjes maar een paar oogenblikken vrij hadden van al haar talrijke bezigheden, spraken zij over de vacantie en er werd druk over geredeneerd, wie gevraagd zouden worden om in Juli op Chorleywood te komen. Telkens schreven Eveline, Greta,

[pagina 58]
[p. 58]

Dora en Kitty brieven aan deze of gene uitverkorene van haar hart, om die epistels daarna weer te verscheuren en een andere vriendin te kiezen. Rosa moest haar eigen bijzondere vriendinnen vragen, maar Rosa kende maar één meisje, Rhoda geheeten, en zij was er niet eens zeker van of zij naar haar verlangde, of zelfs, dat zij van haar hield.

Eveline hakte echter den knoop door, met te zeggen:

‘Je moet toch iemand hebben en als je van niemand anders houdt dan van Rhoda, moet zij uitgenoodigd worden.’

Mevrouw Dallenger had in het begin van Juni afscheid genomen van haar kinderen en was met haar man naar Londen gegaan. Geruimen tijd na haar vertrek gevoelde geen der huisgenooten lust dat gedeelte van de villa te bezoeken. Zelfs de kapel was een week lang eenzaam en verlaten, want mijnheer Ross was met den dokter en mijnheer en mevrouw Dallenger meegegaan. Juffrouw Mackenzie las de gebeden in de groote zaal, de bedienden waren daarbij tegenwoordig en de kinderen dachten, eerbiedig neergeknield, aan hun moeder. Er was een groote leegte in huis. Het is vreemd, maar toch waar, dat een zieke somtijds meer gemist wordt dan iemand anders uit een gezin, en hier stelden alle huisgenooten het meeste belang in mevrouw Dallenger. De enkele minuten in haar tegenwoordigheid doorgebracht, waren een soort van spil, waarom alles zich bewoog. En nu was zij heengegaan en men moest zich tevreden stellen met de brieven, die mijnheer Dallenger iederen dag schreef om haar op de hoogte te houden van de reis en haar eindelijk de behouden aankomst in Londen mede te deelen. Toen schreef hij, dat de dokter er geweest was, en wat hij gezegd had. Zijn uitspraak was niet verontrustend,

[pagina 59]
[p. 59]

tot aller vreugd, en toen kwamen er dagelijks bulletins over de behandeling - voor een vreemde van niet veel beteekenis, maar voor de liefhebbende kinderen thuis een groote schat.

Moeder werd beter; de operatie was gelukt; de dokter gaf hoop; er was een pleegzuster aangenomen, die moeder dag en nacht oppaste. Mijnheer Dallenger was vol moed en zou binnen een paar weken eens overkomen om zijn kinderen te zien. Hij kon niet thuis blijven, want het bleef wenschelijk, dat hij bij zijn vrouw was, maar mijnheer Ross zou zoo spoedig mogelijk terugkeeren. Dokter Watson was ook al weer thuis en had zijn practijk hervat. De meisjes moesten bepaald haar vriendinnetjes verzoeken. Moeder wilde, dat zij een prettige vacantie zouden hebben; zij wist, dat zij om harentwil goed zouden oppassen.

Op zekeren dag, toen er weer een brief van mijnheer Dallenger gekomen was, die uitstekende tijding bevatte, en die door de meisjes een voor een gelezen en beoordeeld was, zeide Eveline:

‘Mij dunkt, dat wij nu eens ernstig aan onze uitnoodigingen moesten gaan denken. Zij moeten vandaag worden weggezonden. Natuurlijk weten wij, dat eenigen van onze vrienden er zeker van zijn gevraagd te zullen worden, maar wij moeten onze invitatie daarom niet langer uitstellen. Wij mogen ieder twee meisjes vragen, Rosa, maar als wij er één willen, is het ook goed. Ik wed, dat Annie en Jeanne Dunbar, uit Schotland, bepaald komen; het zijn een paar aardige meisjes, van de goede soort.’

‘Wat bedoel je met: ‘van de goede soort?’

‘Wel, ze halen je niet over om ondeugende streken uit te halen en hebben niet allerlei dwaze invallen. Ook houden zij veel van paardrijden en picknicks. Je

[pagina 60]
[p. 60]

weet natuurlijk, dat juffrouw Mackenzie den eersten Juli vertrekt en dat Natalie St. Clair in haar plaats hier komt?’

‘Wie is dat?’

‘Een nicht van vader. Zij is graag op Chorleywood. Zij is niet jong meer, diep in de veertig - is altijd zoo smakeloos gekleed en heeft zulke stijve manieren; maar toch houden wij van haar.’

‘Hebben jullie ontzag voor haar? Doe je wat zij zegt?’

Eveline lachte.

‘Och, wij weten haar ongemerkt naar onze hand te zetten; moeder zou het zoo vreeselijk vinden, als wij niet goed oppasten; het is niet heel moeilijk om met haar om te gaan.’

En nu werd de lijst gemaakt met de namen der meisjes, die uitgenoodigd zouden worden. Eveline haalde papier en een potlood en begon te schrijven.

‘Ik neem de Dunbars. Jij wilt zeker de Simpsons, Greta?’

‘Neen,’ zeide Greta kortaf, ‘als Arabella niet komt, wil ik niemand hebben.’

‘O, wij hebben haar niet noodig,’ zeide Eveline, haar fijn geteekende wenkbrauwen ophalend; ‘verleden jaar heeft zij ons genoeg verveeld.’

‘Nu, ik wil niemand anders; als Bella Carson wil komen, zal zij mijn logée wezen; zoo niet, of als jullie er tegen bent, dan wil ik niemand. Ik houd niet van zoo'n schep vreemde kinderen in huis en kan het mij niet begrijpen, waarom vader er zoo op gesteld is. Waarom zet je zulke groote oogen op, Rosa? Het is niet op jou gemunt. Je bent zoo overgevoelig; ik kan niets zeggen, of je trekt het je aan.’

‘Ik denk er niet aan,’ zeide Rosa, kleurend en haar oogen neerslaand.

[pagina 61]
[p. 61]

Eveline nam haar hand en drukte die.

‘Hè, Greta, je bent niets aardig,’ zeide zij.

Greta haalde haar schouders op en antwoordde:

‘Och kom, Rosa kent mij. Jullie weet het nu: Bella of niemand. Zet haar op de lijst of niet; het kan me niet schelen.’

Eveline aarzelde. Eindelijk zeide zij:

‘Het is billijk, dat je haar vraagt, als je het graag wilt.’

‘Nu, schrijf ze dan op.’

Zoo werd Bella's naam opgeschreven zeer tegen den zin der drie andere meisjes. Met Dora en Kitty ging het gemakkelijker. Kitty wilde de ‘dikkertjes’ hebben, zooals zij ze noemde, twee lieve, mollige meisjes, Alice en Louiza Percival geheeten, maar bij de vriendinnetjes bekend onder de bijnamen van ‘de kleine vraagal’ en de ‘kleine woelwater’. Iemand had haar eens zoo genoemd, omdat Alice somtijds zulk een bijzonder verbaasde uitdrukking in haar gezichtje wist te leggen en Louiza bijna geen oogenblik stilstond. Al de meisjes hielden veel van de kleine Percivals en met algemeen goedvinden werden haar namen op de lijst gezet. Toen volgden Dora's vriendinnen: de twee jongejuffrouwen Robin, doodgewone, hartelijke, knappe kinderen.

‘Nu zal ik de lijst eens voorlezen,’ zeide Eveline: ‘Annie en Jeanne Dunbar, Bella Carson, Alice en Louiza Percival, Marie en Lena Robins. Rosa, jij hebt nog niemand genoemd; jij moet toch ook een vriendin hebben?’

‘Och, dit jaar nog niet. Het is al te vriendelijk. Houd maar, of ik ook een logée ben.’ Toen voegde zij er plotseling bij: ‘laat mij de tweede vriendin van Greta zijn! Zal je dan wat lief jegens mij wezen, Greta?’

[pagina 62]
[p. 62]

Greta werd bleek en keek Rosa alles behalve vriendelijk aan. Eveline was lang niet op haar gemak.

Zonder op Rosa's vraag te antwoorden, zeide Greta: ‘Ik ben heel blij, als Bella komt, want al die andere nichten zijn zoo flauw en sentimenteel, zoo ontzettend braaf, dat wij geen aasje pleizier zouden hebben, als Bella er niet bij was. Laten wij nu maar schrijven; ieder aan haar eigen vriendin.’

Dit zeggende ging zij weg, begaf zich naar haar kamertje, nam haar schrijfportefeuille en krabbelde het volgend briefje aan Bella:

‘Lieve Bella,’
Wil je op Chorleywood weer wat pret komen maken? Wij zijn geen sikkepitje braver dan verleden jaar en ik vooral, ben in een stemming om gemakkelijk tot iets ondeugends overgehaald te worden. Jij zult natuurlijk goed oppassen, al voeren de anderen kattekwaad uit! De ponnies maken het best! Het park is op zijn mooist! Maar in mijn hart zit een klein duiveltje. Enfin, dat komt er niet op aan, hoor! Je zult hier een vreemd kind vinden, dat door haar vereersters ‘Koningin Rosa’ genoemd wordt. Zij verbeeldt zich tot ons gezin te behooren, maar dat is niet waar. En nu genoeg voor ditmaal, van je liefhebbende vriendin,
Margaretha Dallenger.

De briefjes waren gereed en de meisjes gingen juffrouw Mackenzie vragen, of zij ze zelf op de post mochten doen. Het verzoek werd toegestaan en het vijftal ging welgemoed op weg. Reeds geruimen tijd had Rosa zich bij de jongere meisjes aangesloten. Van Eveline hield zij het meest, maar zij vond het niet aardig deze van Greta te scheiden. Zij liep dus met Dora en Kitty.

[pagina 63]
[p. 63]

‘Toe, laat me bij jullie loopen,’ zeide zij; ‘ik wandel niet graag alleen. Mag ik?’

‘Wel zeker, Rosie,’ zei Dora hartelijk, en het schoone meisje daarop aanziende, vervolgde zij: ‘Je bent toch niet boos op Greta? Zij heeft nu zoo'n moeilijken tijd. Zij gevoelt zich zoo rampzalig, nu moeder weg is.’

‘Dat weet ik; ik doe mijn bester onverschillig onder te blijven. Laten wij er maar niet over praten,’ zeide Rosa.

‘Ik zou het zoo heerlijk vinden, als je ook een vriendin vroegt. Waarom heb je gezegd, dat je Greta's logée was? Dat is heelemaal niet waar,’ zeide Kitty. ‘Weet je, wat het is, Rosa? Jij maakt Greta erger, door al haar kuren toe te geven. Zij mag niet tegen je praten, zooals zij doet. Je bent hier; vader en moeder hebben je hartelijk ontvangen; je bent zoo goed als onze zuster, je bent een echt familielid, in zooverre hartelijkheid en liefde je tot een familielid kunnen maken - en het past Greta volstrekt niet, je altijd af te snauwen.’

‘Dank je, lieve Kitty. Wat je daar zegt, is een groote troost voor mij. Och, ik geloof, dat men, waar men komt, wel wat verdriet of moeilijkheid zal hebben. Als Greta hier nu niet was, zou ik zoo gelukkig wezen, dat ik bijna bang zou zijn om te sterven. Er moet altijd iets onaangenaams zijn, niet waar?’

‘Ja, maar nu juist niet zoo iets,’ zeide Dora. ‘Ik vind je zoo lief, Rosa, je neemt niets kwalijk en bent altijd vriendelijk. Hadt je maar een vriendinnetje van je eigen karakter, dan zou je minder alleen staan.’

‘Wat is Bella voor een soort van meisje?’ vroeg Rosa.

‘O hemel, zij is een vreemd schepseltje. Zij is nogal mooi, heeft veel karakter en verstaat de kunst anderen te beheerschen. Men weet nooit, op wie zij het eigenlijk begrepen heeft. Zij begon met Eva's

[pagina 64]
[p. 64]

vriendin te wezen, maar verleden jaar was zij steeds om en bij Greta; zij had veel invloed op haar, hoewel zij haar somtijds heel ongelukkig maakte. Zij kwam in haar kamertje en wilde bij haar slapen om haar vertelseltjes te vertellen; ook gaf zij voor, haar geheimen te moeten meedeelen. Vader zeide, dat zij geen nette manieren heeft.’

‘Waarom vraag jullie haar dan?’

‘Och, vader en moeder stellen er hun eer in, dat wij onze vriendinnen zelf mogen kiezen en als zij geen werkelijk kwaad doen, moeten wij er ook niets van vertellen. Bella heeft nooit iets bepaald slechts gedaan, maar toch voelden wij, als bij instinct, dat zij niet te vertrouwen was; na haar vertrek vertelde Greta ons, dat zij haar door en door ongelukkig had gemaakt.’

‘Dan spijt het mij, dat zij dit jaar terugkomt. Greta is al treurig genoeg; wat zal zij zijn, als Bella hier is?’

Dora schudde haar hoofd.

‘Ik weet het niet,’ zeide zij. Na een poosje vervolgde zij: ‘Het komt alleen daardoor, denk ik, dat moeder weg is. In ieder geval, geloof ik, dat wij niet zoo gelukkig zullen zijn als verleden jaar. Maar dat doet er nu niet toe - toen jij bij ons kwaamt, Koningin Rosa, waren wij zoo blij - zoo blij - het was alsof wij een....’

‘Een nieuwe zuster gekregen hadden,’ zeide Kitty. ‘Ja, Rosa, wij tweetjes houden veel van je.’

‘O, wat maak jullie mij gelukkig,’ antwoordde Rosa, terwijl zij Dora's hand door haar arm trok.

Bij het dorp gekomen, deden de meisjes haar briefjes in de bus en Eveline kwam op het denkbeeld, om te vragen, of de namiddag-post al gekomen was, dan konden zij de brieven meenemen en Jacob behoefde ze niet op Chorleywood te brengen. De avondpost

[pagina 65]
[p. 65]

kwam niet altijd geregeld. Als de postbode in een goeden luim was, bracht hij ze, maar als hij een langeren weg moest afleggen dan gewoonlijk, liet hij alles maar liggen tot den volgenden morgen. Het kwam er gelukkig niet veel op aan, want mijnheer Dallenger had de gewoonte, om, als hij gewichtige brieven wachtte, zelf naar het dorp te rijden en ze af te halen. Eveline ging het kantoor in en begaf zich naar het loket.

‘Dag Juffrouw Hanway, hoe maakt u het?’ vroeg zij de vrouw van den postbeambte. ‘Wij hebben een paar brieven op de post gedaan; als er wat gekomen is voor Chorleywood, kunnen wij het wel meenemen.’

Juffrouw Hanway zeide, dat zij blij was, de jonge dames te zien, vroeg belangstellend naar haar moeder en zag Rosa nieuwsgierig aan.

‘Er is van avond maar één brief voor Chorleywood,’ zeide zij, ‘en wel voor juffrouw Rosa Gilroy. Ik wil hem u geven,’ voegde zij er bij, zich tot Eveline wendende, ‘dan kunt u hem de jonge dame ter hand stellen.’

‘Zij is zelf hier,’ zeide Eveline. ‘Kom wat dichter bij, Rosa, en neem je brief aan.’

Rosa deed dit en ontving een brief met een smallen rouwrand. Zij verbleekte.

‘Is hij van je vader?’ vroeg Greta op onverschilligen toon.

‘Neen, hij komt niet uit het buitenland.’

Greta vroeg niet verder; zij keerde zich naar Eveline en zeide op dien gemelijken toon, dien zij in den laatsten tijd aansloeg:

‘Wij moesten nu maar heen gaan; juffrouw Mackenzie houdt er niet van als wij laat thuis komen.’

Het dorpje Ashley Fleet lag twee uur van Chorleywood. De weg er heen was gemakkelijk genoeg, want

[pagina 66]
[p. 66]

het ging bergafwaarts, maar de terugreis was moeilijker: de bodem steeg meer en meer tot aan de hoog gelegen mooie bosschen van Chorleywood; als men daar was, had men nog een wandeling van een uur door het landgoed te maken.

‘Wij zullen langzaam loopen,’ zeide Eveline; ‘ik wist niet, dat het 's avonds nog zoo warm zou zijn. Wij zullen nog op tijd voor de thee thuis zijn, dus behoeven ons niet te haasten. Heerlijk, hè Greta, dat onze brieven bezorgd zijn! Het is zoo goed als zeker, dat de meisjes zullen komen, dus wij mogen wel gauw een programma maken, hoe wij ze zullen bezighouden.’

‘O, als Bella komt, is dat niet noodig,’ zeide Greta.

‘Waarom niet? Dat ben ik niet met je eens.’

‘Och, zij zou toch ieder programma afkeuren. Zij heeft er een hekel aan iets te doen, wat een ander op touw heeft gezet; dat is juist het grappige in haar.’

Greta's stem klonk niet vroolijk. Eveline zag haar aan.

‘Ben je niet in je schik, zus?’

‘Och, laat mij met rust.’

‘Ik zou je zoo graag troosten! Kan je mij niet zeggen, wat er eigenlijk aan scheelt?’

‘Wat niet verholpen kan worden, moet men geduldig dragen,’ zeide Greta, terwijl zij haar schouders ophaalde en onwillekeurig haar tred verhaastte.

‘Maar wat is het dan toch? Je weet, moeder wordt beter. Ik vind, dat het’ - hier hield Eveline even op, - ‘verkeerd is,’ ging zij voort, sneller sprekend, - ‘om knorrig en ondankbaar te zijn, als God zoo goed is. Bedenk toch eens, vandaag over een jaar is zij weer bij ons, gezond en sterk; zij kan weer loopen, het huishouden weer waarnemen, en den heelen dag, ieder oogenblik van den dag, bij ons zijn!’

[pagina 67]
[p. 67]

‘Dat is onmogelijk!’ zeide Greta wrevelig, ‘dat zou een hemel op aarde zijn. Wij mogen hier op aarde geen hemel hebben.’

‘De dokter zegt, en vader schrijft het ook in zijn laatsten brief, dat zulk een hemel op aarde veroorloofd is. O, ik vergat je nog te zeggen, dat dokter Watson vanmorgen even bij ons geweest is, en dat hij gezegd heeft, dat wij niet meer ongerust over moeder behoeven te zijn - wij mogen het beste hopen.’

‘Heusch? Dat wist ik nog niet,’ antwoordde Greta, veel vriendelijker. ‘Och, Eveline, om je de waarheid te zeggen, ik zou, zelfs zonder moeder, gelukkig kunnen zijn, als Rosa er maar niet was; wij kunnen het samen nu eenmaal niet vinden, dat is de zuivere waarheid.’

‘Het staat je niets mooi om er Rosa de schuld van te geven, dat je je ongelukkig gevoelt.’

‘Wij zijn elkaar niet sympathiek. Ik ben jaloersch - vreeselijk jaloersch op haar. Daar, nu weet je het.’

‘Helaas, ja; maar, o Greta, ik vind het toch zoo akelig!’

‘Och, maak mij nu nog niet ellendiger dan ik al ben. Laat mij aan mijn lot over, en wees zelf gelukkig. Vind haar maar het volmaaktste meisje van de wereld: zij past bij jou en niet bij mij. Daarom heb ik Bella Carson gevraagd. Wij moeten een waardig tegenbeeld hebben voor de vreeselijke braafheid van Koningin Rosa. Bella zal dat tegenbeeld zijn. Lieve hemel, wat is er nu aan de hand?’

Eveline en Greta waren ongemerkt harder doorgeloopen, zoodat de drie andere meisjes tamelijk ver achter haar waren. Nu hoorden zij Kitty met haar hoog stemmetje roepen, dat zij niet verder moesten door-

[pagina 68]
[p. 68]

gaan en zagen Rosa hard komen aanloopen met een brief in haar hand. Bijna ademloos kwam zij bij haar.

‘Jullie hebt immers gezegd, dat ik een logée mocht vragen?’

‘Sta eerst stil, Rosa, tot je duidelijk spreken kunt,’ zeide Greta.

Rosa stond hijgend voor haar, nog met den brief in haar hand. Na een poos kon zij bedaard praten.

‘Ik heb hier een brief van Rhoda. De tante, bij wie zij inwoonde, is gestorven, en nu vraagt zij dringend, of ik met haar naar de een of andere badplaats gaan wil. Zij is nu geheel alleen, en natuurlijk ongelukkig. Haar voogd wil ons toestaan een paar weken weg te blijven, maar als ik niet ga, wil zij niet alleen gedwongen worden. - Lees den brief zelf maar, Eveline.’

Rosa gaf den brief over en Eveline opende hem.

‘Lees hem eens voor,’ zeide Dora, die nu ook naderbij gekomen was.

Eveline keek Rosa aan, die toestemmend knikte. Zij las het volgende:

Liefste snoes van een Rosa,
Nu ben ik nog rampzaliger dan een weeskind! Tante Jeanne is dood - ik sta alleen op de wereld. Nu willen zij mij met pak en zak naar een verre familie in Zuid-Wales sturen, en, lieve schat, daar heb ik volstrekt geen puf in - tenminste nu nog niet. Neen, ik wil naar Margate gaan en jij zult mij een veertien daag gezelschap houden. Ik heb mijn voogd wijsgemaakt, dat ik verandering van lucht noodig heb. Ik voor mij zelf, geloof dat wel niet, maar ik kan alles van hem gedaan krijgen. In Margate is een soort van kosthuis waar jonge meisjes van onzen leeftijd opgenomen

[pagina 69]
[p. 69]

en verzorgd worden. Kan je en wil je komen? Als je het niet doet, word ik direct naar Zuid-Wales gestuurd en als dat gebeurt, hoor je heel gauw, dat ik dood ben. Adieu!
Je innig liefhebbende etc. etc.

Een heel eind onder die twee et ceteras stonden de woorden:

‘Rhoda Mangerton.’

‘Wat verlang je nu van ons, Rosa?’ vroeg Eveline.

‘Het spijt mij voor haar, maar ik kan niet meegaan naar Margate. Zou ik ze hier mogen hebben? Jullie hebt gezegd, dat ik een logée mocht vragen.’

‘O, natuurlijk! Vraag haar!’ riep Greta onverwacht vroolijk uit. ‘Ik denk, dat zij wel zal meevallen. Haar schrijftrant is ten minste levendig en grappig. Ik ben erg gesteld op schrandere, levendige luitjes; vroeger niet, maar nu wel. Verbeeldt je, deze Rhoda Mangerton en mijn Bella Carson, die elkaar in het haar vliegen! Want dit zal jullie zien! Hoe amusant zal dat zijn! Schrijf haar maar gauw. Als je het nu dadelijk doet, zullen wij den brief nog vanavond naar Ashley Fleet laten brengen, dan krijgt zij hem morgen in den loop van den dag. Dat komt net goed uit. Ik denk, dat ik dikke vrienden met Rhoda worden zal.’


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken